TWEE BLADEN. Vrijdag 18 September 1903. Antirevolutionair Achttiende Jaarg. No. 935. Orgaan voor de Zuidhollandsclie en Zeeuwsclie Eilanden. IN HOC SIGN O VINCES T. BOEKHOVEN. Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Keclames 20 per regel. Boekaankondiging 5 Cent per regel en V3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij bwlaat Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. Alle stokken voor de Hedactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever. Dit nummer bestaat uit Gods Woord b|j en in de Staatkunde. Een interessant debat is er in de vorige maand gevoerd tusschen Mr. S. J. Visser en de redactiën van Standaard en Nederlander, over de vraag, in hoeverre men kan spreken van toepassing van Gcd3 Woord bij de wetgeving. Interessant in hooge mate, omdat, zooals men weet, van ongeloovige zijde steeds beweerd wordt, dat het eigenlijk onzin is om te spreken van Bijbelsche of Christelijke staat kunde, omdat de Bijbel toch geene oplossing van de politieke vraag stukken geeft, en slechts het gezond verstand daarover beslissen kan terwijl anderzijds door de chris telijke partpen wel eens een toon is aangeslagen, alsof bijna elke quaes- tie zonder veel moeite kon getoetst worden aan de beginselen der Hei lige Schrift. Ook Ds. van Lummel redacteur van de Delvenaar, mengde zich in dit debat, en werd door de Neder lander niet zonder eenige forcie op zijn nommer gezet. Onze totaal-indruk van geheel dit debat is, dat het dienstig zal zijn om te dezen opzichte wat voor zichtig te spreken, en dat vooral de predikanten die gewoon zijn „mede aan de politiek te doen," niet voorbij moeten zien, dat het regelen der practische politiek iets anders is dan het uitweiden over de algemeene christelijke beginselen, die oók voor den staatsman gelden. Die practische politiek eischt in derdaad eene afzonderlijke studie. De vormen, waarin het recht moet worden toegepast wisselen met de levensomstandigheden. De kerk en hare ambtsdragers als zoodanig heb ben geen genoegzame kennis daarvan. Zij kan de hoofdbeginselen toelich ten, en den staatslieden op het ge moed trachten te diukken maar dat is nog niet den weg wijzen in speciale gevallen daartoe is zij niet geroepen en niet bij machte. Hiervan ging in 1878 ook ons beginsel-program uit, toen het in art. 3 wèl de eeuwige beginselen van Gods Woord op staatkundig terrein beleedmaar zoo, dat het staatsgezag noch rechtstreeks noch door de uitspraak van eenige kerk, maar alleen in de consciëntie der overheidspersonen, aan de ordinantiën Gods gebonden zij. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat de Kerk met haar algemeene uitspraken over de beginselen geen groote n invloed op het werk der staatkundigen zou kunnen laten gel den. Dien invloed oefent zij |uit, als zij hare taak breed en diep opvat, dering, dus ook op het landsbestuur. Maar dat verschilt toch ver van heerschappij voeren in de politiek, in dezen opzichte moeten de staats lieden zelfstandig blijven. Het is wel noodig op die zelf standigheid nu en dan eens den nadruk te leggen. Niet omdat er geen misbruik van te vreezen is maar omdat vele voorgangers in de kerk soms politieke stukken van in grijpenden aard aanhalen op eene wijze, alsof goed en vroom gezinde regeeringspersonen ze zoo maar vlotweg naar de gezindheid van hun eigen hart konden oplossen. Neem b.v. eens het vloeken, het drinken van sterken drank, het we ren van den zondagsarbeid en de speelzucht en de openbare onzede lijkheid. Zoo generaal genomen, ja, dan kan men zeggen, dat de overheid verplicht is tegen al dat kwaad te strijden en er wetten en verorde ningen tegen uit te vaardigen. Maar de ondervinding leert, hoe behoed zaam men te werk moet gaan om bij het beteugelen van het eene kwaad geen ander kwaad te schep pen en geen rechtmatige vrijheid te ontnemen. Neen, regeeren is en blijft eene mocielijke taak, niet het minst voor christenmannen. Want wel hebben deze het licht van Gods Woord, en dat scheelt veel. Maar datzelfde Woord bindt hun ook te meer het gewicht van hun arbeid op de con sciëntie en doet hen zoeken naar wetten, die, een duurzaam karakter dragen, omdat ook daarin de kracht van het gezag moet uitkomen. Toen het tegenwoordig Ministerie optrad, heeft het ook dadelijk erkend, dat er in de politiek is eene „neu trale zóne". Dat wil zeggen, dat er in de Staten-Generaal tal van punten in bespreking komen, die met het geloof niets te maken hebben. Het al of niet aannemen van den Green- wichtijd b.v. het regelen van de munt,- en uniformzaken, het bevei ligen van de wegen, het aanleggen van havenwerken enz, kunnen chris tenen en niet-christenen best met elkaar bedisselen zonder in discussie te geraken over de grondslagen van het leven.. Maar geheel anders Wordt het, als do school, de bescherming van het huisgezin, de vrijheid der kerk, het straffen van den misdadiger, het steunen van den tot armoede toe verdrukten arbeider ter sprake komt. Bij die quaestiën staat de christen staatsman met beide voeten op den grondslag van Gods ordinantiën, en dwalen de ongeloovige staatkundigen als in den blinde. Toch wil dat nog niet zeggen, dat bij laatstgenoemde quaestiën geen groot verschil van inzicht in de toe passing op ondergeschikte punten derling. Maar deze zullen door het licht des Bijbels weerhouden worden van eene gansch averechtsche wet geving, omdat hun de hoofdbegrip pen helder voor oogen staan. De Delvenaar schijnt daarmede niet tevreden, en wil zoowel voor het Staatsleven als voor de 1 erk een letlerlij/c richtsnoer, eene letterlijke belijdenis gevolgd zien. De Nederlander kwam echter daar tegen o. i. zeer terecht in verzet, en wees op het groote ver schil tusschen kerkelijke belijdenis en het positief recht voor het tegen woordige leven. Bovendien, men moge naar zulk een letterlijk uitgewerkte politieke belijdenis voor de oplossing der he- dendaagsche strijdvragen verlangen ze is er nu eenmaal niet, en alzoo moeten wij al dankbaar zijn, als geest en hoofdzaak van de in Gods Woord neergelegde staatsbeginselen hunne toepassing vinden. Met die toepassing wachten totdat men met de studie over die beginselen gereed is, gaat althans niet. Men zaait dus door die studie geen twist. Concurrentie tusschen geneesheer en vroedvrouw. De lezer meene niet, dat we hier iets over de obstetrische wetenschap knnnen meedeelen in de eerste plaats hoort dit in een vakblad thuis, en in de tweede plaats achten we ons voor een groot deel on bevoegd om over die kwesties van ver loskundigen aard ook zelfs maar een zeer klein woord mee te spreken, Wat aan Universiteit en Kweekschool voor Vroedvrouwen wordt gedoceerd over die wetenschap, blijve dus gansch en al buiten ons bestek, maar we wenschen meer den nadruk te leggen op de positie van geneesheer en vroedvrouw in soci alen zin en dus op hunne onderlinge ver houdingen, die natuurlijk weer nauw in verband staan met beider bevoegd heden. De verloskundige praktijk, waartoe elke vroedvrouw na afgelegd examen, bevoegd is, omvat slechts 't verleenen van hulp in die gevallen, waarin een onge stoord natuurlijk verloop plaats heeft maar zij overschrijdt hare bevoegdheid, indien zij bij speciale toestanden de hulp van een geneeskundige niet inroept. Art. 436 van 't Wetboek van straf recht is op haar toepasselijk, waar staat in de tweede alinea De vroedvrouw is dus in abnormale gevallen de afhankelijke van den dan tot ingrijpen bevoegden geneesheer, of vrou welijke dokter of artse. Die mindere bevoegdheid maakt haar dus al sociaal zwakker dan de geneesheer is. Daarom gaan er dan ook stemmen op hare bevoegdheid uit te breiden en velen onder de doctoren enz. wachten daarvan zeer gunstige gevolgen. Doch ook nog om andere redenen staat zij zwakker. Den geneesheer heeft men altijd noodig; en hoe grooter 't gezin is en wordt, hoe meer krankhe den bij zooveel verschillend pbysiek ge bouwden intreden, des te meer wordt de dokter de huisvriend, aan wien men toevertrouwten wiens hulp men dan ook beslist inroept bij zulke eene ge wichtige aangelegenheid als waarvoor de vroedvrouw anders zou gekozen wor den, tenzij de dokter daarvoor te hoog rekent. Al was 't dus, dat men de bevoegd heden van de vroedvrouw uitbreidde en haar vrijheid gat in moeielijke gevallen zelfstandig op te treden, toch blijft zij de mindere, tenzij haar ook gegeven worde de volle bevoegdheid van genees- heel- en verloskundige wantimmers, zoodra in een zeer gecompliceerd geval eens een noodzakelijke operatie moest plaats hebben, zou zij, a! mocht zij ook overigens geheel alleen de verlossing bewerkstelligen, hoe moeieiijk deze ook ware toch in geen geval mogen operee- ren, mogen heelen en geneesmiddelen voorschrijven voor de moeder-patient. Maar er is nog iets. Met alleen de mindere'bevoegdheid, niet* ook de mindere aanraking met de huisgezinnen maakt haar sociaal afhan kelijker, maar ook deze factor: 't groo- tere aanbod van geneesheeren. De markt raakt ook daarvan overvol, en de gevolgen blijven niet uit. Waar veel varkens zijn, is de spoeling dun, zegt 't bekende spreekwoord, en waar veel dokters komen, moeten de vroedvrouwen wijken, In gewone ge vallen, bij aanwezigheid van één genees heer en dies vaak drukke practijk in een redelijk bevolkt dorp, is de genees heer gaarne ontlast van den verloskun digen arbeid, en stelt hij er prijs op na de vermoeiende dagtaak d8 nachtrust zooveel mogelijk te genieten en geeft hij gaarne aan de vroedvrouw de gelegen heid haar inkomsten te vermeerderen wanneer er in dat dorp zich meerdere medici vestigen, dan weet hij vooruit, dat alle zeilen moeten gespannen wor den om in zijn stand behoorlijk te kun nen leven, en dan begin 't concurreeren niet alleen menigmaal met zijn collega's, maar ook met de vroedvrouw. En waar zoo'n geneesheer vroeger dubbel zooveel rekende als zij, laat hij er ook eenige guldens af vallen en biedt hij zijn kracht en kennis voor lt zelfde geld aan als de vroedvrouw. Nu moet men hier wel onderscheiden Wanneer de geneesheer voor 't zelfde geld zijn nachtrust wil opofferen als de vroedvrouw, is die concurrentie, hoe on prettig ook voor haar, niet, wat men noemt déloyaal of oneerlijk. Ieder voert een strijd om 't bestaan, en in den rech ten weg mag ik al mijn tijd en moet ik hem besteden om in de wereld voor uit te komen maar deloyaal of oneer lijk wordt de concurrentie dan, als de geneesheer de vroedvrouw-patienten ver zoekt of een directen dan wel indirecten wenk geeft, om haar in 't vervolg maar los te laten en hem voor 't zelfde geld te nemen deloyaal is de concurrentie, wanneer de geneesheer voor een moe der, die hem ook in de moeilijke ure roept ook dan hem en zijn arbeid be loont, tweemaal zoo hart loopt bij ziekte der kinderen enz. dan wanneer die moe der de vroedvrouw neemtdeloyaal is de concurrentie als hij bij de moeders twijfel gaat zaaien aan de bekwaamhe den van de vroedvrouw, zonder dat er ook maar eenige andere grond voor is, dan deze, dat hij misschien wat meer verloskundige theorie in 't hoofd heeft over de onderdeelen van elk orgaan en oorza kelijk. verband kent tusschen de werkin gen en afwijkingen van de samenstel lende deelen der embrijo's en haar ont wikkeling tot in 't laatste stadium en de zich openbarende ongesteldheden tijdens de concurrentie, wanneer hij den Ge meenteraad tracht over te halen om hem niet alleen de „armenpractijk" te laten uitoefenen, maar tevens gratis de verlossingen te doen bewerkstellingen, kwansuis edel om daardoor 't gemeen telijk budget te verminderen met de som, die de vroedvrouw krijgt, maar in der waarheid met de bedoeling om daar door de vroedvrouw weg te krijgen en alzoo haar patiënten te eigenen, ook de betalenden, die hem weer rijkelijk schadeloos stellen voor den meerderen arbeid aan de armen, waarvan hij vroe ger vrij was. En dit laatste geval is verre van denkbeeldig. Als een vroedvrouw van een arme ge meente, stel tweehonderd gulden ontvangt, is 't voor een gemeenteraad soms een uit komst als hij een aanbod krijgt om gratis de armen te helpen. De itaad zal er allicht ooren voor hebben en de vroed vrouw zal waarschijnlijk heen gaan, wat juist de bedoeling was van den schijn baar edelen dokter. Maar gaat zij weg, dan krijgt hij ook al haar betalende patiënten en dan is zijn meerdere arbeid voor de gratis verloskundige hulp aan de armen, weer dubbel en dwars betaald. Schijnbaar edel jegens de gemeentekas, was bij zeer onedel tegen de vroedvrouw en spekt zijn zak met een batig saldo, dat de betalende patiënten hem leveren. Wil een moeder om persoonlijke re denen van de vroedvrouw afzien, dat is haar zaak, maar de geneesheer moet niet gaan indringen Eerlijk de strijd om 't bestaan gestre den. En te meer nobel, nu onder onze wet geving de vroedvrouw noodzakelijk reeds is de mindere od afhankelijke van den geneesheer. De medicus, als steun der vroed vrouw, leve met haar in de beste ver standhouding en dan kunnen zij elkan der uitnemende diensten bewijzen. Want ook de vroedvrouw kan op zijn praktijk irerkbaren invloed ten goede of ten kwade uitoefenen maar tevens hem de noodzakelijke rust doen genie ten, die elk ijverig medicus voor zijn dagpraktijk noodig heeft. Er zij wederzijdsche achting en waar- deeiing en men bevordere steeds eikaars belangen. Maar onedele baatzucht blijven bij allen uitgesloten. En of ze nergens naar buiten treedt Wij hebben geen vrijmoedigheid vol mondig neen te zeggen. Door 't Bondsbestuur verboden maar waarom toch? We ontvingen van Vadaeen brochure „Loonarbeid en het vijfde gebod, een woord van crifiek op Ds. Talma's bro chure. De vrijheid van den arbeidenden stand," door M, v. d. Berg. Gewoonlijk bespreken we zulke aankondigingen in onze boekbaoordeeüngen doch thans wijken we daarvan af. Ten eerste, om dat er expres een omslag bij was waarop stond, dat de verkoop dezer brochure door Patrimoniums jaarvergadering op 7 en 8 Sept. j.l. verboden is, en dus die verboden vrucht (ja, zoo is nu eenmaal een mensch) ons bijzondere belangstel ling inboezemdeen ten tweede, omdat we vroeger reeds de polemiek met Pa trimonium en Stichtsche courant met aandacht volgden. En wat nu ons oordeel is We willen 't niet verhelen, dat we met Ds. Talma's artikelen in Patrimo niums weekblad en met zijn boekje over de kwestie Gehoorzaamheid en Gezag voor en over den werkman niet UITGEVER: Hij of zij, die toegelaten tot de uitoefening van een beroep, waartoe de wet eene toelating vordert, buiten noodzaak in de uitoefening van dat beroep de grenzen zijner of hunner be voegdheid overschrijdt, wordt gestraft met geld boete van ten hoogste honderd vijftig gulden (of een maand gevangenisstraf.)

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1903 | | pagina 1