Vrijdag 3 Juli 1903.
Antirevolu tionair
Achttiende Jaarg. No. 924.
Orgaan
voor de Zuidlioilandfiche en Zeeuwiche Eilanden.
IN HOC SIGN O VINCE S
FEUILLETON.
uitgever:
T. BOEKHOVEN.
SOIUMELfmtJH.
Alle stukken voor de Kiedactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever.
BIJVOEGSEL.
Waarschuwende lof.
Opbouwende critiek.
Onbedoelde erkenning
O een band.
Deze Courant verschijnt eiken Yrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 per regel.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en l/3
maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaat
Advert ^utiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
Bij dit nummer behoort een
Het was eensdeels een genot, de
woorden van waardeering te lezen,
die „de Telegraafschreef bij het por
tret van Jhr. Mr. A. F. de Savornin
Lohman. Dit blad roemt zijne uitge
breide kennis, groote werkkracht, en
nooit falenden ijver, maar vooral zijn
«opvallende onpartijdigheid», zijn ken
nelijk gevoel voor recht en algemeen
belang. »De Kamer« zoo getuigt
het liberale blad «weet en gevoelt«,
hier te doen te hebben met een man,
niet alleen van groote scherpzinnig
heid en helder doorzicht, maar ook
van heerlijke publiekrechterlijke in
tegriteit (uit één stuk), een man, die
de deelen kan voorbijzien voor het
geheel, en voor wien staatsmanskunst
nog iets anders is dan partijzucht.
Dit wekt vertrouweu».
Wij denken er niet aan, iets af te
dingen op dezen lof. Ook wij houden
den heer Lohman voor een groote
imposante figuur.
En toch is er iets in deze loftuitin
gen, dat doet vragen, of de heer L. het
iïen liberalen op sommige oogenblikken
ook iets te veel naar den zin maakt.
Inzonderheid dat buitengewoon ver-
heflen van des heeren L's »opvallende«
onpartijdigheid geeft te denken, en
kan zelfs den heer L. tot een prikkel
worden, om nu ook toe te zien, dat
hij ook genoeg «partijman» blijft.
De hier bedoelde grens toch is zeer
gevoelig.
Want zoo alkeuringswaardig als
het is, partij zuchtig te zijn en in staat-
of rechtszaken met aanzien des per-
soons te oordeelen, even eervol en
noodig is het om vaste beginselen te
hebben en steeds de gemeenschap te er
kennen met die partij, welke onze eigen
beginselen mede verdedigt en toepast.
En als nu „de Telegraafgewaagt
van de polemiek, die de heer L. sedert
1891 «heeft moeten voeren« met Dr.
Kuyper, dat hij door het hoogleeraar
worden aan de Vrije Universiteiten
het later moeten aftreden, «een bit
tere levenservaring» opdeed, doch als
een palmboom «onder den druk»
daarna te meer schitterde, dan zal
menigeen vragen of hier geen addertje
onder het weelderig gras kruipt, en
of men den heer L. ook door herin
nering aan oude histories, de opvat
ting der wetenschap betreffende, niet
wil verlokken om in overvloedige,
onnoodige mate zijne «zelfstandigheid»
en «onpartijdigheid» te toonen, tegen
over» minister Kuyper, ook als innige
saamwerking best mogelijk is.
Wie meen en mocht, dat een man
als Dr. Kuyper zich het best er meê
gediend rekent, dat zijne partijgenoo-
ten zich bepalen zullen tot loven en
prijzen van den tegenwoordigen poli-
tieken toestand, omdat hij thans het
Kabinet presideert, dezulken ken
nen noch hem, noch den toestand.
Geheel Dr. K's leven was in't minst
er niet op gericht, behagen te scheppen
in honigzoete redenen zonder meer.
Zeker, hij is mensch-, en aan welk men-
schenhart zou het ondervinden van
liefde en sympathie geen goed doen.
Maar tevens zag hij te veel leemten
en gebreken, narigheden en erger
nissen in ons nationale leven, dan dat
hij zich bevredigd zou kunnen gevoe
len met slechts een luttel beetje ver
betering. Ver boven persoonlijke eer
en macht gaat hem het blijoend belang,
de toekomstige welvaart van ons volk.
En wederkeerig moet dit het standpunt
zijn van allen die hem, in hoe geringe
mate dan ook, willen helpen in zijn
streven. Want de personen verdwij
nen de zeis des doods blijft aan het
wegmaaien, en raakt op voor ons on
begrijpelijke wijze vaak de schijnbaar
on misbaarsten doch de kiemen der
beginselen werken door; en het zijn
de kweeking en de richting van het
tegenwoordige leven, die den aard van
ons later nationaal bestaan in den
middellijken weg bepalen.
Laat men dus vrij de »excelsior!«-
vaan boven 's Ministers hoofd laten
wapperen, mits het geschiede met het
rechte doel, en niet om kabaal en ver
warring te maken. Minister K. zit
eigenlijk in een moeielijk verband, en
ditzelfde zou met elk groot man het
feval zijn. Hij ziet, wat er moet ge-
euren, en hij kan het voor een groot
deel niet uitvoeren, omdat hij zooveel
tegenwerking ondervindt. Niet slechts
tegenwerking van de revolutionairen,
die is er natuurlijk en moedgevend
zelfs; maar tegenwerking van te zwakke
geestverwanten, omdat deze öf de
noodzakelijkheid van ingrijpende re
formatie niet zien, of geen moed en
werkkracht daarvoor bezitten.
Het is voor deze zwakkeren dus zeer
noodig en het helpt den Voorzitter
van het Kabinet, als onze bladen ge
durig en luide den vollen eisch onzer
beginselen laten hooren Ook de Ka
merleden behooren dat te doen.
Tevredenheid en ontevredenheid
kunnen hier samen gaan. Wij kunnen
hoogst tevreden en aan God en men-
schen dankbaarheid toonen voor het
geen Dr. Kuyper wil en werkt, en
tevens ontevreden over de oorzaken,
die ook in bevriende kringen het goede
vertragen en tegenhouden.
Er zij en blijve dus wijze, bouwende
critiek.
In de Tweede Kamerzitting van
19 dezer sprak de heer Hugenholtz
tot den Minister van Marine als volgt
«Dit Ministerie is niet zoozeer een
Christelijk Ministerie als wel een Mi-
nieterie van het gezag en in een Mi
nisterie waar het gezag zoo hoog
wordt gehouden, is deze Minister
volkomen op zijn plaats».
Blijkbaar wilde het socialistisch
gezinde Kamerlid eene tegenstelling
maken tusschen het «christelijke» en
het »gezaglievende«, en toonde hij
dus niet te verstaan, dat juist de eer
bied voor het gezag tot de eerste on
misbare grondslagen van allen chris-
telijken bouw behoort.
Hij liep er dus leelijk in, en bracht
onwillekeurig hulde aan het christelijk
Kabinet.
Voor de vrijzinnig-democraten en
de sociaal-democraten is het gezag
een artikel, dat weinig waarde heeft
en zij praten er liefst niet veel over.
De «heerschende meening« de «loop
der omstandigheden», de feitelijke
overweldiging door «de meerderheid«
bepalen voor hen den gang en den
ondergang der dingen.
Voor de antirevolutionaire partijen
echter is het gezag een vaste groot
heid, omdat het in Gods Woord is be
grensd binnen de rechte perken en
er dus zonder dat gezag geen vrij
leven denkbaar is.
Waar nu in onzen tijd van zedelijke
verwording en «stuivertje wisselen«
tusschen deugd en ondeugd, zooals
Mevrouw Roland Holst zeide, dat in
dit jaar in ons land geschiedde het
gezag deerlijk in verval geraakte, werd
het de hoogste plicht van het chris
telijk Ministerie om voor dat gezag
weer ankers te slaan. Dat hij dit deed
blijft zijne eere.
Er mogen bij de roomschen en anti
revolutionairen soms al klachten zijn,
dat er niet genoeg samenspanning
blijkt, de onderdeelen van de vroe
gere groote liberale partij zoeken
vruchteloos naar eenigen band.
Wel zijn zij allen tegen een Chris
telijk Kabinet, -nu ja! maar hoe
verder? De volksnooden zijn te drin
gend, de tafel ligt te vol wetsontwerpen
om met het blazen van antipathie het
mensclidom te bevredigen,
«Algemeen kiesrecht« en een begin
van «vrouwenkiesrecht» zegt Prof
Drukker maar de oud-liberalen zeg
gen dank u wel, dat is volstrekt niet
noodig.
Bij de organisatie van den arbeid
komt veel op het tempo aan, en
daarin verschillen juist de liberalen
van alle gading zoozeer. Bovendien,
de een wil dit, een tweede wat anders,
een derde en vierde weer wat anders.
Over de grens van Staatsbemoeiing
heerscht er een hopeloos verschil.
Komt er belasting aan de orde, dan
is men er als de kippen bij om af te
keuren en weg te duwen. Maar eene
belasting uitdenken, die genoeg bij
brengt sen als »liberale« belasting in
aller smaak valt, dat kunststuk is
nog niet vertoond,
Welke hoed zal dan alle vangen,
welke band vuurrood, matig rood,
rose, fiets-rood enz. enz.'saamvatten?
Het schuilt in het duister.
Voor onze Regeering zal het best
zijn met het oog op al die troebelen
de les toe te passen: doe wel en zie
niet om. Hetgeen hier zeggen wil
houd u niet te veel bezig met de on
derling elkaar wel vernietigende strijd-
redenen der principiëele tegenstandérs.
Vorstenmoord en Interessenpolitiek'
Wij, Peter de Eerste bij de
gratie van een revolutionaire bende, Ko
ning van Servie, enz. enz. enz.
Allen, die met mijne getrou
wen te middernacht het vorstelijk paleis
zijn binnengedrongen, zooals ware struik-
roovers past en betaamt en met bloed
dorstige dierlijkheid en schoffeerenden
wellust onzen geëerbiedigden Koning en
Hoogst deszelfs Gemalin hebben geslagen,
gestoken, gekerfd en daarna met overleg
hebben neergesmakl op de straatsteenen,
als eieren met stinkenden struif.
Allen, die dit moordenaars
werk met wreeder of schenniger hand heb
ben verricht en dit nu lezen, zien, hooren
en verstaan, saluutvrede, blijdschap, en
zalige voldoening.
Alzoo wij in overweging ge
nomen hebben, dat onze roemrijke voor
vaderen in 1789 den Servischen troon
hebben beklommen; in 1842 na een lang
durige afwezigheid andermaal, door een
opstand, en verdrijving van het Huis
Obrenowitsch, daarop hebben plaatsgeno
men dat zij wel in 1858 door ons Par
lement zijn afgezet, maar toch weer tien
jaar daarna aan 't bewind trachtten te ko
men door den edelen moord op Michael
Obrenowitschdat na den afstand van
Milan wiens dood of leven ons onverschil
lig was, zijn zoon de nu vermoorde Alexan
der en Hoogst deszelfs geworgde Gemalin
de kroon hadden opgezet,
Gelet op het eerste lid van
de Wet der Verlichte Eeuw, dat onrecht tri
omfeeren moet over de gerechtigheid, en
geweld over wettig gezag,
Zoo is het, dat Wij gesmoord
hebbende de stem der consciëntie en doof
voor 't geroep der Volkeren, en slechts
zoekende eigen Naam, eigen Eer, en eigen
Belang,
hebben goedgevonden en ver
staan, gelijk wij goedvinden en verstaan bij
deze
Eenig Artikel.
De deugd zal vervloektde ondeugd
verheerlijkthet recht ^vertrapt, en onrecht
gehandhaafd, het wettig gezag miskend en
de revolutie toegejuicht worden.
Lasten en bevelen, dat deze
wet in 't Staatsblad zal worden geplaatst,
en dat alle Ministers, Ministerieële Ambte
naren, Autoriteiten, Colleges en Com
plotten, wie zulks aangaat, aan de nauw
keurige uitvoering de hand zullen houden,
waarna Te Deums zullen opstijgen tot eer
van God, die dit alles lankmoedig ver
draagt.
Gegeven te Belgrado, de
Bloedstad27 Juni van het jaar onzes
Heeren 1903 der Eeuw van Beschaving,
Verlichting en Christendom.
Ziedaar, waarde Lezer't eerste wets
voorstel van den nieuwen Servischen Ko
ning, Peter den Eersten.
En de Mogendheden Ze zijn bedaard
en kalm, onbewegelijk als het graniet der
gebergten. Ze berusten in den Konings
moord, als maar de internationale belangen,
de belangen van geld en goed, er geen
schade onder lijden.
Interessenpolitiek
Als in Venezuela enkele schuldenaars
aan Duitsche en Engelsche firmanten hun
U« DH4IK.
Hoofdstuk VII.
NA EEN TREURIG EN LEVENSWANDEL
EEN BLIJDE ONTDEKKING.
26)
Soms ontbrak hem alle lust Zelfs ging hij
Zondags niet eens ter kerk, en bleef geheel
als op andere dagen ongekleed thuis. Tegen
den avond verliet hij dan zijn woning met
het voornemen, daarin weêr spoedig terug te
keeren. Maar waar hij zich oevond, hij kon
zich maar niet vereenigen met de gedachten,
dat hij, als onschuldige, zoo moest lijden.
En het werd nog erger. Behalve eenige
zijner kinderen werd ook zijn vrouw ernstig
ongesteld. Daardoor verminderden niet alleen
de inkomsten, maar daarentegen namen de
uitgaven toe.
De goede woorden van vertroosting en
bemoediging zijner vrouw vonden geen ingang
meer. 't Had reeds zoo menigmaal gestormd
in zijn ziel. De vertwijfelingen zochten zich
van hem meester te maken. Als een Azaf
vroeg hij zich af. //Zou de Almachtige het
weten en al sprak hij geen woord er van
met Cornelia, hij betwijfelde sterk het bestaan
van een rechtvaardig Opperwezen.
Zijn Zondagavondwandelingen werden soms
reeds kort na den middag aangevangen, en
ongeveer tot het zelfde uur volgehouden,
't Waren dan ook geen wandelingen alleen.
Branderhorst zocht variatie, die hij naar zijn
meening in zijn woning niet meer vinden kon.
Cornelia merkte het wel op, dat hij dan
plaatsen bezocht had, die hem minder pasten,
maar daar hij ook onverschilliger was dan
voorheen, meende zij ter wille van de lieve
vrede er van te moeten zwijgen. Eenige malen
had zij het gewaagd, hem op het onbehoor
lijke zijner handelwijze opmerkzaam te ma
ken, maar kreeg toen zulk een antwoord, dat
ze voor het vervolg vreesde, en hare nooden
maar in stilte opdroeg aan Hem, Die hare
behoeften kende, en aan Wien zij zich vol
komen kon toevertrouwen.
De meeste der keetbewoners hadden met
vjeugde kennisgenomen van die veranderde
leefwijze, en het ontbrak Branderhorst niet
aan bewijzen van sympathie. Hij zelf had geen
geld 0111 als de anderen wat men noemt//uit//
te gaan. Evenwel mocht hij in hunne gezel
lige kring niet ontbreken, en bielden hem
daarom vrij. Maar ook dit ging niet langer,
en ongevraagd is ongeweigerd, werd Corne
lia des Zaterdags iets minder overhandigd.
Alies deed zij 0111 het haren man in huis
zoo aangenaam mogelijk te maken, maar het
liep van kwaad tot erger.
Natuurlijk sprak men in de nettere kringen
ook niet gunstig over hem, waardoor de smart
van zijn hem liefhebbende Cornelia zeer groot
was. Hoe gaarne zag zij het anders, en hoe
beijverde zij zich om hem zooveel mogelijk
te dekken.
Branderhorst stoorde zich aan niets en
niemand, maar ging gewoon zijn gang. Het
was al zoover dat hij zich reeds Zondags-
voormiddags zou kleeden zooals hij vroeger
ter kerk ging, om dan ter kroeg te gaan.
Het was lang geleden dat het Zondags
pak te voorschijn kwam. Het laatst toen hij
in de naburige stad die noodlottige zaken
had verricht. Cornelia zag haar man aan, als
wilde ze iets vragen maar verborg haar ge
laat in haar schort Het was pijnlijk voor de
goede vrouw haar man thans weer zoo ge
kleed te zien en dan met welk doel. Hoe
gaarne zou zij hem naar de kerk zien gaan
maar daaraan viel helaas niet te denken.
Evenwel waagde ze het hem op zijn vroe
gere goede gewoonte attent te maken, en
merkte hem op, dat hij zulks, en ais huis
vader ei als belijder ten dilurste verplicht
was, en dat hij haar zulks indertijd had be
loofd.
Dit bracht ze hem öp zulk eene liefderijke
wijze onder het oog, dat elke weldenkende
man zich zou heb jen laten overreden. Hare
woorden schenen dan ook voor Branderhorst
niet zonder gewenscht succes te zullen biijven,
en ongetwijfeld zou hij naar haar raad ge
luisterd hebben, indien hij geen afspraken had
gemaakt.
Zonder een woord te spreken ging hij weg.
Onderweg koesterde hij goede voornemens.
Hij zou zijn kameraden bezoeken en hen be
slist te kennen geven in het vervolg met
meer op dezen weg tc kunnen blijven. On
getwijfeld zouden zij inzien, dat zulk een
leven vooral hem niet paste. Voor hij nog de
plaats, die men afgesproken had, bereikte,
stond hij nog even stil in gedachten om aan-
slonds terug te keeren.
Arme Branderhorst! Had hij maar terug
gegaan, misschien zou zijn maatschappelijke
positie nog te verbeteren zijn geweest.
Evenwel, hij had afspraken, en wilde niet
gaarne als een latte woordbreker aangemerkt
worden, en ging zijns weegs.
De voormiddaggodsddienstoefeningen waren
juist geëindigd en verscheidene kerkgangers
kwamen hem tegemoet. Hij bloosde en naar
de inspraak van zijn geweten zou hij onge
twijfeld teruggegaan zijn, maar de gedachte
dat hij zich slechts een oogenblik met zijn
kameraden zou onderhouden, deden hem weêr
bezwijken.
Zoo met zichzelf in tweestrijd kwam hij
eindelijk aan het doel zijner reis. Zooals wel
te begrijpen is, was het een eafe. Met groote
letters las men op de colossale ruit //Proef
lokaal.// Op een klein wit porcelein bordje
stond de naam van den bewoner met het
woord //vergunning// Brunderhorst stapte
binnen. Eenige bezoekers schenen hem daar
reeds te wachten. Met een stevigen handdruk
en een hartelijk welkom werd hij begroet.
//Zoo kameraad! We hadden u reeds door
gedaan. Ons geduld is bijna uitgeput. Waar
blijft ge toch zoolang? Onze kring is ver
meerderd zooals ge ziet// en met welgevallen
wees men hem op een naast een tafel zit
tend persoon, in wien Branderhorst aanstonds
den socialist herkende. Deze kwam terstond
op hem toe en drukte hem mede de hand.
//Wat zult ge van me drinken Piet?//vroeg
de laatste op gullen toon. //Dank u wel//
zegt Branderhorst. //Dat valt me tegen was
het wederwoord. //Ons ook// zeggen de an
deren oijna tegelijk. We hadden gedacht, dat
nu alles in orde was tusschen jullie, maar
het schijnt van niet.// //Er behoeft tusschen
ons niets in orde te komen,// zegt Brander
horst schijnbaar beslist //maar ik wil liever
niets gebruiken, want //Kom doe nu
zoo kinderachtig niet. Kwaad zijn is mensche-
lijk, maar kwaad blijven is duivels// valt men
hem in de rede. //Kastelein, een rondje
Wordt vervolgd.)