MAAS- EM Vrijdag 1 Augustus 1902. No. 876. Tweede Blad. Uit de Pers. Binnenland. Ingezonden Stukken. INHOCSIGNOVJNSES Eene Afdeeling van V Groene Kruis. Dr, Saltet, hoogleeraar aan de Gemeente lijke Universiteit te Amsterdam, den gezond heidstoestand in Nederland beschrijvende, maakt de opmerking, dat de Geneeskunst in de laatste vijftig jaren sterk vooruitgegaan is, zóo sterk, dat het moeielijk is voor een man van middelbare jaren om zich een voorstelling van den ouden tijd te maken. Hij herinnert aan de cholera van 1830, die veel meer dan 9000 slachtoffers maakte aan die van '48, waaraan een 2 2000 personen stierven aan de vaccinatie, de tusschenpoo- zende koortsen, de malaria en beweertdan, dat het sterftecijfer hooger was dan thans. Waterleidingen waren er niet; de afvoer van faecalien werd nog meer verwaarloosd dan thans. Het chloroform, dat machtige middel der chirurgie werd pas in 1847 ingevoerd. In de ziekenhuizen verliepen de wonden zeer slecht; koudvuur en wondroos sleepten menigen lijder ten grave. Van antisepsie, noch van asepsie was eenig spoor te ontdekken. We merken voor den minkundi- gen lezer op, dat antisepsie beteekenl ont smetting dat antiseptische middelen de ont wikkelingvan de kiemen van microben en bac teriën onschadelijk maken, en infectie vermij den; carbol, sublimaat,jodoform, houtwolwat ten, enz. worden daarvoor gebruikt; dat asepsie ten doel heeft het weren van vuil. De eene operateur was ^gelukkigere dan de andere, maar »ongelukken« waren er zeer velen. Zeer veel is in die toestanden verbeterd èn indirect èn direct. Betere verkeerswegen, waardoor degenees- heeren spoediger ter plaatse warenbetere vervoertuigen voor de zieken of gekneus- den of gewonden, die noodzakelijk moesten weggedragen wordenbetere bemaling der landerijendrooglegging van plassengoed- koope levensmiddelen, betere behuizingen een hoogere levensstandaard waren middelen tot verbetering, evenals de uitbreiding der universiteiten in aantal medische professoren', de vervanging der oude wet op de Ge neeskunde van 12 Maart 1818 door d# drie van Juni 1865, regelende het Genees kundig Staatstoezicht, de uitoefening der ge neeskunst en die der Artsenijbereidkunst de wet regelende de voorwaarden tot ver krijging der bevoegdheid van Geneeskundige en Apothekerde wet op het begraven in 1869; de wet op besmettelijke ziekten; de veiligheids- en hinderwetziekenhuizen, kinderziekenhuizen, herstellingsoorden, enz, het zijn alle middelen geweest tot verbe tering van den medischen dienst in zijn meest uitgebreide beteekenis, en daardoor ook tot bevordering van den gezondheidstoe stand en afname van het sterfte cijfer. Ver- eenigingen als het Roode, Witte en Groene Kruis hebben ook het hunne er toe bijge dragen om het lijden van de >ellendigen« te verzachten. Over de laatste een enkel woord. Haar voornaamste doel is gelden bijeen te verkrijgen, noodig voor aanschaffing en onderhoud van verplegingsmateriaal, als luchtkussensijszakken, apparaten voor beenbreukenledikantenstoomtoestellen, In sommige Gemeenten is aan de vereeniging "aik. een verpleegster verbonden, die bij de zie ken rondgaat om zoo noodig bijstand te verkenen bij 't verbedden als anderszins. En dat zulke aanschaffing niet brood- noodig is, wie zou het durven ontkennen Of is de ziekenverpleging, ondanks den goeden wil der familie, dikwijls niet meer dan treurig Treed maar eens sommige van die woningen binnen, waar een gezonde zelfs nog niet alles vindt, wat noodig is Hoeveel zal de zieke dan wel niet te kort komen, al gestroosten de familieleden zich ook nog zooveel opofferingen. En wat zou het voor de zieken een vermindering van pijn en smart zijn, als zij niet langer uit een bedstede behoefden getrokken te worden, weggezeuld naar een of ander plekje-, met hoeveel piëteit en zachtzinnigheid het hart der helpers ook moge bezield zijn om het allerbeste hoekje voor hun geliefden kranke af te staan. En toch: moet het bed opgeschud worden, 't is soms een marteling voor den zieke en helper beiden. Of wanneer de patiënt bij andere ge legenheden moet geholpen worden, dan gaat één der familieleden over hem heen staan om hem op te tillen. Zou een ledikant met toestellen niet oneindig veel beter zijn Een zegen voor den zieke, die toch veel liever zou blijven liggen, als aan de armen, zij 't ook voorzichtig, opgetrokken te worden? Hoe dikwijls gebeurt het niet, vooral in warme zomers, dat iemand met werken moet ophouden en dan moet wachten op een toevallig voorbijkomeuden wagen om daar- mee thuis te komen en al doet dit ver voermiddel in dat geval weinig kwaad, het is niet altijd even onschuldig. Bij maag bloedingen, zooals te Sommelsdijk voor eenige jaren gebeurd is, waar iemand op het veld een hevige maagbloeding kreeg en met een gewonen boerenwagen naar huis werd gevoerd, waar hij den volgenden dag aan inwendige maagbloeding is ge storven; bij beenbreuk enz. zou een der gelijk handelen gelijk staan met moord of mishandeling. Zie, in zulk een geval snelt men naar de bewaarplaats der hulpmidde len, haalt een brancard en wat er meer noodig is, en de gekneusde of zieke komt zoo zacht mogelijk naar zijn woning en een leven, een menschenleven is waar schijnlijk gered. En zoo zouden we kunnen voortgaan Ieder weet uit eigen omgeving voorbeelden te over te vinden en zal dus ook de dringende behoefte wel inzien, eene Afdeeling eener vereeniging te hebben, die ons in staat stelt onze zieken het lijden zooveel mogelijk te verzachten. Het is geen geval van weelde, maar van dringende noodzakelijkheidHet betreft niets meer en niets minder dan onze huisgenooten en onze naasten hun leed, hun smart, hun el le nde. Is er voor de zulken een opoffering te groot, een contributie van 1 gulden te zwaar Dat geld om te steunen moet er komen, hoe 't dan ook uitgespaard moge worden. Onze zieken hun lijden grijpt ons 'l eerste en 't meeste aan Binnen enkele dagen zal de inteekenlijst gepresenteerd wordenBurgers, arbeiders van Sommelsdijk en Middelharnis, tast zoo flink mogelijk in den zak. Een gulden per jaar is slechts de contributie. Wie meer kan geven, en velen kunnen driedubbel mogen dit niet nalaten. Dat dan de Commissie zeer dankbaar terug moge kunnen zien op den tijd aan het schoone doel van 't Groene Kruis gegeven ja, laten we hier zeggen gewijd. LANDBOUW-ONDERWIJS TE MIDDELHARNIS. We meenden onzen lezers geen ondienst te bewijzen, met het publiceeren der Inge zonden Stukken, van de Heeren Vegtel en Vogel over bovenstaande Vereeniging. Een en ander brengt ons wat meer op de hoogte van toestanden en verhoudingen. De Heer C. A. Vogel te Goedereede, schreef in de Nieuwe Rott. Courant het volgende Ingezonden Stuk, aan de Heer Vegtel. «Uit uw verslag der zitting van de Provin ciale Staten van Zuid-Holland, zag ik, dat door onzen afgevaardigde, den heer Vegtel, breedvoe rig gesproken is over het financieel beheer der vereeniging bovengenoemd. Het nut der vereeniging boven alle beden king verheven noemende, gaat de heer Vegtel door met een betoog, dat veel gelijkenis toont met een verdachtmaking vanjhet bestuur dier vereeniging, eindigt met eene verzuchting, dat de provincie en het rijk, die dan toch eene subsidie van f 3000 aan deze vereeniging geven, geen medezeggenschap hebben in het bestuur dezer vereeniging. Voor huishuur zou een veel te groote som betaald wordende voorzitter der vereeniging levert steenkolen enz. Naar aanleiding van deze verdachtmakingen, wilde ik den heer V. wel eens vragen of hij niet weet, dat reeds van den beginne af aan door den Min. van B. Z. op voordracht van Ged. Staten een commissie van toezicht is ingesteld, bestaande uit zes leden, over het geheele eiland verspreid, waarvan ik zelf de eer heb lid te zijn. Hoofdzakelijk is deze commissie ingesteld om geregeld toezicht te houden op den gang van het onderwijsop het gebruik, dat van de gel den bij zoo aanzienlijke subsidie gemaakt wordt op de handelingen van het bestuur, kortom, op alles wat op de vereeniging betrekking heeft. Eigenaardig wordt dan ook wel deze commis sie genoemdde dwarskijkers van het bestuur. Tot nogtoe heeft deze commissie steeds in de beste verstandhouding met het bestuur der vereeniging kunnen samenwerken, ook wanneer ingrijpende veranderingen aan het bestuur werden voorgelegd en aangenomen. Wat nu aangaat het ieder jaar voorkomen in de rekening van bestuursleden-crediteuren der vereeniging, het moge in het algemeen wen- schelijk zijn dat te ontgaan, al was het maar alleen om aanmerkingen als die van den heer V. in een publiek rechtelijk lichaam te voorko men, (want o! zulke aanmerkingen kunnen zooveel kwaad doen aan een nuttige instelling, ook al worden ze weerlegd en ook al zegt men de instelling, waarvan sprake, lief te hebben), in alle geval kan men niet spreken van een veel te groote huursom, wanneer tevens niet aangetoond wordt dat voor hetzelfde doel aan veel minder prijs voldaan kan worden. Veel beter ware het dan ook geweest en ook meer doel zou het getroffen hebben, indien de heer V. aan Ged. Staten verzocht had een on derzoek te willen instellen, 'tzij bij het be stuur, 'tzij b\j de commissie van toezicht der vereeniging L. O. of niet op huishuurbezuinigd kon worden. Ik betwist den heer V. het recht deze zaak te bespreken als hij gedaan heeft wij zijn dat van onze vroegere afgevaardigden niet gewoon de vereeniging L. O., welker nut hij boven alle verdenking verheven acht, lijdt er onder liefde tot eene zaak uit zich op andere wijze hartelijk hoop ik voor ons eiland, dat hij te goeder trouw gedwaald heeftzijn jonge par lementaire loopbaan strekke hem tot veront schuldiging. Jammer te meer, dat juist nu dit gebeurd is nog pas geleden hebben wij het eiland overstroomd met circulaires aan alle landbou wers, eene dringende opwekking om toch lid te worden onzer Vereeniging om het groote nut, dat van haar uitgaat, maar ook omdat rijk en provincie zoo flink subsidieerën en ve le profiteerende landbouwers de geringe con tributie ontgaan. Wat zal er worden van hunne neiging, als zij de rede van den heer V. gelezen hebben "Wat de steenkolenkwetsie betreft, waarin ook de heer V. een steen des aanstoots zag, als geleverd door een bestuurslid, iedereen is tegenwoordig handelaar in steenkolen of iets anders, na de gezegende afschaffing der patent belasting, maar voor zoo'n minieme hoeveel heid als L. O. gebruikt, kon toch maar één leveren; hoe 'tzij, ik heb mij overtuigd, dat de leverantiegeschiedde voor concurreerende prij zen, zonder evenwel die leverantie om boven genoemde redenen te verdedigen- U, M. de R. dank zeggende enz. De heer Vegtel antwoordt in de »N. R. C.« volgenderwijze M. de R. Tot mijn droefenis zie ik, dat zekere heer Vogel van Goedereede verstoord op mij is, omdat ik op een wijze, gelijk van «vroegere afgevaardigden niet gewoon», het finantieel beheer van de landbouw vereeniging te Middel harnis in de jongste zitting der Staten van Z.- Holland ter sprake bracht. Het beurt mij eenigermate op, dat gezegde heer Vogel zoo edelmoedig is te hopen, dat ik «te goeder trouw gedwaald heb«, en zijn wel willendheid zooverre uitstrekt om mjjn sjonge parlementaire loopbaan« tot verontschuldiging van mijn vergrijp te doen strekken. De heer Vogel verplicht mij bovendien on gemeen door de omschijving van de methode, waarop ik smeer doel zou getroffen heb ben.» De les komt thans wat laat, maar onge twijfeld zal ik in de toekomst met de daarin vervatte aanwijzingen mijn voordeel kunnen doen. Tusschen zijn vriendelijke beschouwingen in, stelt de heer Yogel mij een vraag, die ik, reeds uithoofde van den minzamen vorm niet onbeantwoord mag laten. De heer Vogel schrijft „Naar aanleiding van deze verdachtmakingen swilde ik den heer V. wel eens vragen of hij sniet weet, dat reeds van den beginne af aan sdoor den Min. van B. Z. op voordracht van »Ged. Staten eene commissie van toezicht is «ingesteld, bestaande uit zes leden, over het «geheele eiland verspreid, waarvan ik zelf de «eer heb lid te zijn. «Hoofdzakelijk is deze commissie ingesteld ♦om geregeld toezicht te houden op den gang «van het onderwijs'; op het gebruik, dat van «de gelden bij zoo aanzienlijke subsidie ge smaakt wordt op de handelingen van het «bestuur, kortom op alles wat op de vereeni- «ging betrekking heeft.» Het bestaan dezer commissie is mij bekend evenzeer, dat zij zich uitsluitend bezig beeft te houden met het oefenen van toezicht op het onderwijs. Tot het houden van financieel toe zicht dit was juist mijn grief is die commissie onbevoegd. Waar nu de heer Vogel zoo overduidelijk blijk geeft onbekend te zijn met den aard zijner bevoegdheid als lid van gemelde commissie, zou 't overweging verdienen, dat dit commis sielid zich liever vertrouwd make met den omvang van zijn taak, dan ingezonden stukjes te schrijven, die gebaseerd zijn op een onjuiste voorstelling daarvan. Ook geef ik hem den raad niet op een onvolledig courantenexposé af te gaan zoo hij van het woordelijk verslag eener rede kennis zal kunnen nemen. Den Haag, 22 Juli 19O2. H. Ch. VEGTEL. Na deze welverdiende afstraffing schreef de heer Vogel een stukje van den volgen den inhoud M. de R. 1 Mag ik nog een paar regels ruimte f Den heer Vegtel zij nog eens opgemerkt, dat de instelling der Commissie van toezicht op het L. O. te M. een gevolg was van de toe kenning der subsidie van Rijk en Provincie een maatregel van verantwoording, die bijna altijd volgt op het subsidiëeren van particu liere instellingen. Nu moge het waar zijn dat de C. v. T. op L. O. te M- zich volgens instructie uitsluitend heeft bezig te houden met het houden van toezicht op het onderwijs, even waar is het, dat onze Commissie wel eens wenken geeft per nota aan het Besuur, in zake uitgaven het geven van onderwijs betreffende. Bij de uitstekende verstandhouding tusschen Bestuur en Commissie worden die wenken in den regel opgevolgd. Volgens den heer V. zijn wij dus hierin onze bevoegdheid te buiten gegaan, 't Zij zoo plech tig beloof ik den heer V. mij, binnen niet al te langen tijd, met ernst toe te leggen op de studio mijner bevoegdheid in deze. Ten slotte doet het mij bizonder genoegen, dat de droefenis van den heer V. eenigermate is opgebeurd, en hij zich zelfs ongemeen ver plicht acht voor de wenken, hem ofschoon wat laat, door mij gegeven. Dat belooft voor de toekomst en geeft mij den troost, dat mijn schrijven dan toch niet tevergeefs is geweest. C. A. VOGEL. Goedereede, 24 Juli 1902. De heer Vegtel antwoordde daarop het volgende M. de R. Do beer Vogel noopt mij op de door hem onder dit opschrift behandelde zaak terug te komen. Iu zijn eerste stuk beweerde deze heer, dat de oommissie, van welke hij lid is, ingesteld werd om o. m. „geregeld toezicht te houden op „het gebruik, dat vau de geldeu bij zoo aan zienlijke subsidie gemaakt wordt.* Daarentegen constateert de heer Vogel in zijn tweede stuk, dot deze commissie „zioh volgens „instructie uitsluitend heeft bezig te houden met „het houdeu van toezicht op het ouderwijs." Hij geeft dus toe, dat de commissie niet is ingesteld om financiëel toezioht uit te oefenen, en erkent daarmede, dat zijn eerste stuk uitgaat van een onwaarheid. Aannemende, dat de heer Vogel, om mij eens van zijn woorden te bedienen, „te goedor trouw dwaalde", wil ik hem zijn gesohrijf niet te hoog aanrekenen. Te eerder ben ik tot vergeven en vergeten bereid, waar ik mij overtuigd boud, dat dit dwalend commissielid, in 't jammerlijk contrast tusschen bedoeling eu uitkomst van zijn publieke correspondentie, reeds genoegzaam werd gestraft. Hoogachtend M, de R. Uw dw. dr. H. Ch. VEGTEL. Den Haag 26 Juli 1902. Wie deze vier Ingezonden Stukken leest, zal met ons wel de meening toegedaan zijn dat de Heer Vogel niet veel wil van zijn reis heeft gehad. Wij gelooven dan ook. dat hij zich voortaan nog wel tweemaal zal bedenken alvorens zich aan de gevolgen van een polemiek met de heer Vegtel bloot te stellen. Het geroep der Boeren om hulp klonk door tot in de hutten der armen, en tot in de paleizen der Keizers en Koningen. Bij de eersten vond het weerklank, bij delaat- sten geen ontferming. De Armeniërs wor den uitgemoord, en weer blijven de Over heden zwijgen. De Finnen boezemen ontzag in in hun vrijheidsideeën tegen den Russi- schen Kolossus, maar geen Mogendheid ondersteunt hun angstgeschreeuw om behoud hunner zelfstandigheid. Zullen de stemmen ook der volkeren nog gaan verstommen Een moeilijke vraag, zegt de Standaard. Ziedaar een vraag, wier beantwoording niet zoo eenvoudig is. In Duitschiand is het door den huidigen rijks kanselier gezegd, dat overwegingen van ge voel in de politiek den doorslag niet kunnen geven, dat men daar in de eerste en voor naamste plaats met de stoffelijke belangen heeft te rekenen. Dat is het woord der hooge regeeringen. Die markten zoeken voor den afzet der bin- nenlandsche producten van hun land. Die te zorgen hebben voor het rollen van den dollar die «alvermogend» heet, en voor dat van den roebel, die het niet minder is. Bij de vredesconferentie hebben we het ge zien, hoe dierbaar het woord is, dat de «be langen» doet spreken, men moet Engeland ontzien, men moet andere groote mogendhe den ontzienop de kleine wordt minder ge let. Maar de stemmen, die opgaan, ze richten zich immers niet in de allereerste plaats tot hen, die in hoogheid zijn gezeten. De Regee ringen hebben getoond, dat men daar geen al te welwillend oor heeft te zoeken. Op de volkeren wordt de hope gevestigd. En het moet gezegd, dat velerlei protest daar tenminste een willig oor vond. Dat met groote geestdrift door de volken partij is gekozen voor wie verdrukt worden en vertrapt en dat der natiën stem éénparig klonk in het voordeel van wie door overmucht dreigde onder te gaan. Die volksuittingen deden goed. Maar zal het zoo blijven Immers het is geen geheim, dat het materi alisme niet alleen de bovenste lagen der maat schappij heeft aangetastmaar doordringt in alle kringen. De belangenvraag verdringt almeer iedere andere. Voor ideale goederen wordt maar zeer weinig meer gevoeld. De strijd om het stoffelijkeom matcrieele welvaartneemt met den dag grooter verhoudingen aan, en wordt welhaast de eenigedien men het voeren waard acht. Reeds is het ook in ons land gezegd, dat de Boeren waarschijnlijk wijzer hadden gedaan maar niet te grijpen naar de wapenenmaar niet te strijden voor vrijheid en recht. Immers het was vooruit wel te berekenen dat dit op hun ondergang zou uitloopen, en die is nu ge komen, na al de opofferingen, die werden gebracht. Als die Boeren hun belang goed hadden ingezien, wel, dan zouden ze aan Engelands eischen zich dadelijk hebben onderworpen, en veel minder verloren hebben dan nu. Zoo wordt reeds geredeneerd. Dat is de geest van het materialisme die al les aangrijpt; die invreet in alle deelen van ons maatschappelijk orgenisme. Die niets ontziet en alles overheerscht. Die alle hooger belang naar omlaag trekt; alle ideaal onder het stof verstikt en den mensc i ten slotte allernnaar brood vragen doet. En helaas, wie de oogen open heeft, moet wel zien, dat, naar de verschijnselen uitwijzen, die raaterialistisc 'ie geest eer toe- dan afneemt, en moet zich dus wel bezorgd maken over het antwoord op de vraag, of de volkeren zullen blijven spreken, zooals zij tot op dezen oogenbiik zich nog doen hooren. Nochtans, wij zullen, zegt >de Standaarde rusteloos blijven prediken, dat de stoffelijke welvaart van een land wel zeer veel, maar toch lang niet alles is, dat er geesteiijke goederen zijn van meer waardij dan volop brood en volop genot. Wij zijn het met »de Standaarde eens, dat het panem et circenses, hetGeef ons brood en spelenniet de eerste vraag en eisch des levens mag zijn. Maar dat bo ven deze geldtGeef ons vrijheid om zede lijk en geestelijk mensch te zijn. Eerst de ideale, dan de stoffelijke goederen. Maar daarom toch ook de stoffelijke, opdat de ideale zonder kommer kunnen bezeten worden en gehandhaafd. We hebben een zielmaar ook een lichaam, als tempel der ziel. Dat die tempel juist daarom geëerbie digd worde De Minister van Koloniën Jhr. Mr. Van Asch van Wijck heeft zich heden naar het Loo begeven ter audiëntie bij H. M. de Koningin. De Ministers-audien- tiën waren sedert de jongste ongesteldheid van H. M. de Koningin in April j.l. nog niet hervat. Mooi zooOm op den verjaardag van onze Koningin feest tekrnnen, vieren heeft de Minister van Oorlog bevolen, dat alle werklieden der Rijksinrichtingen met be houd van het loon een dag verlof zullen bekomen, terwijl een halve dag wordt toegestaan als de Prinsgemaal of de Koningin-moeder verjaart. Buiten rerantwoordclijkhcid der Redactie en Uitgever. HET PAILLISEMENT DER LIBE RALE PARTIJ TE HERRINGEN. Mijnheer de Redacteur 1 Voor de verkiezing van een lid der ge meenteraad alhier zijn candidaten gesteld de heeren J. den Boer en C. Huiver, bei den Antirevolutionair. De eerste, gecandi- deerd door de club der toongevende libe ralen benevens enkele broeders; de heer Huizer door een groep Antirev. De libe ralen hebben nog nooit overtuigender be wijs van hun onmacht gegeven, dan bij deze verkiezingimmers den door hun gecandideerden heer Den Boer behoort tot de Kerkelijke gemeente, waarvan Ds. Le- deboer de stichter en de predikanten Bak ker en Rubens de opvolgers zijn geweest. Weet men nu, op welke minachtende wijze deze Kerkgemeenschap in het bijzonder steeds is behaudeld door de liberalen, en met welke intieme middelen men steeds de afscheidenden en doleerenden heeft uitge speeld tegen de Antirev. in 't algemeen, dan mag het toch zeker worden vergeleken bij een bankroet, waar zij thans een dier ver guisde en niets nutte afgescheidenen roepen voor de betrekking van raadslid. Wij zul len hier na de kans hebben om ons be ginsel te zien zegevieren, en waar wij er op aandringen, dat ook de minderheden zullen worden erkend, en met zooals tot na toe gebruikelijk was deze menschen te weren buiten alle bestuur over Staat en gemeente, alleen maar is het jammer, dat een zoon der reformatie van 1834 zich liet candideerea door een coterie, die bewe zen hebbeu vijanden te zijn van schier allen godsdienst, inzonderheid van de ker ken buiten het Herv. Kerkgenootschap. Nooit en nergens in ons vaderland heb ben de Christelijke partijen met meer suc ces gewerkt dan hier; waar de liberale partij tot de allesbehalve benijdenswaardige taak is teruggedrongen om ware het mo gelijk, een wigge te drijven tusschen de Christelijke partijen en ze te jverdeelen de kans om met succes een candidaat van eigen kleur gekozen te krijgen is voorbij En vraagt men mij nu wie zullen wij stemmen Dan moet ik tot mijn spijt tegen den heer Den Boer adviseeren Wij stemmen als ééa man op den heer C. Hui zer, die gecandideerd is door onze mannen, niet om den heer Den Boer in de wielen te rijden, maar om op het raadhuis een anderen toestand te scheppen, die juist wordt bestendigd door de onderteekenaars der lijst voor den lieer Den Boer. Wij moeten nu een man hebben, die gekozen zijnde niet voor de voeten gelegd moet kunnen worden, dat hij er met behulp eu recom- mandantie der liberalen gekomen is, die zelf standig is en als het noodig is en dat is 't en al lang ook als dwarskijker moet optreden en te letten heeft op veëi, dat alle perken te builen gaat en waar niemand een vinger naar uitsteekt. Zie, om een voorbeeld te noemen, naar de Woens dagmiddagvacantiën op de school; er wordt een Leerplichtwet gemaakt en als onze arme ingezetenen in de provoost moeten zuchten besluit de gemeenteraad om Woens dagmiddags de kinderen straatslijpers te maken; wilt ge een ander voorbeeld van verregaande willekeur, lees dan het verslag der raadzitting van.... Juli 1902. Wie weet een voorbeeld van grooter monsterver bond, dat nu gesloten is tusschen//wolven'/ van den Kaaidijk en de //lammeren// van den Peuterdijk En daarom kiezers, eenieder handele naar de inspraak van zijn eigen hart; beide candidaten zijn besliste Chris tenen, de beer Hnizer als ijverig aanhan ger der Herv. Kerk, beslist belijder van "t Program van Beginselen der Antrev. partij en voorts een nuttig lid der maatschappij de heer Den Boer eveneens beslist Chris ten, tegen wien men in 1898 metofdoor de verkiezing van den heer Kuypers vak- concurreutie in het leven riep en voorts aanhanger der Geref. Kerkordening, zooals die in 16181619 is vastgesteld en op wiens levensgedrag eveneens geen enkele aanmerking te maken is. We hopen dan ook van harte, dat deze strijd geen verbittering zal wekken tusschen de broeders onderling, waar zij thans de luxe eer genieten uit 2 gceden den beste te kunnen kiezen en alzoo de zekerheid hebben, dat alzoo één der onzen den hoogen post van raadslid zal vervullen. P. X. Herkingen, 29 Juli 1902. Mijnheer de Redacteur. Afgeluisterd gesprek tusschen een Antirev. die zich Piet noemt, en een liberalen Kees. Kees. Goeden avond, Piet! dat tref ik jnist goed, dat ik u hier ontmoet. Piet. Zoo Keeswat lag u op het hart, wat wilt ge van mij hebben doch maak het kort, ik heb geen tijd. Kees. Zoo, alweer geen tijd, ja,zomer- drukte brengt zooiets mee doch, om kort te gaan, wilde ik u wel eens vragen, hoe of ge 't vindt, dat we ons nu gedragen heb ben bij 't stellen van een candidaat voor den Gemeenteraad. Piet. In de eerste plaats beklaag ik u en uw collega's, dat ge uw toevlucht moest nemen tot een A.-R. om hem te eandideereu, en ten anderen beklaag ik uw candidaat, dat hij zich laat gebruiken tot zoo'n doel, omdat er een persoonlijke haat tegen dien anderen candidaat in het spel zitja hij zelfs zijn partij niet ontziet en spot met zijn beginsel om zich tot can didaat te laten stellen door 8 liberale heeren en 2 antirevolutionairen, die als zij dachten het eenigzins te kunnen halen, met een candidaat van hetzelfde soort als zij, hem nooit zouden gesteld hebben. Kees. Maar zeg, gij draaft te ver vriend. Piet. Vriendnoem mij thans geen vriend, maar nw tegenstander. Kees. Nu, mij ook goedde heer de Boer is niet alleen door ons gesteld, er zijn nog 2 antirevolutionairen bij, hebt ge dat niet gezien Piet. Zeker 2 antirevolutionairen en 8 liberalendoch eerst gesteld door mannen

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1902 | | pagina 3