Vrijdag 22 Mei 1903.
Antirevolutionair
Achttiende Jaarg. No. 918.
Orgaan
voor de Znidhollaiidsclie en Keeuwiche Eilanden.
IN HOC SIGNO VINCES
FEUILLETON.
T. BOEKHOVEN.
AiSe stukken voor de Xledaetie hestesiid, Aflvertentièn en verdere Administratie franco toe te zenden aan den tiitgever.
EERSTE BLAD.
Ueiswpi^in^ inzake
hoog er ouderwijs.
Nu de stakingsberoering tot beda
ren kwam, krygt het politiek debat
in de bladen weer meer zijn gewonen
loop, en krijgen natuurlijs; de voor
stellen der Regeering op het stuk
van hooger onderwijs een goede
beurt.
Het Vaderland en Q. N. in het
Handelsblad zyn bezig er veel op al
te dingen.
Eerstgemeld blad erkent wel, dat
de voorgestelde subsidie aan de
gymnasia van bijzondere vereenigin-
gen op eene lijn staat met die aan
lagere en middelbare scholen, omdat
de gymnasia geen hooger onderwijs
in engeren zin geven maar
zy zyn de voorbereidingsscholen voor
het vrij universitair onderwijs en
zullen onder verwante leiding staan
en dus, als er bezwaar is tegen
subsidiëering van vrije universiteiten,
dan óók tegen het steunen van vrije
gymnasia. En dan, waar is de waar
borg, dat 's rijks goede geld voor
het door den milden fiscus beoogde
doel zal woiden besteed Er zijn,
ja, perken gezet aan het schoolgeld,
en het doel mag niet blijken, dat
er van een gymnasium een winstge
vend zaakje wordt gemaaktmaar
toch men kan nooii weten er
kon gepot worden door de be
stuurders gepot voor donkere dagen;
ol wel, men kon denken wie het
breed heeft, laat het breed hangen,
en maken goeden sier van 's lands
kostelijke geldmiddelen.
vinden wij het te betreuren, dat
niet gelijke zorg zich openbaart,
wanneer het onderwijs op de openbare
lagere school wordt gegeven door
besliste tegenstanders van het wettig
regeeringsgezag, gelijk èn bij de ver
kiezingen in Amsterdam in het vo
rige jaar, èn bij de stakingen in
Febr. en April jl. zoo duidelijk uit
kwam.
Waar blijft bij zulke gelegenheden
de liberale pers met de waarschuwing,
dat een deel van 's lands gelden
feitelijk strekt om zijn eigen tegen
standers te onderhouden, en om een
deel der burgerij te doen groot
brengen in een geest, die vijandig
staat tegenover de eerste en hoogste
Staatsbelangen
Hier is een meten met tweeërlei
maatstaf, hier is een verschil van
gemoedswerking en critisch overleg,
dat alleen kan verklaard worden
uit wortelverwantscbap met de on
derwijzers van het Overheidsgezag.
Als het er op aankomt, dan heelt
het christendom toch altijd nog meer
te lijden van de „liberale" pers dan
de sociaal-democratie.
Dit ziet men nu ook al weer bij
de onderwerpelijke wetsbeschouwing.
Anders toch zou er opbouwende
critiek geleverd worden, en zou men
een beter neutraal controle middel
aan de hand doen, om het richtig
gebruik van 's lands gelden aan de
vrije gymnasia te verzekeren.
Ook getuigt het van schromelijke
overdrijving als men denkt, dat de
geest der gymnasiasten in christelijke
kringen reeds te veel door het on
derwijs gebonden wordt, om nog
nationale waarde aan dot onderwijs
te kunnen toekennen.
Q. N. in het Handelsblad brengt
datzelfde motief te berde voor de
hoogescholen, en stelt het voor alsof
alleen de rationalisten onbevooroor
deeld de waarheid zouden kunnen
navorschen in de wetenschap, en
alsof de christelijke hoogeie studie
slechts dient om te voren vaststaaude
uitkomsten te bepleiten, zoodat het
in hoofdzaak slechts een machinale
gang zoude zijn. Alleen wie totaal
geen begrip van christelijke vrijheid
heelt, kan zulk een bezwaar oppe
ren. Tevens wordt daarbij geheel
uit het oog verloren, dat de studie
zonder vaste christelijke basis en
zonder een vaste richting geheel in het
onzekere laat of zij wel eenig zake
lijk resultaat geeft. De vele wisse
lende buitensporigheden en verdeeld
heden in de ongeloovige wetenschap
hebben dit sedert lang op breede
schaal aangetoond. Het is in de
wetenschap al juist zooals in de ar
beiderswereld het streven naar vrij
heid is kostelijk, maar kot loslaten
van alle banden brengt slechts on
heil voort, en leidt geheel van het
doel af.
Dat nu de Regeering geen subsi
die voor de vrije Universiteiten
voorstelde, was dan ook volstrekt
niet, omdat zij onbillijk zoude zijn,
maar alleen omdat de tijd er nog
niet rijp voor geacht werd; d. w. z.
omdat de menschen over het alge
meen nog niet duidelijk genoeg in
zien, dat de rationalistische of gods-
dienstlooze hoogeschool voor een
aanzienlijk deel onzer landgenooteh
onbruikbaar is.
Doch met de gymnasia staat de
zaak anders. Al bereiden deze voor
tot de beoelening der wetenschap,
zy zelve dienen toch, even als de
lagere en middelbare scholen, om
kennis aan te kweekeD, en zij be-
hooren te dienen om de jongelieden
op te voeden. Yan meer zellstandig
laten leven en werken, zooals dit
aan de academie geschiedt, mag bij
de gymnasiasten geen sprake zijn.
Hetzelfde hoofdargument, dat geldt
voor het rneê bekostigen der lagere
leerscholen, is dus ook aanwezig bij
de gymnasia, en wordt in geenen
deele verzwakt door de bedenkingen,
welke het Vaderland inbracht.
Spraakverwarring.
Als men tegenwoordig het misbruik
gadeslaat, dat er telkens van allerlei
termen gemaakt wordt in het par
ticuliere leven, in de arbeiderswereld,
in allerlei kringen, ook in het po
litieke debat, dan moet men onwil
lekeurig terugdenken aan de groote
straf, die de torenbouwers van Babel
zich op den hals haalden, toen zij
Gode te sterk af wilden wezen en
Zijn plannen met het aardrijk en het
menschdom poogden te verijdelen.
Geen wonder. Dezelfde God, die
eenmaal te Babel bezoeking deed
over het kwaad, en Zijne majesteit
handhaafde, heeft nog met even
groote zekerheid de teugels van het
wereldbestuur in handen.
Dat hebben wij gelukkig ook in
de stakingsdagen ervaren. Wat wa
ren de anarchisten en sociaal-demo
craten aanvankelijk vol vuurwat
spanden zij samen, en wat hadden
zij illussiesMaar hoe spoedig ont
aardde de schijnbare harmonie in
jammerlijk gekrijsch.
Zie nu echter wat Satan doet.
Diezelfde spraakverwarring, die een
natuurlijk gevolg van de zonde is en
die dus overal thuis behoort, waar
men de waarheid en het recht tegen-
staat, zoekt hij nu ook te brengen
onder hen die het goede nastreven.
Zoo worden de menschen her- en
derwaarts omgevoerd met leuzen en
klanken, en raken verdeeld in op
zichten, waarin zij moesten samen
werken.
Iets van die spraakverwarring
dringt ook in het gebruik van de
woorden democratisch, conservatief
en radicaal.
Gezonde, degelijke kennis van de
toestanden en verhoudingen wapent
tegen dat zaaien van tweedracht.
Maar aan die kennis hapert vaak
zooveel. En dan neemt men het be
trekkelijke volstrekt en omgekeerd.
Tegen dit kwaad moet gewaakt,
en getuigd worden.
Vooral ook wat de drie genoem
de veel gebruik e woorden betreft.
Noch zonder goede democratie,
noch zonder goed conservatisme,
noch zonder deugdelijk radicalisme
kan een volk qp den duur bestaan.
De vraag is echter waar stelt gij
de grenzen, en wat is uw keursteen
om het ware van het valsche te on
derscheiden
Nog eens duswaak tegen de
spraakverwarring, mijn lezer.
Wat aai de „volks
kerk doe»
Men kent de pretentie van het
Nederlandsch Hervormd Kerkge
nootschap, dat het nog altijd wil zijn
de volkskerk.
Ondanks de scheiding van 1834,
ondanks het uittreden van een tweede
groep bij de doleantie van 1886,
ondanks het niet kerkelijk meeleven
van tien-, ja honderdduizenden zijner
«leden//, wil het nog steeds de nati
onale kerk, de «groote»/ kerk zijn.
Nu, dat zij dan zoo. Niemand
denke, dat wij de Herv. Kerk eenige
grootheid misgunnen. Wij hebben
ons eigen kerkelijk standpunt, maar
zullen nooit de afscheiding als zoo
danig verheerlijken, en hoe meer het
Evangelie van Christus verbreid wordt
door middel van de Herv. Kerk, des
te meer zullen wij ons daarin ver
heugen.
Maar een hooge pretentie brengt
ook hooge verplichtingen mede. Als
er bijzondere schokken door het volk
gaan, dan mag en moet de volks
kerk zich dit ten minste wel aan
trekken, en toonen, dat zij er is.
Onder gewone omstandigheden
»E I» K I M.
Dez# Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abouneinentiprijs per drie maanden franco per poet 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
UITGEVER:
ëiPMMSBL SU MJ Mi
Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclame» 20 per regel.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en */s maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaat.
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
Dit nummer bestaat uit Twee Bladen.
Wij hebben, hoegenaamd niets
tegen op zorg voor de Staatskas en
haar uitgaven noch ook op controle
middelen voor subsidiën, welke dan
ook. Maar toch, neen juist daarom
20)
Hoofdstuk VI.
MISKENDE TROUW.
Zooals te begrijpen is, was het voorgeval
lene, in de gesprekken aan de orde van den
dag. W:erd er in de tegenwoordigheid van
Branderhorst zeer spaarzamelijk over gespro
ken, buittn zijne tegenwoordigheid des te
meer. Zijn naam leefde op veler lippen. Bijna
een ieder, zoowel te R als in het dorp, waar
Branderhorst en Grootheid waren geboren en
opgevoed, hadden in meerdere of mindere
mate kennis van het gebeurde gekregen, en
spraken er een elk op zijn eigen wijze over.
Sommigen waren zelfstandig in hunne opinie,
verreweg de meesten echter, velden een von
nis dat geen vrucht van eigen nadenken was,
maar volgden de richting der gedachten
van anderen.
Ging Branderhorst van zijn werk naar den
koetsier, hij wien hij sedert dien tijd veel
kwam, of naar het postkantoor dan werd hij,
voor hem onmerkbaar, aangewezen, als den
//moordenaar// Zelf bij bet uitgaan der kerk
hield men elkander staan, om den beruchten
man een wijle na testaren en te bepraten.
Ook ;n de berbergen was hij en zijn zaak
Steeds l.et onderwerp der gesprekken, juist
dan het meest, als het aantal der aanwezige
gasten door polderswerkers vermeerderd werd.
Stonden de polderwerkers door hunne bijna
algtmeene ruwe leefwijze, over het algemeen
niet gunstig aangeschreven, door het tusschen
Branderhorst en Grootheid afgespeelde drama
was dit er niet beter op geworden. Indien
er in de stad iets plaats had, waardoor een
volksoploop veroorzaakt werd, hoorde men op
den weg of in de herbergen zingen, werd er
gevochten, dan was men vrij algemeen van
oordeel dat er polderwerkers bij betrokken
waren. Het was niet te miskennen, dat dit
oordeel in de meeste gevallen waarheid bleek
te zijn; maar ook dan, wanneer er in het
geheel geen polderwerkers bij betrokken wa
ren, kregen deze toch de schuld.
Velen hunner vonden dit alles behalve aan
genaam, en zelfs diegenen onder deze werk
lieden, die gaarne van uitgaan, drinken en
vechten hielden, en dies niet ongegrond in
minder gunstige zin aangeschreven stonden,
maakten er Pieter een verwijt, van.
Vooral de boezemvrienden van Jan Groot
heid deden in dit opzicht niet het minst
mee.
Toch durfde men zich niet luide uitspreken.
Immers ze wisten het dat Mevrouw Gcrardie
zïcb voor haar oude dienstbode geinterreseerd
had, dat Branderhorst door den heer en
mevrouw Gerardie vriendelijk was ontvangen,
dat Branderhorst, misschien wel op verlangen
van den heer Gerardie op het kantoor bij de
aannemers ontboden was, en uit de onder
scheiding, waarmede hij behandeld werd, meen
de men te kunnen besluiten, dat Branderhorst
bij die patroons goed stond aangeschreven.
Ook de opzichters, die hem met meerdere
attentie dan voorheen behandelden, schenen
hoe langer zoo meer sympathie voor hem te
gevoelen, zoo zelf, dat het niet onopgemerkt
kon blijven.
De vrienden van Branderhorst, (een klein
getal in verhouding tot zijne vijanden) en allen
die hem van nabij kenden, moesten die sym
pathie billijken. Hij was getrouw, ijverig en
gehoorzaam. Nooit ging hij uit dan naar de
kerk of naar den koetsier, en eenmaal per week
naar het postkantoor. Wisten de opzichters
niet beter, of vroeger ma kte hij nogal eens
misbruik van sterkendrank, althans zoo meen
den ze te moeten besluiten uit de treurige
geschiedenis, die was doorleefd, voor het tegen
woordige waren ze goed overtuigd, dat hij
ze zelf nooit gebruikte.
De tegenstanders van Branderhorst meen
den, dat de sympathie zijner superieuren uit
andere oorzaken verklaard moest worden. Hij
was in hun oog een onderkruiper, een mooi
prater, die de kunst verstond om met een
misdaad op zijn geweten zich nog mooi voor
te stellen. Konden zij zich maar eens wreken,
en hem tevens betaald zetten, wat hij, naar
hunne meening aan Jan Grootheid had ver
diend, gaarne zouden ze het gedaan hebben.
Maar wie zou het wagen om openlijk tegen
zoo'n pluimstrijker op te treden? Toen zijn
zaak pas voor de rechtbank was behandeld zou
dit gemakkelijker zijn geweest. Immers, zoo
als we reeds gezegd hebben, als er iets bij
zonders in de stad plaats bad, kregen de
polderwerkers de schuld, en als iets bijzon
ders met de polderwerkers voorviel werd er
nogal eens gevraagd of Branderhorst er soms
weer bij was geweest. Maar steeds was bij
onderzoek gebleken, dat Branderkorst zich
of opzijn leger bevond,of bij den koetsier was
geweest, en dus van niets kon beschuldigd
worden. En als men nu daarbij in aanmer
king neemt, dat de tijd alles slijt, en zoo ook
de zaak van Branderhorst met Grootheid in
het vergeetboek scheen te geraken, zou het
hun niet gemakkelijk zyn, hun doel te bereiken.
In stilte werd echter alles gedaan om hem
het leven te veronaangenamen. Men hield
hem liefst op een afstand en niet zelden werd
hem in bedekte termen veel verweten. Aan
beleedigingen aan zijn adres, ook over het
verledene zijner vrouw, waarover Jan Groot
heid hen volkomen had ingelicht, ontbrak het
meestal niet; maar de sprekers spraken meest
in algemeene bewoording. En was het nog
maar bij beleedigen gebleven, dan had Bran
derhorst die wel verdragen maar men be
gon hem zelts op dezelfde wijze te bedreigen.
Het liep zelfs zoo ver, dat hij op zekeren
Zondagavond, toen een troep zijner beschonken
kameraden een dreigende houding tegen hem
aannamen, om verdere onlusten te voorkomen
de keet moest ontvuehten, en den nacht onder
den blooten hemel doorbrengen.
l)it alles maakte hem wel wat bezorgd, en
meermalen bad hij zijn nood aan zijn vriend,
den koetsier geklaagd. Deze edele man was
zeer over hem bewogen, doch meende te
weining invloed te hebben om als zijnen
bemiddelaar op to treden. Toch besloot hij
iets voor hem te zullen doen.
Geheel buiten voorkennis van Branderhorst,
schreef hij een brief aan Mevrouw Gerardie,
waarin hij het onhoudbare zijner toestand
blootlag en beleefd, zoo mogelijk op lots
verbetering aandrong. Mevrouw Gerardie
was zeer over 's mans treurige toestand
bewogen, en het duurde dan ook niet lang
of' Brandehorst werd door haar tusschenkomst
weer op het kantoor ontboden. Hier werden
hem eenige proeven gevraagd over lezen,
schrijven en rekenen, en toen Branderhorst
daarmede toonde genoegzame geschiktheid te
bezitten werd hem eene betrekking als kan-
toorlooper en gelddrager aangeboden. Hierdoor
werd zijn positie veel gemakkelijker. Hij be
hoefde thans niet meer in de keet te logceren,
maar ging vcorloopig bij den koetsier in den
kost. Reeds meermalen was dit bet voornemen
geweest, want zijn vrouw scheen iets meer van
zijne aanstaande promotie te weten. Werd
het plan, om hem na gebleken geschiktheid,
een betere betrekking te geven ten uitvoer ge
bracht, dan zou Branderhorst naar een ge
schikte woning uitzien en Cornelia zou met
haar kinderen overkomen. Tijdelijk zon hij
dan zijn intrek in de koetsiets woning nemen.
Nu echter de promotie zoolang uitbleef had
men de hoop reeds opgegeven. Maar eindelijk,
na verloop van maanden, al was het door
middel van den koetsiers brief, mocht Cornelia
zich verheugen in de blijde tijding, dat haar
man vin bet grond- naar het kantoorwerk
was verplaatst, en hij de spade met de geld-
tasch verwisseld had. Het baarde wel eenige
zorg. De leefwijze moest anders zijn; ook
moest Pieter anders gekleed zijn dan voorheen,
//maar met Gods hulp»/ had ze aan Pieter ge
schreven, //hopen we in staat te zijn aan onze
verplichtingen te voldoen.// Wordt vervolgd.)