voor die Znidhol landsche en Keenwiche Eilanden Vrijdag If Juni 1903. An tirevo lu tion air Achttiende Jaarg. No. 922. Orgaan IN HOC SIGN O VINCES FEUILLETON. T. BOEKHOVEN. ■m uitgever: Alle stukken voor tie Utedacfie bestemd, Advertentiëu en verdere Administratie franco toe te «enden aan den Uitgever. Bij dit nummer behoort een ÜIJ VOEGSEL. Onze partijnaam. Nu de vrij-antirevolutionairen zich in Mei jl. met de christelijk-histori- schen vereenigd hebben onder den naam van wchristelijk-historische partij//, komt als vanzelf de tijpische beteekenis van dezen naam tegenover of liever naast dien van de //anti revolutionaire" partij nog eens in de schaal. «Op zichzelf is een naam natuur lijk niets// schreef de//Nederlander'/ van 25 Mei; doch zij voegde er wijselijk bij//maar wel als hij een historische beteekenis heeft.// Welnu, zóó genomen zit er in het gebruik van den naam //antirevolu tionair// nog een groote kracht; en naar ons wil toeschijnen meer kracht dan in dien van i/christehjk histo risch// want groot is de historische beteekenis van den naam antirevolu tionair, en ons volk, voor zoover het de christelijk-nationale en histo rische lijn wil blijven volgen, is in zijn groote meerderheid aan dien naam gewend en gehecht; bijdrukt indi eet zoowel het positieve als direct het negatieve van het streven der partij uit. De naam antirevolutionair toch wijst heen naar de groote beroering, die op het laatst der 18e eeuw in Frankrijk uitbarstte, en zich van daar ook over andere landen verspreidde. Die fransche revolutie bracht te weeg de wegwenteling van de bij zondere voorrechten van adel en geestelijkheid, en in zooverre zat er wat goeds in. Maar zij openbaarde zich tevens in het omwentelen Van de ordinan tiën Gods, in het aantasten van de heiligste rechten van God en men- schen. Daarom schreef Groen van Prin- slerer dan ook; «Met revolutie be doel ik niet eene der menigvuldige gebeurtenissen, tvaardotir verplaatsing van het openbaar gezag teweegge bracht wordtniet enkel den omwen- telingsstorm, welke in Frankrijk ge woed heeft; maar de omkeering in denkwijs en gezindheid, in heel de christenheid openbaar.// (Zie Ongeloof en Revolutie 2e uitgaaf, blz. 5.) En elders in hetzelfde werk, tee kent hij de revolutie nogmaals met deze woordenDe Revolutie, in verband met de wereldhistorie is, in omgekeerden zin, wat de Hervor ming voor de Christenheid is geweest. Gelijk deze Europa uit het bijgeloof gered heeft, zoo heeft de omwente ling de beschaafde wereld in den afgrond van het ongeloof geworpen. Gelijk de Reformatie strekt de Re volutie zich over elk gebied van praktijk en wetenschap uit. Toen was onderwerping aan God, thans is op stand tegen God het beginsel.// Verstaat men nu aldus de revolutie en aldus moet ze verstaan worden, want de historie is daar om de juistheid van deze omschrijving te kunnen bewijzen dan spreekt het ook als vanzelf, dat ««^'revolutionair beteekenthet vasthouden aan de christelijke denkwijs en gezindheid, het doorvoeren van Gods rechten en inzettingen overeenkomstig de behoef ten van onzen tijd. En welke zijn die speciale behoef ten Gelijk het in de 18e eeuw ging tegen de privileges van adel en geestelijkheid, zoo gaat het thans om de beperking van de rechten der kapitalisten en het omhoog helpen van de arbeidende klasse. Maar ook thans is daarmede ge mengd de terzijdestelling van Gods geboden, de ondermijning van het wettig gezag der overheden, het aan tasten der particuliere vrijheden ten bate van //de gemeenschap//altemaal zeer booze elementen. Er is dus in onze dagen overvloe dige oorzaak om den naam antire volutionair te behouden. Groen v. Prinsterer schreef in 1869, dat hij aan die titulatuur vast hield, wijl haar eigenaardigheid in richting en wezen met haar zou te niet gaan. En datzelfde geldt ook nog heden ten dage. Toch behoeft niemand dat hechten aan den ouden naam van antirevo lutionair op te nemen als voortko mende uit partijschap tegenover de //christelijk-historischen// Immers, niemand kan tegenover de revolutie het Evangelie handha ven, of hij is christelijk èn historisch. Omgekeerd kan niemand onze schoone christelijke volkstraditiën metterdaad toonen te eeren, of hem komt tevens den naam van antire volutionair toe. Het kan dan ook niet missen, of, als beide thans bestaande positief protestantsche partijen in Nederland (de „antirevolutionairen" en de ,ch ris t el ijk - historischen") ge t rou w haar plicht doen, smelten zij allengs meer samen, omdat zij één uitgangs punt en één ideaal hebben. «Ier wet op het Hooier tlntlerwUs. De sympathie van de Nederlander met dit Regeeringsontwerp is slechts zeer matig. Bevreemdc-n kan ons dit uiet, na hetgeen vroeger in hetzelfde blad over de hooger-onderwjs-zaak is gezegdmaar toch doet het ons eenigszins pijnlijk aan, zoowel om het universitair onderwijs zelf, als wegens de behoelle aan eendracht onder de christelijke geestverwanten. Nu, bij dit ontwerp, komt het juist op eendracht aan. Het wetsvoorstel aanziende als den laatsten stap op den reeds lang in geslagen weg van vrijheid voor het hooger onderwijs, vindt de Neder lander geene oorzaak om er zich te gen te stellen; maar wèl acht zij, dat zij dit zoude moeten doen als het voorgestelde moest beschouwd worden als een eersteu stap op een nieuwen weg. Liever zou zij gezien hebben „de losmaking van den effectus civilis van academische examens. Dit wil zeggeD, dat de staat voor alle hoogere betrekkingen (nl. voor advocaat, leeraar in de letteren, geneeskundige enz.) examen-com- UK i»l« t.\ H Stil till missiën ging instellen, die niets te maken hadden met de overheids- hoogescholen als zoodanig. Thans mag ook wel ieder zich onderwer pen, ter verkrijging van graden aan de universitaire eindexamens ook al heelt men nooit college geloopen bij de professoren, die examineeren; maar men begrijpt, dat dit niet veel meer dan vrijheid in naam is, en dat de staatsprofessoren en de heeren, die hun lessen voorbij liepen en soms eene geheel andere studierichting volgden, niet gemakkelijk „bekwa me" vakmannen erkennen. Ook de Regeering verklaarde, dat zij liever die geheel vrije examens voor alle faculteiten zou invoeren maar zij voegde er bij, dat zij den tijd daarvoor nog niet gekomen acht, omdat de geest aan de openbare Universiteiten er nog niet genoeg voor gewonnen is. Daarom slaat zij ook voor 't oogenblik een anderen weg in, en stelt voor, dat parti culiere hoogescholen met minstens drie faculteiten, en elke faculteit met minsten drie hoogleeraren bezet, het recht zullen krijgen om graden en titels te verleenen, die geldig zullen zijn voor dezelfde beroepen als de overeenkomstige titels, die de overheidshoogescholen verleenen. Nu redeneert de Nederlander al dus zonder het hebben en houden van drie maal drie of negen profes soren ontgaat aan eene particuliere universiteit de waarde harer graad- verleening voor de burgerlijke be trekkingen blijkens de ondervinding zijn goede leerkrachten (kundige professoren) schaarsch te vinden de omstandigheden zullen dus dwingen om mannen van minder gehalte te benoemen, en daardoor vervalt dan grootendeels de waarborg voor goed onderwijs. Ons wil het voorkomen, dat de Nederlander deze zaak te donker in ziet, en wellicht heeft hier de vraag ook recht of haar antipathie tegen de verafzondering der christelijke studenten aan vrije universiteiten haar in dit opzicht geen parten speelt, en te eenzijdig doet oordeelen. Is er niet iets in de publieke opinie, dat bestendig een tegenwicht geefc tegen het hier geopperde be zwaar Als ..eenmaal bekend is, dat de rechtsgeleerden en litteratoren met hun in vrijen kring verleenden titel de wereld in kunnen, dan vor dert de concurrentie met de over- heidstitels reeds om door het aan stellen van waarlijk wetenschappelijke mannen den naam der vrije hooge- school op te houden anders zouden de gegradueerden toch geen benoe mingen krijgen. En kan men ook niet tegen de staatshoogescholen niet evenveel recht het bezwaar inbrengen, dat het aantal hoogleeraren, hetwelk daar nog zooveel grooter is, menigmaal dwingt om mindere grootheden aan te stellen Zijn dergel jke twijfel- achtige figuren wel eens profes soren van den derden rang of den kouden grond geheeten altemet onbekend aan de openbare acade miën Natuurljk gaat men uit om het beste te zoekeD, maar slaagt men hierin niet, dan vergenoegt men zich met mannen, die wat minder beteekenen. Zoo doet men ook in de ambtenaarswereld, en zoo doen ook de groot-industriëelen. Het kan ook niet anderswant men moet toch vooruit. En door het kleinere aantal, dat er voor eene enkelo vr je universiteit noodig is, zal men daar allicht even goed slagen als voor het groote aantal professoren aan de overheidshoogescholen. De Nederlander bestr jdt ook den gelceljken steun aan vrje univer- siteiien op dezen grond het lager onderwjs, zegt zj, wordt door onge veer allen genoten dat is dus bij uitnemendheid een nationale zaak; het middelbaar onderwjs is echter meer voor een belanghebbend deel dtr natie, en het hooger onderwjs is voor de wetenschap, cn niet, of Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling ƒ3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. Advertentiëu 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 per regel. Boekaankondiging 5 Cent per regel en k/3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaat^ Advert utiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. Hoofdstuk VI. MISKENDE TROUW. Met betraande oogen verliet hij het kan toor. Hij was zich volkomen bewust zich niet aan verduistering schuldig gemaakt te hebben. Evenwel kon hij het vermiste geld niet aanwijzen, terwijl zijn bezoek aan het café eene verpletterende getuigenis tegen hem «as. En toen hij daarop thuis kwam, en zijn vrouw met het ontslag in kennis stelde, kon zij zich wel indenken waarover zij onwetend bezwaard was geweest. Het was haar alsof zij een voorgevoel had van de dingen die zij thans vernam. Hoofdstuk VII. NA EEN TREURIGEN LEVENSWANDEL EEN BLIJDE ONTDEKKING. De vragen, waarmede hem vrouw Bran- derhorst bij zijn thuiskomst overlaadde, wa ren ontelbaar. Het scheen alsof ook zij haar man niet voor geheel onschuldig hield. Al thans zoo gai zij voor. Niet dat ze aan liet eerlijk karakter van haar man zou twijfelen 7e had ten minste nog nimmer iets in hem bespeurd, wat aanleiding tot minder goed vermoeden zou geven. Maar dacht zij, //het zijn sterke beenen die de weelde dragen//. Pieter is in het café geweest, waar hij mis schien meer verteerde dan zijn beurs hem toeliet, en heeft toen misschien de verzoeking niet kunnen weerstaan om van het bedrag hem toevertrouwd, een gedeelte zich toe te eigenen, ten einde in staat te zijn de grove verteeringen te voldoen. //Maar Pieter, hoe zijt go daar toch toe gekomen. Nooit had ik zooiets van u kun nen denken//. Ach mensch, geloof me, er moet een ver gissing hebben plaats gehad, anders begrijp ik het heusch niet//. Ja, maar men heeft geintormeerd. U schijnt het volle bedrag te hebben ontvangen, en aan verliezen uit zoo'n goed gesloten portefeuille kunnen we heelemaal niet denken. Of zijt ge soms zoo onachtzaam geweest, haar zoolang uit uw zak te leggen Is uw geld soms in verkeerde handen geweest Daaraan viel voor Branderhorst ook niet te deuken, want gedurende zijn verblijf' in het cafe, was hij even als in den trein vol zorgvuldige gedachten over den toevertrouw den schat. Hij was zich bewust, dat de por- tefeulle geen oogenblik uit zijn zak is ge weest. Hij had echter wel vermoeden, maar durfde dit niet uitspreken. Van zijn geld had hij namelijk een muntbiljet, groot tien gulden, los in de binnenzak van zijn overjas gesto ken, en dit kon zeer gemakkelijk niet de portefeulle er uit gewipt en in verkeerde handen gekomen zijn. De vrees voor zijn makkers deed hem dit vermoeden verzwijgen. //Jammer, dat ge niet direct van het sta tion naar het kantoor zijt gegaan.// //Dan had ge gisteravond reeds in narigheid gezeten// merkte Branderhorst op. //Of in het geheel niet in deze narigheid gekomen, voegde zijn vrouw hem eenigszins scherp toe. //Dus vrouw! u verdenkt mij ook? Dit zeggende, stond hij op en ging voor Laar //Och Pieter Wat zal ik daarop antwoor den. Ik kan, ik durf het niet gelooven, en toch mis ik elk bewijs voor uwe onschuld, otschoon ik er toch zoo gaarne een zou hebben. Geloof me, aanstonds zou ik zalf wei naar het kantoor willen gaan, om ook de heeren daarvan te overtuigen en ze te vragen f/ot ik weer in mijn betrekking kon hersteld worden//. //Ja ook. Maar allereerst om den last, dien ge er door kunt krijgen//. //Last Wat last? Alen heeft mij bijna on verhoord. ontslagen, me dunkt dat dit al last genoeg is.// //Pieter, ge neemt de zaak te ligt op, en maakt daardoor uwe houding nog onmoge lijker jongen Of zoudt ge meenen dat het nu zoo goed zou afloopen als de politie er mede in kennis werd gesield Zoover had Branderliorst nog niet door gedacht. Hij schrikte wel een weinig, want evenmin als voor zijn patroon zou hij ook voor den rechter zijn onschuld kunnen be wijzen. O, ontzettend Vrouw Branderhorst ziet baar man ernstig aan. Haar wangen zijn hoog gekleurd, opgewon den en zenuwachtig als zij is. Hare oogen zijn vochtig, en baar hart gevoelde reeds de voorsmaak van. de bittere ellende, die haar gezin stond te wachten. Haar man in de ge vangenis, en wel voor de tweede maal, waar door elk menschelijk gevoel van medelijden voor haar en hare kinderen zal uitgeput zijn. Ze weet heusch niet waar het nu zal heen moeten. Alles is donker. Maar zou dan den oprechte het licht niet opgaan in de duis ternis //vraagt ze haar zeiven af//. Ja Pieter, zegt ze toen. Die zijn zonden belijdt en laat, zal barmhartigheid verkrijgen, zegt Gods Woord. En daarom Pieter, wees nu eens eerlijk. Zeg het nu maar aan mij. Is er ie- mand, die er aanspraak op kan maken bet te weten dan ben ik dat wel, niet waar Welnu dan, is het dan niet, zooals ik van begin af vreesde. //Gelukkig niet. Ik ben Goddank onschul dig //vrouw. Hoe kunt ge toch zoo min over mij denken //Waarlijk, het is niet om u te verachten Pieter. Diezelfde kiem van boosheid, die bij u helaas tot rijpheid kwam, is aanwezig in ons aller hart. Ook in hef mijne. Die zich zelf recht heeft leeren kennen, zal er nimmer aan deuken, om iemand, die in zonden viel, te verachten. Daartoe geeft Gods Woord in geen enkel opzicht vrijheid. Maar de Heere wil, dat we elkander onze misdaden zullen belijden, opdat we dan in elkanders belang zouden kunnen werken en bidden. Daarente gen is elke zonde in de oogen des Heeren gruwelijk; maar een onbeleden, of wat nog erger is, een ontkende, een geloochende schuld Pieter, daar is geen voorbeeld van te geven. Immers dan zijt ge leugenaarMet al dat ontkennen kunt ge de waarheid niet ont- loopen. Het is immers zoo klaar, dat ieder het wel vatten kan. Waar zou dat geld dan gebleven zijn (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1903 | | pagina 1