VERPLAATST
rijwieleiT
Advertentïèn,
§ez.(Schramm
FEUILLETON.
Steeds hooger.
WINSCHOTEE
Hypotheekbank.
D. HAETOGS Jacz.
fadtelLjf-e ké>p> C:er d rp<?r- 2,
gevestigd (e Winschoten,
Goud, Zilver Koralen
en Horlog-iën.
Hang 7 naar Passage 21.
belastingbetalers, di8 aan de anderhalf
millioen onmondig verklaarden de wet
zouden stellen.
Men wilde bekwaamheid, maar deecono
mische toestanden beheerschten het kiezer
schap. Een kleine groep van economisch ge-
zegenden ging macht en heerschappij
oefenen op een zeer groote klasse van
economisch afhankelijken, en kon door
allerlei wetten deze zeer groote categorie
economisch afhankelijk houden. Ëene
minderheid in 't Land beslist of zou
beslissen over al het stoffelijk en zedelijk
en geestelijk welvaren der duizenden
achter de kiezers
Men gat de voorkeur aan idividuen,
aan de eenlingen, van 't beginsel van
den atomistisehen Staat d. w, z. aan den
Staat niet uit 't huisgezin opgebouwd,
maar bestaande uit zooveel zielen, die
ieder hun eigen inzichten, drijfveereD,
belangen, personeels rechten hadden, 't
Staatsidee der Revolutionairen maar op
dat standpunt was de eisch zelfs van
bekwaamheid ongerechtvaardigd.
Is de Staat eene samenvoeging van
eenlingen, dan is alleja alle uitzonde
ring, afscheiding en uitsluiting daardoor
veroordeeld. En als de Staat dat is, dan
is 't Algemeen Kiesrecht niet anders dau
de rechtvaardige en uit 't stelsel onbe
rispelijk voortvloeiende consekwentie.
Maar de Grondwet bleef halverwege in't
beginsel steken. Ze paste het niet geheel
toe. Ze had het kiesrecht moeten toeken
nen niet alleen aan bekwameindividuen,
niet alleen aan degenen, die door de
Grondwetherzieners en Kamerleden van
'48 eigener beweging „bekwaam" werden
geacht, want die individuen hadden vol
strekt het recht niet aan andere indivi
duen de grens van onbekwaamheid aan
te geven, maar de Grondwet had het
moeten geven aan mannen en vrouwen,
aan arm en rijk, aan geleerd en onge
leerd, aan bedelaars ea millionairs, aan
officieren van hoogeren rang zoowel als
aan den laagsten militair, aan bedeelden
als aan burgers, aan proletariërs als aan
kapitalisten.
En als de Staat dat is, dan moet er
Algemeen Kiesrecht zijn voor mannen
en vrouwendan moet er evenredige 0/
proportioneele vertegenwoordiging zijn,
want op welken grond zou men in dat
stelsel de minderheden uitsluiten. Nu
gaan er nog bij elke steoaming duizenden
stemmen verloren', zijn waardeloos, omdat
de gestelde candilaat gevallen is, en de
kiezers, wiens kandidaat het heeft; moe
ten afleggen, voor niemendal naar dc
stembus zijn gaweest. Alle moeite bleef
onbeloond, alle geld bleek weggeworpen
de tegenpartij alleen had voldoening.
Maar zoo'n toestand deugt niet.
Die duizenden stemmen mogen niet
machteloos zijn; ze zijn ook eenlingen;
hun stem had ook invloed moeten heb
ben. Het was niet genoeg, dat ze kiezer
waren, maar als kiezer hadden ze mee
moeten beslissen en dat is. niet
geschied. Hun candidaat viel en hun
invloed was nihil. Ze hadden veel arbeids
verricht zonder een grein politiek resul
taat.
En als de Staat dat is, nl. een aggre
gaat van eenlingen, dan moet ook de
Eerste Kamer niet meer gekozen worden
door de Prov. Staten, maar door de
Kiezers zeivenof nog meer practisch
en consekwent: dan dieet ze te verdwij
nen in ge6n geval meer een sta-in-
den-weg van de Tweede te zijn, wier
macht door haar totaal kan genegeerd
worden.
Tkorbecke zei bij de behandeling der
Kieswetde census streeft naar verlaging
en de heer Zijlker, toen lid derTweede Ka
mer noemde dezeeen noodzakelijk kwaad.
En de historie heeft bewezen, dat het
doel, „le óvte universe!," het algemeen
kiesrecht des te ijveriger werd nage
streefd, naar gelang de niet-kiezers der
lagere klassen zich meer aan dealgemeene
zaak van Staat en Maatsohappij gingen
wijden, naar gelang de census lager
daalde, en het „kwaad" van den census,
hoe laag deze ook zij, werd ingezien.
Wat nieuws leverde de Herziening dus
op
(50)
Toen de heer Van Geeveren aan zijn
kokende, teugellooze drift voldaan, en dien
vreeselijken smak gehoord had, toen hij bo
ven aan de trap de doodsbleeke gedaante
zijner vrouw machteloos in de armen van
Neeltje had zien nederzinken, ontwaakte een
gevoel van wroeging' in zijn hart. In dat ééne
oogenblik ging het gansche leven van zijn
zoon hem, als een panorama, in den geest
voorbij. Hij zag hem weder als een kleinen
jongen, even aanvallig, schoon en aardig als
ieder ander knaapje. Had hij zijn vader
wel ooit moeite gedaan, om de verkeer
de neigingen in zijn zoon tegen te gaan,
en om de goede aan te kweken? Had hij wel
ooit ernst gemaakt met de opvoeding zijner
kinderen? Had hij zijn zoon niet zelf een
voorbeeld gegeven van luiheid, brooddronken
heid en verkwisting? Had hijzelf hem niet leeren
drinken en Spelen? Lag daar, beneden hem
op die koude marmeren steensn, inderdaad
een ontaard zoon uitgestrekt, die zijn wel
verdiende straf onderging?Neen,
een bedorven mensch, met een verwoest leven,
verlaagd tot een verachtelijk wezen
door de schuld van hem, zijn eigen vader
1. Een willekeurige, onrechtvaardige
verdeeling der Natie in drie standen.
2. Drie standen, waarvan de grootste
in aantal in 't minst geen politieken
invloed had.
3. Drie standen, waarbij de minder
heid besliste door de wet over de groote
meerderheid besliste „bij haar," „zonder
haar" en „over haar," over al haar
belangen.
4 Drie standen, waarvan twee bekwaam
werden geacht, omdat ze 20 gulden be
lasting konden betalen; en de derde
onbekwaam werd geacht, omdat ze die
census niet betaalde.
5. Drie standen, die naar 't beginsel
der Grondwet evenveel recht hadden op
vertegenwoordiging, maar waarvan één
geheel werd uitgesloten.
6. Een kiesrecht, dat de kiem van een
Algemeen Kiesrecht in zich droeg.
7 Een kiesrecht, dat de oorzaak is
geworden van een agitatie onder't Volk,
die reeds langer dan een ha.ve eeuw
heeft geduurd en nog niet isgeëind'gd.
8. Esn kiesrecht, dat iemands be
kwaamheid afmat naar de gevuldheid
van do beurs,
9. Een kiesrecht ten slotte, dat in
zedelijken zin een verderfelijken invloed
heefc uitgoefend op de politieke partijen,
op do Kamer, op de Regeering als op
ons Regeeringsstelsel. Wat dit inhoudt,
hij leze hierover Eenige Kameradviezen
van Dr. Kuyper, en wel het artikel Do
E ectorale Kwestiede rede, uitgesproken
op 6 Dec. 1875 in de Tweede Kamer,
waarbij die vier punten behandeld wor
den en die we in een volgend artikel
nader zullen uitwerken.
De Revolutie brak af, en dit is haar
natuur; maar wat ee opbouwde was even
broos, even slecht als wat ze had neer
geworpen. Ja, nog meer willekeurig, was
ze in deu opbouw als het oude régime
ooit geweest was
REISBESCHRIJVING IN RIJM,
door BAREND FAASSE, visscherman te
Middelharnis, den tocht betreffende
van Nederland naar IJsland van
Z9 April tot zi Juli 1902.
Daar mij van 'd een en 'd anderen kant,
Nu 'k weer mag zijn in 't vaderland,
Gevraagd werd om iets te verhalen,
Van onze reis, wil ik niet dralen.
Doch waarde Vrienden en Vriendinnen,
Aleer ik daarmee ga beginnen,
Roep ik U toe Ei, neemt in acht,
Dat naar de man is, is zijn kracht
De rijmkunst, groot'lijks te waardeuren,
Vermocht ik nimmer aan te leeren,
Als een eenvoud'ge visscherman,
Geef 'k in deez' vorm slechts wat ik kan.
't Ging langen tijd, wat elk kan gissen,
Maar slecht om Kabeljauw te visschen
Ons volk kwam meestal ont«vree,
Met weinig vangst uit de Noordzee.
Waarom de reeders 't voorstel deden,
Om, te beginnen van af heden,
Een proef te nemen met verstand,
Bij 't ver verwijderde IJsland
Twee onzer sloepen zouden varen,
Trotseeren straks de winden, baren.
En ik, ik hoorde bij den groep,
Die voer op schipper Koster's sloep.
De tijd van afvaart was gekomen.
En 't roerend afscheid thuis genomen.
Een stoomboot leidd' ons uit de kaai,
En wij, wij hadden het maar taai
Het gat zeer spoedig uitgeloopen,
Kwam 't zeeschuim onze schepen doopen
Doch wijl de wind gansch noord'lijk was,
Kwam 't vlugge zeilen niet te pas.
Daai 't zeilschip moet den stoom ontberen,
Moest 't toen met ons op een laveeren,
Des ondanks na een dag of zes,
Verzeilden wij te »Boekenes«.
Al varend zagen wij de kusten
Waar Schollands Eilandwoners rusten,
En waren welhaast zeer voldaan,
Bij 't komen op den Oceaan.
Nu ging de reis al zeer voorspoedig
En loods én manschap waren moedig,
Wijl 't einde van den langen tocht
Gelukkig stoor'loos naad'ren mocht.
die den ongelukkige eerst gemaakt had tot
wat hij nu geworden wasen die dat mis
drijf thans had bekroond, door hem met
eigen hand neer te vellen. Hij was de moor-
denaal van zijn zoon naar lichaam en ziel.
Als de oogen die zoo lang verblind waren
plotseling, als in een helder licht, de d'ngen
zien zooals zij in waarhed zijn; en als tege
lijkertijd het bewustzijn levendig wordt dat
het te laat is om goed le maken wat bedor
ven is welk eene ontzettende ontdek
king is dat
De heer Van Geeveren deed deze ontdek
king. De woede bedaarde en maakte plaats
voor wanhoop; die wanhoop en wroeging
namen toe, eh hij vond in zijn ver
twijfeling geen plaat9 des berouws.
Eenige oogenbiikken nog bleef hij halver
wege op de trap stilstaan. Toen ijlde hij,
als voortgedreven door een boozen geest, naar
beneden. Met afgewend gelaat liep hij langs
het roerlooze lichaam van zijn zoon en ging
de donkere slraat op.
Waarheen
Ach? waarheen gaat de mensch, die op de
groote zaligheid welke God aan ons heelt ge
schonken geen acht heeft willen slaan
die altijd toegegeven heeft aan de ver
keerde neigingen van zijn boos hart
Hoe zal hij den toorn Gods ontvlie
den O, arme beklagenswaardige van
wien de Heiland, Die lijden en sterven wilde
Aan 't eiland Fero's bank gekomen
Werd 't eerste visschen ondernomen,
De Kollen klaargemaakt zoo 't hoort,
Het was een groote drukt' aan boord
't Was lang nog geen de vangst besommen,
We vingen slechts drie kleine lommen, (kleine
[vischjes).
En in 't geheel geen Kabeljauw
'k Dichtwas 'k maar bij mijn lieve
[vrouw
En voort was weer de bange reize.
Steeds Noordwaarts naar het ruwe grijze
En koude IJsland heengespoed,
Omringd door grooten watervloed.
Het was op Zondagmorgen,
Toen wij door Godes zorgen,
Op datum 11 Mei
Het zagen van nabij
De Loods, een man van zaken
Die meer de reis mocht maken
Riep onzen Schipper toe,
Wees met mij blij te moe
Ik zie den Westerhoren,
Reeds in de verte gloren.
Straks zijn we aan den wal
E11 zoeken wij een hal
Maar vrienden, 'k moet verklaren
Toen wij bij IJsland waren,
't Mij bitter tegenviel,
En 'k smart leed in mijn ziel.
Hoe kunnen menschen wonen
En zich daar werkzaam toonen
In zulk ellendig oord.
Waar niets den mensch bekoort
Wij zagen hooge bergen,
Waarbij wij zijn als dwergen.
't Is sneeuw, al wat men ziet,
En ijs en anders niet
Wij gingen weer aan 't visschen.
Om ous te vergewissen
Of hier ons voordeel lag,
Eilacie, 't gaf een klein, een uiterst klein
[beslag.
Mijn God, zei 'k bij mezelf, wat ben ik toch
[begonnen.
We vingen daar niet meer, dan, zegge 15
[tonnen.
Daarom we zeilden nu 200 mijlen voort,
En kwamen naar het scheen, in een meer
[vischrijk oord.
Hier kregen wij een storm, dien 'k nimmer
[zal vergeten.
Waardoor wij op ons schip werd' op en
[neer gesmeten.
De zee was wild en woest wij waren
[vrees'lijk bang,
En dit duurde, vrienden liet, een dertig
[uren lang
Dan Godes trouw was groot, de storm
[kwam tot bedaren
De Heere wou ons all', nog bij het leven
[sparen,
We waren voortgezweept, als eene notendop,
Bijna een honderd mijl, in 'tbruischend
[ruime sop.
We waren saam verblijd, en moesten Gode
[danken.
Voor Zijn Voorzienigheid, al was 't ook maar
[in klanken,
Want ach Wie is toch recht, tot zulk
[een werk in staat
Wie geeft aan God de Eer, die leeft in 't
[zonde kwaad.
De stilte, die toen kwam, deed ons het harte
[breken,
We zagen weer gevaar, en moesten weer
[aan 't smeeken.
De vrees voor Portlands klip, bezorgde
[ons dien nood,
Dan, 't was de Heer' alweer, die ons dra
[uitkomst bood
Zoo zeilden wij omtrent, een honderdtwin-
[tig mijlen,
Tot aan een zeek'ren hoek, om daar een
[poos te wijlen.
Men noemt die »Rekenes«, waar menig
[vogelnest
Bewijst dat de natuur, de kou daar ietwat
[prest.
Zoo lagen wij dan hier, wat 't scheepvolk
[noemt, te steken.
Of zoo men 't vatten moet, voor één of
[meerd're weken,
om u te behouden, evenals van Judas, in
groole droefheid verklaren moet: «Het ware
dien mensch beter, niet geboren te zijn ge
weest./' Want het einde van u, die altijd uwe
zondige lusten inwilligt, en u altijd hardnek
kig verzet tegen al Gods roepstemmen en
liefderijke leidingen isduisternis en
eeuwig afgrijzen
Den volgenden morgen werd de gansche
aristocratische buurt, waarin de familie Van
Geeveren woonde, in groots opschudding ge
bracht door het vreeselijkc drama dat in ha
ren kring was afgespeeld. Het lijk van den
ouden heer was des morgens vroeg door de
politie in de nabijzijnde gracht gevonden, en
thuis gebracht. De eenige zoon verkeerde
in een hopeloozen toestand, terwijl het zwak
ke gestel van mevrouw Van Geeveren zoo
geweldig had geleden door de schokken van
dien vreeselijken nacht, ilat de geneesheeren
zich ook over haar ernstig ongerust maakten
en spraken over gekrenkte geestvermogens.
De belangstelling in het droevig lot was
zeer groot, en de deelneming algemeen maar
toen kort 11a de begrafenissen van vader en
zoon' die spoedig na elkander plaats hadden,
bleek dat de geldelijke omstandigheden
van de familie Van Geeveren vooral door
de buitensporigheden van Albert niet
zoo voordeelig waren als men altijd gemeend
Te kruisen bij den wal, te opp'ren hier
[of daar,
Ten teeken dat men is, berekend op ge-
[vaar.
Want wordt het hier een vreeze duchten,
Er is geen Baai om in te vluchten.
Men leert alsdan gewis verstaan,
Dat 't hier met visschen is gedaan.
Van hieruit zag ik h«e, er vele klippen waren,
Die als men op hun stuurt, de schepen
[gansch niet sparen,
Ook werd ik met het volk, het eiland Beu-
[gelschaar
Dus door den Loods genoemd, met 't bloote
[oog gewaar.
Doch dat had weinig in, ik zag er geene
[menschen
Niet gaarne zou ik mij, daar ooit gevangen
[wenschen,
'1 Zijn vogels, wit van 't vuil, dewelke men
[daar ziet
En alles is er woest, omringd door mod-
[d'rig riet.
We voeren om een hoek, omtrent 200
[mijlen,
Om daar de groote zee, weer tot ons doel
[te peilen,
We vischten met geduld, en vingen met
[de lijn
Nog al een vischj' of wat, doch allen waren
[klein.
Door eenen kleinen storm, die 't ons kon
[lastig maken,
Bereikten wij een baai, gelukkig te genaken,
We wierpen 'tanker uit, we gingen aan den
[wal,
Om eventjes te zien, wat ik nu melden zal.
De huizen, die ik zag, het waren geen kas-
[teelen,
Van planken ruw gebouwd, als onze boeren-
[deelen,
Met steenen fondament, van rondom goed
[beschut.
En dienend voor een tal van menschen saam
[tot hut.
Een kerke zag ik niet, en evenmin een
[toren,
Geen school of rechtsgebouw, geen straten,
enkel sporen
Van koeien, hoornloos, daar loopend in het
[veld,
Naar dat ik merken kon, niet erg op ons
[gesteld.
De paarden zijn hier klein, en weinig in
[getale.
Doch schapen, o zoo veel, 'k zag vette en
['k zag schrale,
En heele velden voorts, met aangebrachte
[visch,
Die daar vooral gezond en me es lal
smakelijk is.
De vrouwen, merkte ik, zijn niet in huis of
[keuken,
Maar moeten als om strijd de harde slok-
[visch beuken
Ze gaan zeer dik gekleed, zijn tegen kou
[gehard,
En in hun babbeltaal, die 'kniet verstond,
[verward.
Meer weet ik heden niet van IJsland te
[verhalen,
Het is er altijd koud de dag ziet men
[niet dalen.
En blijde waren wij, toen 't oogenblikje kwam
Dat onze en 'd and're sloep, de thuisreis
[ondernam.
'tWas Zaterdag, toen wij, op 12 Juli scheiden
Van 't eenzaam plekje grond, waar wij maar
[kort verleiden.
We hadden goeden wind -en zeilden er
[van door,
Voorbij gelijk men zei, het kleine eiland
[Floor.
Vaartwel, o land van sneeuw, van koude
[noordenwinden,
Ik hoop mijn leven lang, U nimmer weer
[te vinden.
Ontdekkingsreiziger wordt Barend Faasse
[nooit,
Daartoe is hij, Goddank, van IJslands kou
[ontdooid
De reis naar 't Vaderland naar vrouw
[en huisgenooten,
Was aangenaam en kort, en heeft ons
[niet verdroten.
had, verflauwde die belangstelling en smolt
weg als sneeuw voor de zon. Mevrouw Van
Geeveren moest naar een goedkoope wijk
verhuizen, een kleine woning betrekken en van
een zeer matig inkomen leven; en in die
droevige omstandigheden was er onder dc
vroegere vrienden niet één die Imar bijstond
en door liefdedaden en medegevoel haar lijden
verzachte. De vriendschap der wereld is meest
al niet zoo sterk dat zij bestand is tegen
geldverlies en tegenspoed.
Wat had de beklagenswaardige vrouw
moeten beginnen als zij Neeltje niet had
gehad? Wie kon haar zoo goed begrijpen, en
zoo hartelijk troosten? Wie zoo geduldig de
oude nukken en kuren verdragen als zij?
Geen lieve eigen dochter, zich bewust van
de dure verplichting die zij aan hare ouders
heeft, kon met meer zachtheid, teederheid en
toewijding, eene 011de, naar lichaam en ziel
kranke moeder verzorgen, als Neeltje hare
ongelukkige mevrouw deed. Deze trouw en
toewijding werden heerlijk beloond. Mocht
het kleine verstand zich niet verder ontwik
kelen, wat wereklsche dingen betrof, voor
de Goddelijke dingen werd het langzamerhand
verlicht. Het gevoel van eigen deugd maakte
langzamerhand plaals voor een levendig besef
van diepe schuld; van diepe schuld voor God,
Wiens wil zij nooit met ernst getracht had te
vervullen; en van diepe s. huid voor haas
man en kinderen, voor wie zij nooit gewee9t
Geen storm of stille wind, vertraagde onze
[vaart.
We reisden al op moed, en bleven al gespaard.
En toen het God beliefd', na zooveel
[trouwe zorgen,
Op een en twintig Juul', en wel op Maan
dagmorgen,
Ons Middelharnis' hoofd, in welstand te
[doen zien.
Toen was bij allen vreugd, en danktoon
[bovendien.
Hiermee o vrienden, wil 'k mijn rijmlarij
[besluiten.
Intieme zaken laat, ik liefst, zoo 't hoort,
[hier buiten.
Wie twijfelt aan 't verhaal, die ga maar eens
[een keer,
Dat is, geloof hot vrij, dat is de beste
[leer
Zoo God wil ga ik 't liefst, weer op de
[Noordzee varen.
Al geeft de vangst niet veel. Ge kunt het
[u verklaren.
Daar is men meer gewoon, daar is men
[meer bekend,
En wordt van lieverlee, den tegenspoed ge-
[wend.
Tweehonderd ton is daar; gewis nog wel
[te vangen,
Wat ons de dure vangst, op IJsland deed
[erlangen.
Vooral en Iet hier op van God hangt
[alles af,
Wat ons op aard en zee, beschikt wordt
[tot aan 't graf.
Goddank, mijn Vrinden, al, die dit ver-
[haaltje leest,
Van al mijn kameraads van Faasse
['t allermeest.
Die U bij dezen, groet en zegen wenscht
[van God,
Bij alles wat ge doet, 111 heel uw levenslot.
Uw vriend,
BAREND FAASSE.
Middelharnis, 29 Juli 1902.
Maatschapp. Kapitaal f 1.000.000.00.
De BANK geeft 4 PANDBRIE
VEN uit a 100 °/0, in stukken van
f 1000,—, f 500,— en f 100,—.
Verkrijgbaar bij den Heer J. "VISSER,
Kassier te Rotterdam Leuvehaven O. Z. 34
en zijn correspondent, dhr J. KOERT Mz.
te l)en Bommel.
De Directie,
Mr. J. HERES DIDDENS.
J. H. GROENEVELD.
West «lijk B 292, DHDDELHARltlg
Billijke prijzen. Solide artikelen.
OPGERICHT 1840.
te ROTTERDAM,
hebben haar zaak in Kinderconfectie en
Luiermanduitzetten
van
Luiermand artikelen zijn ook per stuk
verkrijgbaar.
beslist x e Klas met 6 maanden schriftelijke
garantie, fonkelnieuw en prachtigafgewerkt
kosten slechts f 90.bij
W. ES4&EEAUOVIËN,
Agent der firma BINGHAM Co.,
SOMMELSDiJK.
was wat zij had moeten zijn. Kon mevrouw
Van Geeveren soms uren lang, in smartelijke
overpeinzingen verdiept, oni zich heen zitten
staven, hare oogen werden helder en er
kwam een uitdrukking in, die er vroeger
nooit in te lezen was geweest, wanneer hare
dienstbode zich bij haar nederzette en haar
voorlas van den Heiland der wereld, Die
gekomen was om zondaren te redden. Ja,
slecht voor de verkondiging van die liefde
was haar kranke geest ten volle vatbaar. D i e
liefde leeri'e zij verstaan; aan die groote
wondervolle liefde leerde de verbrijzelde
vrouw zich in haar hulpeloozen zwakken toe
stand overgeven.
Vijf jaren na den doid van haren man en
zoon, legde mevrouw Van Geeveren het
moede hoofd tot sterven neder. In hare
langdurige ziekte verpleegde Neeltje haar tot
het laa'ste toe. Het meisje mocht Je vreugde
smaken dat de kranke haar dankte in hare
laatste oogenbiikken voor alles wat zij voor
haar geweest was, in haar nood en smart, en
onuitsprekelijke zaligheid in liet hart voelen
toen zij de laatste woorden der stervende
vernam, die met een vreugdevollen blik wer
den uitgesproken «Gij hebt mij tot den Hei
land gebracht, tot Wien ik thans henenga
s-gij hebt mij het grootste geluk doen kennen.
Zonder u had ik dat nooit gevonden.//
Wordt vervolgd.)