Vrijdag 25 Juli 1902
zeventiende Jaarg. No. 875.
Antirevolutionair v 1,1 F Orgaan
voor tl® Zuidliollaitflscli® en Zeenwselie Eilanden.
IN HOC SIGN O VINCES
T. BOEKHOVEN.
uitgever:
Alle stokken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever.
Ons hooger onderwijs.
Dat we ons gedrongen gevoelen
bij herhaling het hooger-onderwijs-
vraagsluk ter sprake te brengen, is
waarlijk niet uit gebrek aan andere
stof. Want hetzij onze partij metr
stellenderwyze of meer verdedigen-
derwijze optreedt, er blijft steeds een
groote voorraad van onderwerpen ter
behandeling over. Reeds alleen de
sociaal-democraten houden ons in den
strijd voor onze beginselen genoeg
zaam bezig, en daarbij komen dan
telkens de dadelijke voorvallen in
de politiek, die overweging en be
spreking waard zijn zoodat uit tijd
en plaatsgebrek een groot deel van
ons program vaak veel te 'ang buiten
de beurt blijft.
Ons terugkomen op de hooger-on-
derwijs-zaak geschiedt ook niet, omdat
wij meenen de redactie van „De
Nederlander" ook maar eenigermate
te kunnen overreden, of tot een ander
gevoelen dan het hare overhalen.
Maar het geschiedt wel, omdat wij
diep overtuigd zijn, dat voor het
doorwerken der christelijke beginselen
de reformatie van ons hooger onder
wijs een der dringendste behoeften is.
Een instr umenium regni, een regee-
ringsinstrument voor de liberale partij
heeft men de tegenwoordige inrich
ting van het academiewezen genoemd,
en dat was het ten volle.
De rationalistische hoogesc'nolen
waren in de tweede helft der vorige
eeuw de groote werkplaats, waar do
hefboomen voor de geweldige onder
drukking der christelijke invloeden
zijn gesmeed.
Thans, nu er eene kentering in
den regeering8toestand kwam, en een
erkende fakkeldrager inde wetenschap
het land helpt besturen, wordt van
hem ook niets minder verwacht, dan
dan dat door deze de koe bij de horens
gepakt zal worden.
Maar wel om voor onze studee-
rende jongelingschap de geestkete-
nende boeien los te maken, en het
daarheen te leiden, dat de verschil
lende levensrichtingen bij het beoefe
nen der wetenschap op gelijken
Regeeringssteun kunnen rekenen,
zoowel wat het materiaal ols wat de
examens en de daaraan verbonden
vooruitzichten betreft.
En dit zeggen is nu waarlijk geen
schermen in de lucht met dikke,
dampachtige woorden.
Zij, die hun leven in de groote
steden gesleten hebbeD, waar de
beweging onder de menschen altijd
»og wat vrijer is, zullen allicht het
lijden onderschatten, dat vele jaren
°p kleinere plaatsen door onze geest
verwanten verduurd is, juist door den
verreikenden invloed der enkele
gegradueerden, die van de hooge-
school kwamen. Want dezen waren
het, die als dokter, dominee, burge
meester en notaris in de woningen
traden of tenminste op gevoelige
wijze met de burgerij in aanraking
kwamen, het vertrouwen van de
menschen wisten te winnen, en dan
als vanzelt hun raad gaven bij
de stembus iu den gemeenteraad,
in feestcommissies, nutsvergaderingen
en zoo meer.
Wie in zulke kleinere plaatsen
voor handelszaken of admiuistratie-
ven arbeid optraden, moesten dien
stroom, welke meest in liberalistische
richting ging, volgen, óf zij werden
bij het behandelen van de burgerlijke
belangen eenvoudig doodgezwegen
en als achterlijke „fijnen" bespot.
En de kleine burgerij zat tr nog veel
meer onder, ook al gevoelde zij som
tijds diep, dat de gang der gemeente
zaken niet goed en niet recht was.
Wat zouden zij tegen de toongevers
beginnen In het openbaar tegen de
rechtsverkrachting ageeren zou hun
nog meer nadeel hebben berokkend.
Het is nu eenmaal niet anders,
ook al zijn de dokters, leeraars en
meesters, die van eene hoogeschool
komen, lang niet allen even snugger,
toch worden zij, inzonderheid in de
kleinere gemeenten, spoedig voor
vol aangezien.
Prof. Beets schreef daarvan in 1875:
Wat zijn hoogescholen Zijn het
niet de inrichtingen waaraan het
vaderland de bloem zijner zonen toe
vertrouwt tot hunnehoogste en laatste,
tot de voltooing hunner opvoeding
(wij cursiveeren, Red.) de bloem
zijner zoneD, die van daar wederkee-
rende, als mannen in de maatschappij
zullen hebben op te tredendie
terstond een deel, eerlang het aan
merkelijk deel dier maatschappij zul
len gaan uitmaken, die eindigen
zullen met in hare belangrijkste
kringen, de maatschappij te zijn? Al
wat bestemd is, van uit die kringen
en in die kringen, nut te stichten,
invloed te hebben,licht te verspreiden,
kracht te doen al, waarvan voor
de naaste toekomst zijn inwendig
welzijn, zijne waardeering naar buiten,
zijn trap van beschaving, zijn weten
schappelijke bateekenis, zijn zedelijke
waaide, met èèn woord, zijn geluk
en zijn eere zal afhangen, het
Vaderland verwacht het voor het
grootste gedeelte van dakr."
Zoo nu is het ideaal, zoo de ver
wachting des volks, zoo het opzien
tot de mannen van studie. Maar
hoezeer het volk daarmede ten laatste
bedrogen uitkomt, als de rechte lei
ding aan de academie ontbreekt,
schetst Prof. Beets met deze woorden:
„Van dadr (nl. van de hoogescholen
wordt verwachl) wat door hetgeen
ondersteld mag worden daar te zijn
geleerd en verkregen, wat door de
titels en rechten, welke daar verwor
ven zijn, tot de hoogste dingen gerech
tigd moet geacht en geroepen zal
worden, waaraan de hoogste belangen
zullen worden toevertrouwd, wat op
de plaats, die het geroepen wordt
in te nemeD, aan het hoogste ver
trouwen behoefte heeft en het hoogste
vertrouwen waardig wezen moet
maar niet zijn zal, maar al deze
schoone verwachtingen teleurstellen,
maar zich op het aangewezen stand
punt misplaatst zal gevoelen, indien
het, wat het ook voor het overige
bezitten moge, geen genoegzame mate
van zedelijke kracht en zelfstandig
heid in zich gevoelt en vermag te
ontwikkelen, indien het de hooge
school, zij het met de noodige mate
van kennis en wetenschap, maar met
geen of weiDig karakter verlaten
heeft, als dezulken, die gezegd worden
veel te kennenmaar blijken zullen
weinig te kunnenals geleerden moge
lijk groot, als menschen gering, en
alles behalve mannen
De tegenwerping, ook van chris—
lelijke zijde menigmaal gemaakt, dat
het aan de hoogeschool om de
wetenschap te doen is, en dat men
het overige dus wel als ondergeschikt
en bijkomstig kan beschouwen, be
antwoordt Prof. Beets op krachtige
wijze aldus
wHet is waar, de hoogeschool is
eene school ter opleiding voor de
Wetenschap in de eerste plaats, en in
de tweede voor Maatschappelijke
Betrekkinpen. Maar opleiding voor
de wetenschap, wat is het, concreter
uitgedrukt, dan vorming van weten
schappelijke mannen En een weten
schappelijk man onderstelt een man,
en een man onderstelt een karakter.
Opleiding tot wetenschappelijke man
nen, sluit vormiug van dat karakter
in, dat zij als wetenschappelijke
mannen behoeven. Tot dit karakter
behoort veel, en veel dat tot de
hoogste en innigste zedelijkheid be
hoort."
Wij moeten ons hier beperken in
het citeeren, maar Prof. Beets noemt
dan als deugden en eigenschappen,
die op edele wijze tegelijk met de
wetenschap behooren ingeboezemd te
worden waarheidsliefde, gevoel van
zelfstandigheid, moed, zelfbeheer-
sching, geduld en bescheidenheid
(om de grenzen van het weetbare te
eerbiedigen en niet te hoovaardig
weg te loopen met onderstellingen.)
wWant met het weten inoet het toch
niet maar om het iveten, niet slechts
om de verrijking, maar ook om de
veredeling van den geestom de
dan, door de wetenschap, voor zich
zelf zijn genot is niet edel; want
er zijn geene edele genoegens der
eigenliefde."
Deze gedachte breidt Prof. Beets
vervolgens uit, door er aan te herinne
ren dat niet slechts de speciale zielver
zorgers en evangeliepredikers, maar
evenzeer de verzachters van het licha
melijk leed, de bezorgers van liet recht
in staat en maatschappij, de beoefenaars
der volkshistorie en der volksleltcren
noodig hebben een hart, dat bewerkt
en met liefde en deelneming in an-
derer lot vervuld is. «Tot dit alles
moet de hooge en laatste school een
school geweest zijn dier ivijsheid,
welke zedelijk en niet alleen dier
kennis, welke verstandelijk of zelfs
aestbetisch is."
Hetzij men dus de hoogeschool
neemt als tent der wetenschap of
als kweekplaats voor beroepen, in
beide gevallen stelt Prof. Beets haar
den eisch van te zijn eene inrichting,
waar niet enkel het hoofd, maar de
geheele mensch wordt gevormd.
En wie zal nu ontkennen, dat als
die vorming waarlijk geschieden moet,
daarvoor ook noodig is eene harmo
nische omgeving?
Hiermede is natuurlijk niet ont
kend, dat men ook in de wetenschap
geen //neutrale zone", en geen massa
onzijdige, kleurlooze kennis zou kun
nen vinden. Maar het verband der
dingen, het opsporen der beginselen,
het richten en aanwenden der kennis
tot allerlei gewichtige doeleinden,
hangt dan toch onmiskenbaar samen
met de levensopvatting.
De liberalen hebben dit steeds
geloochend. Zij hebben beweerd, dat
de wetenschap absoluut is, dat wil
zeggen onafhankelijk van de zielsge
steldheid van de beoefenaars, enkel
een product van het gezonde denken
als zoodanig.
Doch hiertegenover staat rotsvast
het Schriftwoord, dat de uitgangen
des levens (dus ook van het weten
schappelijk denkend leven) uit het
hart zijn.
Wij vermoeden volstrekt niet dat
d# redactie van de Nederlander dit
ontkent. Maar daarom verstaan wij
dan ook niet, dat zij niet met ons
het deugdelijk recht bepleit, dat elke
levensrichting kan doen gelden op
eene gelijkgerechtigde bejegening
van overheidswege, voor zooveel be
treft de ontwikkeling van dat leven
door middel van het hooger onder
wijs.
//Wanneer er//, zoo schreef Dr.
Kuyper in 1890, «twee, drie richtin
gen in een vak van wetenschap bestaan,
en de Staat, die aller is, geeft aan
bevordering van het geluk der mensch- de ééne richting al het voordeel van
heid te doen zijn der menschheid, haar invloed en gezag, van haar goud
voor welke het hart zich onder en haar eere, van haar effectus civilis
het opgaderen van wetenschap niet
mag gaan sluiten, maar kloppende
moet worden gehouden of gemaakt.
Loutere broodstudie hoont de weten
schap maar ook bij is niet dan een
egoïst, die de wetenschap niet beoefent
dan om in de wetenschap te zwelgen.
Hij moge lieeten voor de wetenschap
te leven, het is niet alzoo hij leeft niet
en haar hulpmiddelen, en gunt aan
de andere geen andere vrijheid, dan
om tegen den stroom op te worstelen
en particuliere geleerden te kweeken,
dan is er geen eerlijke wedstrijd,
maar de strijd van een hulpeloos
en gebonden martelaar tegen den
zwaar gewapenden gladiator. Dat juist
was het aloude en geoordeelde stand
punt van de heerschende kerk en is
alzoo de lijnrechte onderstbovenkee-
ring van het thans geldend staats-
rechtelijk beginsel
Door alzoo alleen de rationalistische
universiteiten te steunen, werd ons
volk meer en meer gebracht onder
de plak van het modernisme, en
de krijgstroepen, die thans daartegen
noodig zijn, kunnen moeielijk op het
slagveld, maar dienen in afzonderlijke
gevormd te worden.
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonnementsprijs per driemaanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 CeHt.
&OMMEL&DW*¥ ti
Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 per regel.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en V3 maal-
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsraimte die zij beslaan
Advert ntiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
Bii dit nummer behoort een
BSIJV«EGSE£..
Niet om nu iu een contra-partij
dige stelling kracht te zoeken, en
het instrumentum regni naar de hand
der christelijke partijen te zetten.
Dat behoeft nietdat mag ook niet.
j»
leerkringen
Algemeen Kies- en Stemrecht. Il
We zouden deze* kwestie historisch toe
lichten. Daarom ga kort vooraf de stand
der kiesrechtkwestie vóór 1848.
Voor den Gemeenteraad.
Ieder meerderjarig ingezetene, die eene
zekere som in de rijksbelastingen betaalde,
was stemgerechtigd d.w.z. hij was bevoegd
zijne stem uit te brengen voor de keuze
der leden van het college van kiezers.
Moest er een kiezer gekozen worden, dan
weiden de stembiljetten thuis bezorgd en
in een verzegelde bus opgehaald. De bil
jetten waren ongeldigals de burgers ze
niet onderteekend hadden. Juist het tegen
gestelde van thans 1 De opgehaalde biljet
ten werden op het Raadhuis in een zitting
met gesloten deuren geopend en de uitslag
gepubliceerd. De gekozenen waren dan kiezer.
Was er nu in den Gemeenteraad eene
vacature, zoo werden die gekozen kiezers
opgeroepen op 't Gemeentehuis en nadat
er geloot was, wie naar huis kon gaan
en wie mocht blijven om te stemmen een
lid voor den Raad. gingen de eenen naar
huis, en bleven de. anderen ter plaatse om
daar tot benoeming over te gaan. Omdat
de leden van den Raad voor hun leven
zitting hadden, kwamen de kiezers alleen
in 't geweer bij bedanken of sterfgevalen
ook de burgers, die de kiezers kozen, had
den zeer weinig te doen. En de plicht om
't stembiljet te onderteekenen, èn de lang
durige, de levenslange zitting der Raadsle
den èn de altijd geheime zittingen van
den Raad waren oorzaak, dat het kiesrecht
weinig of geen waardij bezat en op den
laagsten prijs werd geschat.
De Provinciale Staten.
De leden van de Prov. Staten waren de
vertegenwoordigers Ivan de drie toen nog
ofliciëele Standen: de Adel, de Steden jen
den Landelijken Stand. De Adel had het
recht eenige leden voor de Staten te
benoemen de meeste werden benoemd door
de Stedelijke Gemeenteraden, en enkelen
door den Landelijken Stand. De Eigenerf
den uil deze laatste categorie mochten een
kiescollege beuoemen daarvoor was elke
provincie verdeeld in kiesdistricten, en-dit
plattelandsehe kiescollege van eigen boeren
koos weer een lid ter Provinciale Staten.
Aan den Koning was opgedragen het
aantal leden der Pr. St. te bepalen, en
tevens het aantal uit A lel, Steden en
Platteland. Daartoe had hij een Commissie
benoemd, in iedere provincie één, die hem
daarbij voorlichtte. I11 1840 werd echter bij
de wijziging der Grondwet bepaald, dat
voortaan alleen de wet veranderingen mocht
brengen in dat aantal en niet de Koning.
De Eerste Kamer.
De Eerste Kamer bestond tusschen 1840
en '48 uit niet minder dan 20 en niet
meer dan 30 leden; tusschen 1815 en'40
uit niet minder dan 30 en niet meer dan
60. Men moest den vollen ouderdom van
40 jaar bereikt hebben, door den Koning
worden benoemd en gekozen uit hen, die
door diensten aan den Staat bewezen, door
geboorte of rijkdom behooiden onder de
aanzienl ij lesten in 't Land.
Oj) die keuze had het Volk dus in 't
geheel geen invloed. Haar waar karakter
lag niet in vertegenwoordiging des volks,
maar veelmeer in bolwerk voor de Kroon