Vrijdag 29 Mei 1903.
Antirevo lu tionair
Achttiende Jaarg. No. 919.
Orgaan
voor de Zuldliollandsche en Zeeuwsclie Eilanden.
IN HOC SIGN O VINCE S
FEUILLETON.
T. BOEKHOVEN.
uitgever:
AïSe stukken voor de Redactie Desteind, Advertentie»! en verdere Administratie franco toe te eenden aan den Uitgever.
Bij dit nummer behoort een
BIJVOEGSEL.
We kerk en liet socia
lisme.
Overdreven.
DE DRAAK.
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonaementsprij» per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
SOltlMELSMJK.
Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 per regel.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en k/s maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsraimte die zij beslaat.
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
Wat ter wereld hebben die twee
nu eigenlijk met elkaar te maken,
zeggen velen, en dit zeggen schijnt
gegrond
Over het algemeen tocb kijken de
sociaal-democraten niet meer naar
eene kerk om, ook al staat hun
naam nog ergens geboekt, en willen
omgekeerd de menschen, die nog wat
met de kerk op hebben, van de
sociaal-democratische partij niets
weten.
In den wortel zijn zij dan ook
aan elkaar vijandig en vreemd
want de Kerk is het lichaam van
Christus, en de sociaal-democratie
wil alles uit de stof en uit de stof
felijke omstandigheden verklaren, en
dient hierin den vader der leugenen.
Maar toch is er in zooverre ver
band tusschen die twee, dat als de
kerkelijke instellingen in ons Va
derland niet zoo treurig in verval
waren geraakt, en de kerkelijke
ambtsdragers als een eenig man hun
plicht hadden gedaan en cta echte
leer der zaligheid onder alle maat
schappelijke standen hadden verbreid,
de predikers van den socialistischen
heilstaat op geen stukken na zooveel
gehoor zouden hebben gevonden.
De zucht naar geluk zit nu een
maal bij alle menschen in het diepst
der ziel. Dat behoort tot het wezen
van den mensch. Gelijk de bekende
dichter van Alphen zong: „tot ge
luk geschapen." Na de zondeval is
eenter dat geluk alleen door het ge
loof in Christus te herkrijgen, en
kan alleen door de kracht van dat
geloof het aardsche lijden worden
getemperd. Want als de christelijke
gezindheid bij de rijken zich doet
gelden, dan worden zij menschlie-
vend, mededeelzaam, hulpvaardig
en als de schaarsch met aardsch
goed bedeelden hunne hoop op God
stellen, krijgen zij draagkracht en
moed om den levensstrijd vol te
houden.
Doch naarmate dat alles uitsleet,
en de ontledigde zielen niettemin
naar een betere toekomst bleven hon
geren en dorsten, ging een groot
deel van ons volk helaas doorleven,
hetgeen zoo aangrijpend van den en
kelen mensch staat geschetst in
Matth. 12 43 vv.
Of met andere woordenwaar
het licht en de heerlijkheid des Evan
gelies werden teruggebannen van onze
rijk gezegende Vaderlandsche erve,
en de ingezonken Kerk hare dure
roeping bleef verzaken, kregen de
onreine geesten het terrein tot hunne
beschikking, en werden de menschen
tot allerlei dwaasheden vervoerd,
zoowel in de theorie als in de prak
tijk.
Laat nu de Kerk in Gods kracht
weer opstaan, laat het Evangelie-
licht weer overal uitstralen, en de
verderfelijke sociaal-democratie moet
wijken. Want ook de wetgeving
wordt dan steeds beter.
Het spreekt wel haast vanzelf,
dat de „Christen-democraat", nu
haar redactie eenmaal aan het door
hollen is en blijft, met baar bezwaren
tegen de Kamermeerderheid en ons
Ministerie, en tevens christelijk wil
blijven heeten, en zich met den
Bijbel wil verdedigen, nu en dan
tot eene geheel verkeerde tekstuit
legging komt.
Zoo haalde zij onlangs Matth. 25
aan, in een zin, alsof de daar ge
noemde werken van barmhartigheid
in het Koninkrijk der hemelen, aan
onze overheid tot richtsnoer moes
ten strekken voor hare hulp, door
middel van de wetgeving te ver
kenen aan de arbeidende klasse.
Nu is het wel waar, dat als er
christelijke personen aan de regee-
ringstafel zitten, iu een tijd van
veel sociale ellende de geest des
ontfermens zich ook duidelijk zal
doen kennen in het regeeringsbeleid.
Maar dit geschiedt dan toch altijd
maar binnen zekere perkeu, en is
geen vrije philantropie. Het geschiedt
om orde en recht te herstellen, om
ontegenzeggelijk te zwaar gedrukten
uit de oeconomische klemmen te hel
pen, en niet om eens voldoening te
geven aan den liefdedrang, van het
door Christus gereinigde en iu bezit
genomen hart.
Deze twee, wettelijke hulp van
regeeringswege en christelijk liefde
betoon meet men nooit verwarren.
Het laatste gaat veel verder. Ook al
waren alle wetten, die men voorne
mens is in het belang van de ar
beiders te stellen, reeds in den mild-
sten vorm kant en klaar, en er werd
geen barmhartigheid door de men
schen geoefend, dan zou het voor
velen in de maatschappij Dog tot
stikkens toe benauwd worden. Waar
de overheid eenig geld geeft uit de
kas, die door de gezamenlijke burgers
gevuld wordt, moet zij, om recht
vaardig te blijven, er direct ver
plichtingen en eischen tegenover
stellen, opdat aan het eene deel der
onderdanen niet iets ten goede komt
zonder een daartegen opwegend pro
fijt voor het andere deel.
Als echter een tot het christen
dom bekeerde Zacheüs zijne geeste
lijke verwantschap met Abraham
toont uit zijne werken en uitroept:
„Zie, de helft mijner goederen, Heere,
geef ik den armen, en vierdubbel
geef ik weder, indien ik iemand iets
door bedrog ontvreemd heb", dan
behoeft hij daartegenover geen eisch
te stellen, maar is persoonlijk vol
komen vrij in dat werk der liefde.
De Staatsmacht moet genoegen
nemen met het uitwendige, met het
beperkte, met hetgeen allen kan af-
geëischt worden met dwang en straf.
De werken der liefde gaan naar
een vrije aandrift, worden gekeurd
naar het beginsel en het oogmerk,
en zijn niet aan communale gren
zen gebonden. Zij brengen de olie
bij het raderwerk der wet.
Daarom behoort bij de wet ook
op sociaal gebied altijd het Evange
lie gevoegd te worden en mag men
niet alles van de wet alleen ver
wachten.
De eenheid beklonken.
Verleden jaar reeds werden slappen
gedaan om tot ineensmelting te komen
van den Christelijk-Historischen Kiezers-
bond en de Vrij-Antirevolutionaire party.
De mogelijkheid daartoe was geboren,
nadat de fractie Bronsveld den Kiezers-
bond had verlaten.
25 Novemb. 1900 onderteekende dr.
A. W. Bronsveld nog 't program van
dien Bond, maar na de verkiezingen
bleek uit de aanklacht tegen Dr. de
Visser, dat „de Stem van Waarheid en
Vrede" tegenover laatstgenoemde al bijs
ter onwaar en al zeer oorlogszuchtig
klonk.
Na Juni 1901 werd dr. Bronveld zich
bewust, dat zijn tegenstand vruchteloos,
en zijn hulp voor den Bond meer onge-
wenscht werd, en trok de felle politieke
tegenstander van dr. Kuyper, de vriend
van oud - liberale - kerkgenooten „de
nieuwe steun", hoewel niet gevraagd,
noch begeerd, voor de neutrale School
trok dr. Bronveld zich in eigen territo
rium terug, en vond zijn aandachtig ge
hoor nog slechts onder die Protestanten,
die in Èomebevechting ook bij de stem
bus, de Vaderlandsche Kerk als „de
Diana der Efezeren" meenden te eeren,
en Gode meenden een dienst te doen
door als Saulus „moord te blazen" en
dreiging tegen de discipelen van den
Heilige op 't Vaticaan. Art. 4 van het
program was dan ook uit't hart gegre
pen van dr. Bronsveld Wij steunen niet,
wat leiden kan tot het verdringen der
Ned. Herv. Kerk van de plaats, die zij
inneemt in 't openbare leven.
En helaas daar komt dr. Kuyper aan
't roer, ook door toedoen van dr. de Visser,
die datzelfde program had onderteekend
maar te verstandig was en te weinig
door persoonlijke antipathie bezield om
niet te weten, dat nooit door eenig an
tirevolutionair ook maar één poging zal
gewaagd worden om de Ned. Herv. kerk
te verdringen van de plaats, die zij in
neemt in 't openbare leven.
Dr. de Visser wist te goed, dat art.
20 van Ons Program juist insluit hand
having dier Kerk, en op krachtiger wijze
dan dit thans geschiedt.
Dr. de Visser wist, en ieder, die lezen
kan en wil, weet het ook, dat de Antirev.
partij eischt ia Art. 20ndat ter be
vordering van een meer dan dusge
naamde scheiding tusschen Staat en
Kerk de verplichting, uit art. 168 der'
grondwet voor de Overheid voortvloeiende
na uitbetaling aan de rechthebbenden van
het rechtens verschuldigde dient te wor
den opgeheven.
Maar dr. Bronsvelt kon van dr. Kuy
per zoodanige „opheffing" van „verplich
ting" niet aannemen. Het was met hem
wat ds. Otto Schrieke, predikant te En
schede schreet op bladz. 11 van zijn
Scheiding van Kerk en Staat en waarin
bij over dat ait. 20 en de Ned. Herv.
Kerk handeltHij schrijftvIlc wil maar
te kennen geven, dat ik weinig vertrouwen
in program-artikelen en hun weerstands
vermogen stel. Zij zijnj als het Eeuwig
Edict van Jehan de Witt dat
meer drie jaar duurde.
Doch genoeg.
Nu scheen de tijd aangebroken, dat
er samensmelting kon plaats vinden
tusschen de Vrij-antirevolutionairen en
den Kiezeisbond, waar de eenheid va&
programs bijna kon geconstateerd worden.
Van de twee prograirs zou men er dan één
distilleeren, de besturen van beide partijen
zouden tot een Hoofdbestuur samengevoegd
worden, en aldus kon men bij de ver
kiezingen krachtig en eensgezind optre
den. En Maandag jl. is de eenheid be
klonken en voortaan zal niet meer ge
sproken worden over Kiezersbond, ot
over vrij-antirevolutionair, maar over
De Christelijk-Historische Partij, waarin
Jhr. Lohman als bestuurder plaats val
nemen naast Mr. H. Verkouteren; Jhr.
de Geer naast Dr. de VisserMr. van
Veen naast Jhr. C. Roëll; en voortaan
zullen bijeenkomen de mannen, door de
kiesvereenigingen aan te wijzen, om over
den te volgen koers te beraadslagen en
van advies te dienen. Want let wel op:
de heeren noemen zich niet Centraal
Comité, maar Commissie van Advies.
De heeren hadden vroeger wel eens
wat aan te merken, op ons Centraal-
Comité, dat echter nooit, voor zoover
ons bekend is, iets anders gedaan heeft
dan advies gegeven.
Daar zij precies in 't zelfde schuitje
varen, als ons Centraal-Comité, snappen
wij met geen mogelijkheid, waartoe al
die vroegere oppositie tegen onze partij
nu gediend heeft als er geen be-
ginselverschillen waren. Want de heeren
mogen zich bescheidenlijk noemen: Com
missie van Advies, maar 't is ons precies
't zelfde, als Centraal-Comité. En toch
wat had men vroeger aanmerkin
gen te maken op de dwingende macht
van ons Comité een macht, die
onze kiesvereenigingen nooit gevoeld
hebben, omdat ze er niet was.
21)
Hoofdstuk VI.
MISKENDE TROUW.
De vroede zijner vijanden kende geen
grenzen. Zoo menigmaal zij «mijnheer// Bran
derhorst zagen kenden ze zichzelf niet van
nijd. Menigen borrel werd gedronken om het
maar te verzetten want het was onrecht wat
men hier deedEn de socialist deed zijn
best ....Je moet een misdaad op je ge
weten hebben om vooruit te komen in de
wereld zeide hij, als er over gesproken werd.
De wereld is vol van ongerechtigheid. Die
groot worden in de Maatschappij zijn boeven.
Als men zijn kameraad niet vermoord heeft
kan men ze'n levenlang met de spade blijven
werken, wat ik je zeg.
Als men //mijnheer// Branderhorst ontmoet
te, zeide de socialist gewoonlijk //Nu heb
je gezongen, weg met de socialen Maar heb
ik bet altijd niet gezegd. Nu ziet ge het.
Die in de gevangenis thuishooren worden
mijnheer gemaakt, en wij kunnen ons de
nagels van de handen werken. En dan stem
den allen toe, en sommigen zeiden dat ze
liever werkten dan door pluimstruikerij een
ander de oogen te verblinden. Maar intus-
schen hij had het toch maar enz. enz. enz.
Pieter Branderhorst liet allen praten en
deed getrouw zijn plicht. Met den meesten
spoed zocht hij het daarheen te leiden, dat
zijn vrouw en kinderen hier zouden komen.
Een aardige eenvoudige woning had hij ge
huurd en binnen weinige dagen, zit mijnheer
Branderhorst in zijn huiselijken kring. De
zorgzame Cornelia heeft alles gedaan, wat
haar hand vond om te doen om de sporen van
wanorde, door het verhuizen veroorzaakt
uit te wisschen en orde en reinheid te doen
heerschen. Een voorschot van de directie
had hun in staat gesteld de onkosten van
het verhuizen te dekken en zich ecnigs-
zins van meubelaar te voorzien, die in de
tegenwoordige betrekking paste. Mevrouw
Gerardie had bare kasten eens nagezien, en
wat daaruit gemist kon worden, doen over
brengen naar de woning van Cornelia, en
de koetsiers-vrouw had bij het schoonmaken
en rangschikken flink meegeholpen. Binnen
weinige dagen was men gereed. Van pronk
hield Cornelia niet, maar het eenvoudige
ameubelement blonk u tegen, niet bet minst
de groote statenbijbel, die met zijn blinken
de koperen hoeken en sloten steeds op een
hoek van de schoorsteenlijst stond te prijken.
Ze waren recht gelukkig, Pieter en Cor
nelia. Het bescheiden inkomen van Brander
horst werd door zijn vrouw op meest zuinige
wijze in de huishouding besteed. Wel hadden
ze zorgenmaar deze waren gelukkig niet
van zulk een ernstigen aarcl als in de kom
mervolle dagen van voorheen. Ze waren te
overkomen, en Cornelia wist met haar vroolijk
humeur en bovenal door hare schrandere
berekening de zorgen uit de gedachten van
haar man te verdrijven. Als Branderhorst naar
zijn kantoor was, trok Cornelia ijverig aan
den huiselijken arbeid. Huppelend gingen de
welgevoedde net gekleedde en goed gereinigde
kinderen naar de school, behalve de kleinsten,
die daartoe nog te jong waren, en als straks
haar man weer thuis kwam, was alles in
gereedheid gebracht, om het hem zoo gezellig
en aangenaam mogelijk te maken. Ook Bran
derhorst leefde, behalve voor zijn patroon, voor
vrouw en kinderen. Nauwelijks waren de kan
tooruren verstreken, of Branderhorst bevond
zich in zijne woning, meestal zich met zijne
kinderen bezig houder.de.
Des Zondags zag men hem 'smorgens naar
de kerk gaan, om 's avonds aan zijn vrouw
gelegenheid te laten door op de kinderen te
passen. En als zijn vrouw dan uit de kerk
thuis kwam, waren sommigen der kinderen
reeds ter ruste, en de anderen daartoe ontkleed.
Wat de betrekking van Branderhorst be-
trelt, het scheen dat men een bijna onbeperkt
vertrouwen in hem gesteld had. Zijn ijver
en nauwgezetheid, waarmede hij de hem op
gedragen orders ten uitvoer bracht verhoog
de dat vertrouwen niet weinig. Groote som
men gelds weiden hem soms aanbevolen en
steeds waren zijne zaken tot genoegen zijner
superieuren goed in orde.
Voor vriend en vijand was het bekend,
dat Branderhorst goed aangeschreven stond,
waardoor zijne benijders allerminst genoegen
mede kon nemen. Gaarne had men dat ver
trouwen doen schokken, maar men zag goed
in, dat elke poging daartoe vruchteloos zou
zijn.
Toch had men geen rust en men besloot
in geheim overleg, hem niet direct, maar
indirect aan te vallen en hem in discrediet
te brengen.
Branderhorst was namelijk een van de
weinigen waarop het spreekwoord //als niets
komt tot iets enz. niet van toepassing was. Hij
schaamde zich zijne vroegere kameraden niet.
Zijn onverwachte weldoener waarvan we bij
den aanvang gesproken hebben, behoorden
tot zijn eersten huisvriend.
Zelden sloeg hij over om 's Zondagsmor
gens na kerktijd bij Branderhorst een be
zoek te brengen en vrouw Branderhorst zorgde
dan voor een goede kop koffie. Ook de
andere dorpsgenooten maakten ran de gast
vrijheid nog al eens gebruik, zoodat er soms
een talrijk gezelschap zich in de vriendelijke
woning van den kantoorlooper zich aan de
koffietafel bevond.
En geen wonder. De vriendelijke bewoon
ster en haar man heete ieder, die kwam op
bescheiden wijze, hartelijk welkom. Alleen speet
het haar, dat de gesprekken op dien dag in
haar woning soms verre van godsdienstig
waren. Menigmaal had ze getracht het daar
heen te leiden maar helaasdan was ze ook
meestal alleen aan het woord. Men gaf het
wel niet te kennen, maar het was toch dui
delijk merkbaar, dat de meesten der gasten
niet daarvoor te vinden waren. Men sprak
veel liever over zaken uit het dagelijksch
leven. Het speet vrouw Branderhorst wel,
maar, ter wille van de goede verstandhou
ding schikte zij zich er in.
Zoo gingen eenige maanden voorbij, den
eenen Zondag wat meer en den ander wat
minder bezoekers in de woning bij Brander
horst.
Wordt vervolgd.