MAAS- EM
Vrijdag 1 Augustus 1902. No. 876.
Tweede Blad.
Uit de Pers.
Binnenland.
Ingezonden Stukken.
INHOCSIGNOVJNSES
Eene Afdeeling van V Groene
Kruis.
Dr, Saltet, hoogleeraar aan de Gemeente
lijke Universiteit te Amsterdam, den gezond
heidstoestand in Nederland beschrijvende,
maakt de opmerking, dat de Geneeskunst
in de laatste vijftig jaren sterk vooruitgegaan
is, zóo sterk, dat het moeielijk is voor een
man van middelbare jaren om zich een
voorstelling van den ouden tijd te maken.
Hij herinnert aan de cholera van 1830,
die veel meer dan 9000 slachtoffers maakte
aan die van '48, waaraan een 2 2000 personen
stierven aan de vaccinatie, de tusschenpoo-
zende koortsen, de malaria en beweertdan,
dat het sterftecijfer hooger was dan thans.
Waterleidingen waren er niet; de afvoer
van faecalien werd nog meer verwaarloosd
dan thans. Het chloroform, dat machtige
middel der chirurgie werd pas in 1847
ingevoerd. In de ziekenhuizen verliepen de
wonden zeer slecht; koudvuur en wondroos
sleepten menigen lijder ten grave. Van
antisepsie, noch van asepsie was eenig spoor
te ontdekken. We merken voor den minkundi-
gen lezer op, dat antisepsie beteekenl ont
smetting dat antiseptische middelen de ont
wikkelingvan de kiemen van microben en bac
teriën onschadelijk maken, en infectie vermij
den; carbol, sublimaat,jodoform, houtwolwat
ten, enz. worden daarvoor gebruikt; dat asepsie
ten doel heeft het weren van vuil. De eene
operateur was ^gelukkigere dan de andere,
maar »ongelukken« waren er zeer velen.
Zeer veel is in die toestanden verbeterd èn
indirect èn direct.
Betere verkeerswegen, waardoor degenees-
heeren spoediger ter plaatse warenbetere
vervoertuigen voor de zieken of gekneus-
den of gewonden, die noodzakelijk moesten
weggedragen wordenbetere bemaling der
landerijendrooglegging van plassengoed-
koope levensmiddelen, betere behuizingen
een hoogere levensstandaard waren middelen
tot verbetering, evenals de uitbreiding der
universiteiten in aantal medische professoren',
de vervanging der oude wet op de Ge
neeskunde van 12 Maart 1818 door d#
drie van Juni 1865, regelende het Genees
kundig Staatstoezicht, de uitoefening der ge
neeskunst en die der Artsenijbereidkunst
de wet regelende de voorwaarden tot ver
krijging der bevoegdheid van Geneeskundige
en Apothekerde wet op het begraven in
1869; de wet op besmettelijke ziekten;
de veiligheids- en hinderwetziekenhuizen,
kinderziekenhuizen, herstellingsoorden, enz,
het zijn alle middelen geweest tot verbe
tering van den medischen dienst in zijn
meest uitgebreide beteekenis, en daardoor
ook tot bevordering van den gezondheidstoe
stand en afname van het sterfte cijfer. Ver-
eenigingen als het Roode, Witte en Groene
Kruis hebben ook het hunne er toe bijge
dragen om het lijden van de >ellendigen«
te verzachten. Over de laatste een enkel
woord.
Haar voornaamste doel is gelden bijeen
te verkrijgen, noodig voor aanschaffing en
onderhoud van verplegingsmateriaal, als
luchtkussensijszakken, apparaten voor
beenbreukenledikantenstoomtoestellen, In
sommige Gemeenten is aan de vereeniging
"aik. een verpleegster verbonden, die bij de zie
ken rondgaat om zoo noodig bijstand te
verkenen bij 't verbedden als anderszins.
En dat zulke aanschaffing niet brood-
noodig is, wie zou het durven ontkennen
Of is de ziekenverpleging, ondanks den
goeden wil der familie, dikwijls niet meer
dan treurig Treed maar eens sommige
van die woningen binnen, waar een gezonde
zelfs nog niet alles vindt, wat noodig is
Hoeveel zal de zieke dan wel niet te kort
komen, al gestroosten de familieleden zich
ook nog zooveel opofferingen.
En wat zou het voor de zieken een
vermindering van pijn en smart zijn, als
zij niet langer uit een bedstede behoefden
getrokken te worden, weggezeuld naar een
of ander plekje-, met hoeveel piëteit en
zachtzinnigheid het hart der helpers ook
moge bezield zijn om het allerbeste hoekje
voor hun geliefden kranke af te staan. En
toch: moet het bed opgeschud worden, 't
is soms een marteling voor den zieke en
helper beiden.
Of wanneer de patiënt bij andere ge
legenheden moet geholpen worden, dan
gaat één der familieleden over hem heen
staan om hem op te tillen. Zou een ledikant
met toestellen niet oneindig veel beter zijn
Een zegen voor den zieke, die toch veel
liever zou blijven liggen, als aan de armen,
zij 't ook voorzichtig, opgetrokken te worden?
Hoe dikwijls gebeurt het niet, vooral in
warme zomers, dat iemand met werken moet
ophouden en dan moet wachten op een
toevallig voorbijkomeuden wagen om daar-
mee thuis te komen en al doet dit ver
voermiddel in dat geval weinig kwaad, het
is niet altijd even onschuldig. Bij maag
bloedingen, zooals te Sommelsdijk voor
eenige jaren gebeurd is, waar iemand op
het veld een hevige maagbloeding kreeg
en met een gewonen boerenwagen naar
huis werd gevoerd, waar hij den volgenden
dag aan inwendige maagbloeding is ge
storven; bij beenbreuk enz. zou een der
gelijk handelen gelijk staan met moord of
mishandeling. Zie, in zulk een geval snelt
men naar de bewaarplaats der hulpmidde
len, haalt een brancard en wat er meer
noodig is, en de gekneusde of zieke komt
zoo zacht mogelijk naar zijn woning en
een leven, een menschenleven is waar
schijnlijk gered.
En zoo zouden we kunnen voortgaan
Ieder weet uit eigen omgeving voorbeelden
te over te vinden en zal dus ook de dringende
behoefte wel inzien, eene Afdeeling eener
vereeniging te hebben, die ons in staat stelt
onze zieken het lijden zooveel mogelijk te
verzachten.
Het is geen geval van weelde, maar van
dringende noodzakelijkheidHet betreft niets
meer en niets minder dan onze huisgenooten
en onze naasten hun leed, hun smart, hun
el le nde.
Is er voor de zulken een opoffering te
groot, een contributie van 1 gulden te zwaar
Dat geld om te steunen moet er komen,
hoe 't dan ook uitgespaard moge worden.
Onze zieken hun lijden grijpt ons 'l eerste
en 't meeste aan
Binnen enkele dagen zal de inteekenlijst
gepresenteerd wordenBurgers, arbeiders
van Sommelsdijk en Middelharnis, tast zoo
flink mogelijk in den zak. Een gulden per
jaar is slechts de contributie. Wie meer kan
geven, en velen kunnen driedubbel mogen
dit niet nalaten.
Dat dan de Commissie zeer dankbaar
terug moge kunnen zien op den tijd aan het
schoone doel van 't Groene Kruis gegeven
ja, laten we hier zeggen gewijd.
LANDBOUW-ONDERWIJS TE
MIDDELHARNIS.
We meenden onzen lezers geen ondienst
te bewijzen, met het publiceeren der Inge
zonden Stukken, van de Heeren Vegtel en
Vogel over bovenstaande Vereeniging.
Een en ander brengt ons wat meer op
de hoogte van toestanden en verhoudingen.
De Heer C. A. Vogel te Goedereede,
schreef in de Nieuwe Rott. Courant het
volgende Ingezonden Stuk, aan de Heer
Vegtel.
«Uit uw verslag der zitting van de Provin
ciale Staten van Zuid-Holland, zag ik, dat door
onzen afgevaardigde, den heer Vegtel, breedvoe
rig gesproken is over het financieel beheer der
vereeniging bovengenoemd.
Het nut der vereeniging boven alle beden
king verheven noemende, gaat de heer Vegtel
door met een betoog, dat veel gelijkenis toont
met een verdachtmaking vanjhet bestuur dier
vereeniging, eindigt met eene verzuchting, dat
de provincie en het rijk, die dan toch eene
subsidie van f 3000 aan deze vereeniging geven,
geen medezeggenschap hebben in het bestuur
dezer vereeniging.
Voor huishuur zou een veel te groote som
betaald wordende voorzitter der vereeniging
levert steenkolen enz.
Naar aanleiding van deze verdachtmakingen,
wilde ik den heer V. wel eens vragen of hij
niet weet, dat reeds van den beginne af aan
door den Min. van B. Z. op voordracht van Ged.
Staten een commissie van toezicht is ingesteld,
bestaande uit zes leden, over het geheele eiland
verspreid, waarvan ik zelf de eer heb lid te zijn.
Hoofdzakelijk is deze commissie ingesteld om
geregeld toezicht te houden op den gang van
het onderwijsop het gebruik, dat van de gel
den bij zoo aanzienlijke subsidie gemaakt wordt
op de handelingen van het bestuur, kortom, op
alles wat op de vereeniging betrekking heeft.
Eigenaardig wordt dan ook wel deze commis
sie genoemdde dwarskijkers van het bestuur.
Tot nogtoe heeft deze commissie steeds in de
beste verstandhouding met het bestuur der
vereeniging kunnen samenwerken, ook wanneer
ingrijpende veranderingen aan het bestuur
werden voorgelegd en aangenomen.
Wat nu aangaat het ieder jaar voorkomen
in de rekening van bestuursleden-crediteuren
der vereeniging, het moge in het algemeen wen-
schelijk zijn dat te ontgaan, al was het maar
alleen om aanmerkingen als die van den heer
V. in een publiek rechtelijk lichaam te voorko
men, (want o! zulke aanmerkingen kunnen
zooveel kwaad doen aan een nuttige instelling,
ook al worden ze weerlegd en ook al zegt men
de instelling, waarvan sprake, lief te hebben),
in alle geval kan men niet spreken van een
veel te groote huursom, wanneer tevens niet
aangetoond wordt dat voor hetzelfde doel aan
veel minder prijs voldaan kan worden.
Veel beter ware het dan ook geweest en ook
meer doel zou het getroffen hebben, indien de
heer V. aan Ged. Staten verzocht had een on
derzoek te willen instellen, 'tzij bij het be
stuur, 'tzij b\j de commissie van toezicht der
vereeniging L. O. of niet op huishuurbezuinigd
kon worden.
Ik betwist den heer V. het recht deze zaak
te bespreken als hij gedaan heeft wij zijn dat
van onze vroegere afgevaardigden niet gewoon
de vereeniging L. O., welker nut hij boven alle
verdenking verheven acht, lijdt er onder
liefde tot eene zaak uit zich op andere wijze
hartelijk hoop ik voor ons eiland, dat hij te
goeder trouw gedwaald heeftzijn jonge par
lementaire loopbaan strekke hem tot veront
schuldiging.
Jammer te meer, dat juist nu dit gebeurd
is nog pas geleden hebben wij het eiland
overstroomd met circulaires aan alle landbou
wers, eene dringende opwekking om toch lid
te worden onzer Vereeniging om het groote
nut, dat van haar uitgaat, maar ook omdat
rijk en provincie zoo flink subsidieerën en ve
le profiteerende landbouwers de geringe con
tributie ontgaan.
Wat zal er worden van hunne neiging, als
zij de rede van den heer V. gelezen hebben
"Wat de steenkolenkwetsie betreft, waarin
ook de heer V. een steen des aanstoots zag,
als geleverd door een bestuurslid, iedereen is
tegenwoordig handelaar in steenkolen of iets
anders, na de gezegende afschaffing der patent
belasting, maar voor zoo'n minieme hoeveel
heid als L. O. gebruikt, kon toch maar één
leveren; hoe 'tzij, ik heb mij overtuigd, dat de
leverantiegeschiedde voor concurreerende prij
zen, zonder evenwel die leverantie om boven
genoemde redenen te verdedigen-
U, M. de R. dank zeggende enz.
De heer Vegtel antwoordt in de »N.
R. C.« volgenderwijze
M. de R.
Tot mijn droefenis zie ik, dat zekere heer
Vogel van Goedereede verstoord op mij is,
omdat ik op een wijze, gelijk van «vroegere
afgevaardigden niet gewoon», het finantieel
beheer van de landbouw vereeniging te Middel
harnis in de jongste zitting der Staten van Z.-
Holland ter sprake bracht.
Het beurt mij eenigermate op, dat gezegde
heer Vogel zoo edelmoedig is te hopen, dat ik
«te goeder trouw gedwaald heb«, en zijn wel
willendheid zooverre uitstrekt om mjjn sjonge
parlementaire loopbaan« tot verontschuldiging
van mijn vergrijp te doen strekken.
De heer Vogel verplicht mij bovendien on
gemeen door de omschijving van de methode,
waarop ik smeer doel zou getroffen heb
ben.» De les komt thans wat laat, maar onge
twijfeld zal ik in de toekomst met de daarin
vervatte aanwijzingen mijn voordeel kunnen
doen.
Tusschen zijn vriendelijke beschouwingen
in, stelt de heer Yogel mij een vraag, die ik,
reeds uithoofde van den minzamen vorm niet
onbeantwoord mag laten.
De heer Vogel schrijft
„Naar aanleiding van deze verdachtmakingen
swilde ik den heer V. wel eens vragen of hij
sniet weet, dat reeds van den beginne af aan
sdoor den Min. van B. Z. op voordracht van
»Ged. Staten eene commissie van toezicht is
«ingesteld, bestaande uit zes leden, over het
«geheele eiland verspreid, waarvan ik zelf de
«eer heb lid te zijn.
«Hoofdzakelijk is deze commissie ingesteld
♦om geregeld toezicht te houden op den gang
«van het onderwijs'; op het gebruik, dat van
«de gelden bij zoo aanzienlijke subsidie ge
smaakt wordt op de handelingen van het
«bestuur, kortom op alles wat op de vereeni-
«ging betrekking heeft.»
Het bestaan dezer commissie is mij bekend
evenzeer, dat zij zich uitsluitend bezig beeft te
houden met het oefenen van toezicht op het
onderwijs. Tot het houden van financieel toe
zicht dit was juist mijn grief is die
commissie onbevoegd.
Waar nu de heer Vogel zoo overduidelijk
blijk geeft onbekend te zijn met den aard zijner
bevoegdheid als lid van gemelde commissie,
zou 't overweging verdienen, dat dit commis
sielid zich liever vertrouwd make met den
omvang van zijn taak, dan ingezonden stukjes
te schrijven, die gebaseerd zijn op een onjuiste
voorstelling daarvan. Ook geef ik hem den
raad niet op een onvolledig courantenexposé
af te gaan zoo hij van het woordelijk verslag
eener rede kennis zal kunnen nemen.
Den Haag, 22 Juli 19O2.
H. Ch. VEGTEL.
Na deze welverdiende afstraffing schreef
de heer Vogel een stukje van den volgen
den inhoud
M. de R. 1 Mag ik nog een paar regels ruimte f
Den heer Vegtel zij nog eens opgemerkt, dat
de instelling der Commissie van toezicht op
het L. O. te M. een gevolg was van de toe
kenning der subsidie van Rijk en Provincie
een maatregel van verantwoording, die bijna
altijd volgt op het subsidiëeren van particu
liere instellingen.
Nu moge het waar zijn dat de C. v. T. op
L. O. te M- zich volgens instructie uitsluitend
heeft bezig te houden met het houden van
toezicht op het onderwijs, even waar is het, dat
onze Commissie wel eens wenken geeft per
nota aan het Besuur, in zake uitgaven het
geven van onderwijs betreffende.
Bij de uitstekende verstandhouding tusschen
Bestuur en Commissie worden die wenken in
den regel opgevolgd.
Volgens den heer V. zijn wij dus hierin onze
bevoegdheid te buiten gegaan, 't Zij zoo plech
tig beloof ik den heer V. mij, binnen niet al
te langen tijd, met ernst toe te leggen op de
studio mijner bevoegdheid in deze.
Ten slotte doet het mij bizonder genoegen,
dat de droefenis van den heer V. eenigermate
is opgebeurd, en hij zich zelfs ongemeen ver
plicht acht voor de wenken, hem ofschoon wat
laat, door mij gegeven.
Dat belooft voor de toekomst en geeft mij
den troost, dat mijn schrijven dan toch niet
tevergeefs is geweest.
C. A. VOGEL.
Goedereede, 24 Juli 1902.
De heer Vegtel antwoordde daarop het
volgende
M. de R.
Do beer Vogel noopt mij op de door hem
onder dit opschrift behandelde zaak terug te
komen. Iu zijn eerste stuk beweerde deze heer,
dat de oommissie, van welke hij lid is, ingesteld
werd om o. m. „geregeld toezicht te houden op
„het gebruik, dat vau de geldeu bij zoo aan
zienlijke subsidie gemaakt wordt.*
Daarentegen constateert de heer Vogel in zijn
tweede stuk, dot deze commissie „zioh volgens
„instructie uitsluitend heeft bezig te houden met
„het houdeu van toezicht op het ouderwijs." Hij
geeft dus toe, dat de commissie niet is ingesteld
om financiëel toezioht uit te oefenen, en erkent
daarmede, dat zijn eerste stuk uitgaat van een
onwaarheid.
Aannemende, dat de heer Vogel, om mij eens
van zijn woorden te bedienen, „te goedor trouw
dwaalde", wil ik hem zijn gesohrijf niet te hoog
aanrekenen. Te eerder ben ik tot vergeven en
vergeten bereid, waar ik mij overtuigd boud, dat
dit dwalend commissielid, in 't jammerlijk contrast
tusschen bedoeling eu uitkomst van zijn publieke
correspondentie, reeds genoegzaam werd gestraft.
Hoogachtend M, de R.
Uw dw. dr.
H. Ch. VEGTEL.
Den Haag 26 Juli 1902.
Wie deze vier Ingezonden Stukken leest,
zal met ons wel de meening toegedaan zijn
dat de Heer Vogel niet veel wil van zijn
reis heeft gehad. Wij gelooven dan ook.
dat hij zich voortaan nog wel tweemaal
zal bedenken alvorens zich aan de gevolgen
van een polemiek met de heer Vegtel bloot
te stellen.
Het geroep der Boeren om hulp klonk
door tot in de hutten der armen, en tot in
de paleizen der Keizers en Koningen. Bij
de eersten vond het weerklank, bij delaat-
sten geen ontferming. De Armeniërs wor
den uitgemoord, en weer blijven de Over
heden zwijgen. De Finnen boezemen ontzag
in in hun vrijheidsideeën tegen den Russi-
schen Kolossus, maar geen Mogendheid
ondersteunt hun angstgeschreeuw om behoud
hunner zelfstandigheid.
Zullen de stemmen ook der volkeren
nog gaan verstommen Een moeilijke
vraag, zegt de Standaard.
Ziedaar een vraag, wier beantwoording niet
zoo eenvoudig is.
In Duitschiand is het door den huidigen rijks
kanselier gezegd, dat overwegingen van ge
voel in de politiek den doorslag niet kunnen
geven, dat men daar in de eerste en voor
naamste plaats met de stoffelijke belangen
heeft te rekenen.
Dat is het woord der hooge regeeringen.
Die markten zoeken voor den afzet der bin-
nenlandsche producten van hun land. Die te
zorgen hebben voor het rollen van den dollar
die «alvermogend» heet, en voor dat van den
roebel, die het niet minder is.
Bij de vredesconferentie hebben we het ge
zien, hoe dierbaar het woord is, dat de «be
langen» doet spreken, men moet Engeland
ontzien, men moet andere groote mogendhe
den ontzienop de kleine wordt minder ge
let.
Maar de stemmen, die opgaan, ze richten
zich immers niet in de allereerste plaats tot
hen, die in hoogheid zijn gezeten. De Regee
ringen hebben getoond, dat men daar geen al
te welwillend oor heeft te zoeken.
Op de volkeren wordt de hope gevestigd.
En het moet gezegd, dat velerlei protest
daar tenminste een willig oor vond.
Dat met groote geestdrift door de volken
partij is gekozen voor wie verdrukt worden
en vertrapt en dat der natiën stem éénparig
klonk in het voordeel van wie door overmucht
dreigde onder te gaan.
Die volksuittingen deden goed. Maar zal
het zoo blijven
Immers het is geen geheim, dat het materi
alisme niet alleen de bovenste lagen der maat
schappij heeft aangetastmaar doordringt in
alle kringen. De belangenvraag verdringt almeer
iedere andere. Voor ideale goederen wordt maar
zeer weinig meer gevoeld.
De strijd om het stoffelijkeom matcrieele
welvaartneemt met den dag grooter verhoudingen
aan, en wordt welhaast de eenigedien men het
voeren waard acht.
Reeds is het ook in ons land gezegd, dat
de Boeren waarschijnlijk wijzer hadden gedaan
maar niet te grijpen naar de wapenenmaar
niet te strijden voor vrijheid en recht. Immers
het was vooruit wel te berekenen dat dit op
hun ondergang zou uitloopen, en die is nu ge
komen, na al de opofferingen, die werden
gebracht.
Als die Boeren hun belang goed hadden
ingezien, wel, dan zouden ze aan Engelands
eischen zich dadelijk hebben onderworpen, en
veel minder verloren hebben dan nu.
Zoo wordt reeds geredeneerd.
Dat is de geest van het materialisme die al
les aangrijpt; die invreet in alle deelen van
ons maatschappelijk orgenisme. Die niets ontziet
en alles overheerscht. Die alle hooger belang
naar omlaag trekt; alle ideaal onder het stof
verstikt en den mensc i ten slotte allernnaar
brood vragen doet.
En helaas, wie de oogen open heeft, moet
wel zien, dat, naar de verschijnselen uitwijzen,
die raaterialistisc 'ie geest eer toe- dan afneemt,
en moet zich dus wel bezorgd maken over
het antwoord op de vraag, of de volkeren
zullen blijven spreken, zooals zij tot op dezen
oogenbiik zich nog doen hooren.
Nochtans, wij zullen, zegt >de Standaarde
rusteloos blijven prediken, dat de stoffelijke
welvaart van een land wel zeer veel, maar
toch lang niet alles is, dat er geesteiijke
goederen zijn van meer waardij dan volop
brood en volop genot.
Wij zijn het met »de Standaarde eens, dat
het panem et circenses, hetGeef ons
brood en spelenniet de eerste vraag en
eisch des levens mag zijn. Maar dat bo
ven deze geldtGeef ons vrijheid om zede
lijk en geestelijk mensch te zijn. Eerst de
ideale, dan de stoffelijke goederen. Maar
daarom toch ook de stoffelijke, opdat
de ideale zonder kommer kunnen bezeten
worden en gehandhaafd. We hebben een
zielmaar ook een lichaam, als tempel der
ziel. Dat die tempel juist daarom geëerbie
digd worde
De Minister van Koloniën Jhr. Mr.
Van Asch van Wijck heeft zich heden
naar het Loo begeven ter audiëntie bij
H. M. de Koningin. De Ministers-audien-
tiën waren sedert de jongste ongesteldheid
van H. M. de Koningin in April j.l. nog
niet hervat.
Mooi zooOm op den verjaardag van
onze Koningin feest tekrnnen, vieren heeft
de Minister van Oorlog bevolen, dat alle
werklieden der Rijksinrichtingen met be
houd van het loon een dag verlof zullen
bekomen, terwijl een halve dag wordt
toegestaan als de Prinsgemaal of de
Koningin-moeder verjaart.
Buiten rerantwoordclijkhcid der Redactie en Uitgever.
HET PAILLISEMENT DER LIBE
RALE PARTIJ TE HERRINGEN.
Mijnheer de Redacteur 1
Voor de verkiezing van een lid der ge
meenteraad alhier zijn candidaten gesteld
de heeren J. den Boer en C. Huiver, bei
den Antirevolutionair. De eerste, gecandi-
deerd door de club der toongevende libe
ralen benevens enkele broeders; de heer
Huizer door een groep Antirev. De libe
ralen hebben nog nooit overtuigender be
wijs van hun onmacht gegeven, dan bij
deze verkiezingimmers den door hun
gecandideerden heer Den Boer behoort tot
de Kerkelijke gemeente, waarvan Ds. Le-
deboer de stichter en de predikanten Bak
ker en Rubens de opvolgers zijn geweest.
Weet men nu, op welke minachtende wijze
deze Kerkgemeenschap in het bijzonder
steeds is behaudeld door de liberalen, en
met welke intieme middelen men steeds de
afscheidenden en doleerenden heeft uitge
speeld tegen de Antirev. in 't algemeen, dan
mag het toch zeker worden vergeleken bij
een bankroet, waar zij thans een dier ver
guisde en niets nutte afgescheidenen roepen
voor de betrekking van raadslid. Wij zul
len hier na de kans hebben om ons be
ginsel te zien zegevieren, en waar wij er
op aandringen, dat ook de minderheden
zullen worden erkend, en met zooals tot
na toe gebruikelijk was deze menschen te
weren buiten alle bestuur over Staat en
gemeente, alleen maar is het jammer, dat
een zoon der reformatie van 1834 zich
liet candideerea door een coterie, die bewe
zen hebbeu vijanden te zijn van schier
allen godsdienst, inzonderheid van de ker
ken buiten het Herv. Kerkgenootschap.
Nooit en nergens in ons vaderland heb
ben de Christelijke partijen met meer suc
ces gewerkt dan hier; waar de liberale
partij tot de allesbehalve benijdenswaardige
taak is teruggedrongen om ware het mo
gelijk, een wigge te drijven tusschen de
Christelijke partijen en ze te jverdeelen
de kans om met succes een candidaat van
eigen kleur gekozen te krijgen is voorbij
En vraagt men mij nu wie zullen wij
stemmen Dan moet ik tot mijn spijt
tegen den heer Den Boer adviseeren Wij
stemmen als ééa man op den heer C. Hui
zer, die gecandideerd is door onze mannen,
niet om den heer Den Boer in de wielen
te rijden, maar om op het raadhuis een
anderen toestand te scheppen, die juist wordt
bestendigd door de onderteekenaars der
lijst voor den lieer Den Boer. Wij moeten
nu een man hebben, die gekozen zijnde
niet voor de voeten gelegd moet kunnen
worden, dat hij er met behulp eu recom-
mandantie der liberalen gekomen is, die zelf
standig is en als het noodig is en dat
is 't en al lang ook als dwarskijker
moet optreden en te letten heeft op veëi,
dat alle perken te builen gaat en waar
niemand een vinger naar uitsteekt. Zie,
om een voorbeeld te noemen, naar de Woens
dagmiddagvacantiën op de school; er wordt
een Leerplichtwet gemaakt en als onze
arme ingezetenen in de provoost moeten
zuchten besluit de gemeenteraad om Woens
dagmiddags de kinderen straatslijpers te
maken; wilt ge een ander voorbeeld van
verregaande willekeur, lees dan het verslag
der raadzitting van.... Juli 1902. Wie
weet een voorbeeld van grooter monsterver
bond, dat nu gesloten is tusschen//wolven'/
van den Kaaidijk en de //lammeren// van den
Peuterdijk En daarom kiezers, eenieder
handele naar de inspraak van zijn eigen
hart; beide candidaten zijn besliste Chris
tenen, de beer Hnizer als ijverig aanhan
ger der Herv. Kerk, beslist belijder van "t
Program van Beginselen der Antrev. partij
en voorts een nuttig lid der maatschappij
de heer Den Boer eveneens beslist Chris
ten, tegen wien men in 1898 metofdoor
de verkiezing van den heer Kuypers vak-
concurreutie in het leven riep en voorts
aanhanger der Geref. Kerkordening, zooals
die in 16181619 is vastgesteld en op
wiens levensgedrag eveneens geen enkele
aanmerking te maken is.
We hopen dan ook van harte, dat deze
strijd geen verbittering zal wekken tusschen
de broeders onderling, waar zij thans de
luxe eer genieten uit 2 gceden den beste te
kunnen kiezen en alzoo de zekerheid hebben,
dat alzoo één der onzen den hoogen post
van raadslid zal vervullen. P. X.
Herkingen, 29 Juli 1902.
Mijnheer de Redacteur.
Afgeluisterd gesprek tusschen een Antirev.
die zich Piet noemt, en een liberalen Kees.
Kees. Goeden avond, Piet! dat tref ik
jnist goed, dat ik u hier ontmoet.
Piet. Zoo Keeswat lag u op het hart,
wat wilt ge van mij hebben doch maak
het kort, ik heb geen tijd.
Kees. Zoo, alweer geen tijd, ja,zomer-
drukte brengt zooiets mee doch, om kort
te gaan, wilde ik u wel eens vragen, hoe
of ge 't vindt, dat we ons nu gedragen heb
ben bij 't stellen van een candidaat voor
den Gemeenteraad.
Piet. In de eerste plaats beklaag ik
u en uw collega's, dat ge uw toevlucht
moest nemen tot een A.-R. om hem te
eandideereu, en ten anderen beklaag ik
uw candidaat, dat hij zich laat gebruiken
tot zoo'n doel, omdat er een persoonlijke
haat tegen dien anderen candidaat in het
spel zitja hij zelfs zijn partij niet ontziet
en spot met zijn beginsel om zich tot can
didaat te laten stellen door 8 liberale
heeren en 2 antirevolutionairen, die als
zij dachten het eenigzins te kunnen halen,
met een candidaat van hetzelfde soort als
zij, hem nooit zouden gesteld hebben.
Kees. Maar zeg, gij draaft te ver
vriend.
Piet. Vriendnoem mij thans geen
vriend, maar nw tegenstander.
Kees. Nu, mij ook goedde heer
de Boer is niet alleen door ons gesteld,
er zijn nog 2 antirevolutionairen bij, hebt
ge dat niet gezien
Piet. Zeker 2 antirevolutionairen en 8
liberalendoch eerst gesteld door mannen