voor de Zuidliollaiidsclie en Zeeiiwsclie Eilanden. Vrijdag 27 Juni 1902 Zeventiende Jaarg.No. 871. Orgaan Antirevolutionair T. BOEKHOVEN. IN HOC SIGN O VINCE S Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. Alle slokken voor de lftedactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den ai gever. het laatste, dan is Bij dit nummer behoort een BIJVOEGSEL. Onze universiteiten. "Wij danken de redactie van de Nederlander zeer voor haar breed gemotiveerd antwoord op onze vragen. Na erkenning van den onbevangen, vriendschappelijken geest van ons schrijven, gaf zij in haar nrs. van 2, 6 en 9 Juni jl. haar nader bescheid en eindigde met te zeggen dat „weer- legging zeker wel niet zoude uitblij ven, als zij zich vergiste." Nu pretendoeren wij volstrekt niet ons tct die taak, gesteld zij ware noodig, ons te kunnen ot willen opmaken. Maar wel willen wij om het gewicht der zaak nog gaarne het een en ander in het midden bron gen, en zullen dat, ook voor onze lezers, zoo duidelijk mogelijk trachten te doen. Laat ons eerst aanstippen, u-at wij van hetgeen de redactie van de Neder lander ter verklaring van haar stand punt opmerkt, gul en grif meenen te kunnen toestemmen. Zij wijst er ons op, dat als de Regee ring geloovige professoren aan de Staatshoogescholen ging benoemen, het niet bij den tel zou behoeven te gaan, omdat de kracht en invloed van den eenen hoogleeraar veel ver der reiken dan die van den ander voorts, dat er ook ondanks opleiding in christelijken kring, zooals aan de Yrije Univ., weinig hoogleeraren te vinden zijn, die „in meerdere of mindere mate den algemeenen geest beheerschen, en dat, als er zulke mannen verschijnen, hun invloed ver buiten den universiteitskring gaat en op den duur niet is te negeeren maar dat hun invloed terstond in ruimer kring verbreid wordt, als zij aan eene groote aeademie optreden verder, dat er in het eene vak veel beter gelegenheid is om tot de „ont wikkeling van beginselen" te komen dan in het andere, en dus de keuze der opgedragen leervakken een voor name factor is, in de aanstelling van nieuwe professoren. Vervolgens vestigt de redactie de aandacht op het groote verschil tus8chen den band der neutraliteit van den onderwijzer aan de lagere school, en de vrijheid in richting, methode en uitlating, die den over- heidsprofessor vergund is. De Staats- professoren mogen zoowel godsdien stige als anti-godsdienstige beschou wingen leveren, zoowel de Hervor mers of anderen verheerlijken als op hun arbeid afdingen. En zij doen dat ook metterdaad. Zij werken waarlijk niet allen langs éen lijntje, en dat prikkelt juist „den waren student tot scherper studie en nauw keuriger onderzoek." Ook zijn niet alleen de professoren aan de overheidshoogescholen vrij maar de studenten eveneens. Zij behoeven de colleges van onge- wenschte professoren niet te volgen, maar kunnen zich, als zij dat willen, met dictaten en boeken afzonderen, om op die wijze „hunne studiën te voltooien." Zelfs de Roomsch-Katho- lieken zonden hunne zonen wel naar de openbare universiteit, en voor hen is het vrije onderzoek toch nog bedenkelijker dan voor eenigen pro testant. Ten slotte wordt er door de redac tie ook nadruk op gelegd, dat niet alle voorstanders van positief christelijk hooger onderwijs met de in 1880 geopende Vrije universiteit genoegen kunnen nemen, dat die belijders van het christendom dan ook aanspraak zouden kunnen doen gelden op eene universiteit, dat de kosten van de universiteiten zeer hoog loopen, en dat de overheid „alleen zulke ver- langers behoeft te bevredigen, waar van is aangetoond, dat het redelijke verlangens zijn." Dit alles spreken wij in het minst niet tegen. Het verdient mede in aanmerking te komen bij de oplos sing der hooger-onderwijs-quaestie. universiteit Wanneer nu echter de redactie van de Nederlander tusschen deze opmerkingen door zoo eens eventjes zegt „dat het vrij onverschillig is hoe veel geloovige of ongeloovige hoog leeraren aan eene universiteit docee- ren „dat bij tal van vakken, van stu diën en onderzoekingen de levensrich ting welke men toegedaan is, niet den allergeringsten invloed op studie of vorming kan uitoefenen „dat men zich (daarom) niet behoeft in te laten met de bezetting van die katheders, welke voor de ontwikkeling der algemeene beginselen van minder belang zijn „dat de directe invloed van de hoogleeraren op de karaktervorming der studenten en de ontwikkeling hunner godsdienstige overtuiging in den regel vrij onbeduidend is „dat (derhalve) bij het hooger onderwijs het spreken van het „over geven van jongelieden aan hunne leermeesters" geen zin heeft (als men „althans de philosofische vakken uitzondert") „dat nooit de klacht vernomen is van de Roomsch-Katholieken, dat door het aan de openbare universiteit gegeven onderwijs hun geloof gevaar liep „dat het benoemen van nieuwe professoren uit hen, die elders (dan aan de sedert 22 jaar bestaande, maar gelijk bekend is nog zeer incomplete Vrije Universiteit) hun geestelijke ontwikkeling hebben opgedaan, op nieuw zou bewijzen, dat aan overheids- scholen eene geestesontwikkeling, die uit christelijk standpunt gezond moet geacht worden, minstens even goed als aan eene aparte verkrijgbaar is „dat het verlangen (naar overheids steun) voor afzonderlijke hoogescholen in overeenstemming met de levensbe ginselen der oprichters, (alzoo) niet kan worden bevredigd, Zie, als wij dat alles lezeD, dan antwoorden wij ondanks ons diep respect voor den schrijver en het gezag van zijn woord, met een diepen zuchtzou dat werkelijk zoo zijn Zou dan, hetgeen ons vroeger van andere zijde in zoo geheel andere stemming niet alleen, maar ook naar geheel ander inzicht werd voorgehou den, voor het oog van den nuchterën staatsman slechts als phantastisch idealisme moeten worden aangemerkt Of zou het ook kunnen zijn, dat die min verheven indruk van den invloed der universitaire opleiding eensdeels voortkomt uit de gebrekkige, voor velen onbevredigende inrichting van de thans bestaande hoogescholen, en anderzijds moeten verklaard wor den uit de omstandigheid, dat een man van aanzienlijke geboorte, zeer zelf standig karakter en opgetreden in de hoogste machtssferen, de beteekenis der studentenwereld een -we'migonder- schat Bovendien moeten wij vragen op het standpunt van de Nederlander of niet juist het bestaan van vele vakken, studiën en onderzoekingen zonder geloofskleur en zonder geloofs richting het contröleeren der particu liere universiteit zeer vergemakkelijkt. Want al mag teder hooger onderwijs geven, daarom behoeft nog niet ieder als professor aan eene hoogeschool te worden erkend, en is in dit opzicht elke vereeniging voor hooger onder wijs wel aan goede orde te binden. Het behoeft niet te gaan om een bepaalde „Vrije Universiteit" met haar nog beperkt aantal vakken te redden, maar om het recht. Komt men nu op het recht, dan dient de rechtsgrond voor het subsi- dieëren der bijzondere hooge scholen te zijn, dat zonder dien Staatssteun feitelijk een deel der natie verstoken zou wezen, (althans op voet van financieële gelijkheid) van het voor recht om overeenkomstig de eigen levensovertuiging de hoogere leervak ken te constelleeren en een hoogeren studiekring voor de regelmatge be oefening dier vakken aan te leggen. Neem, wat die constelltie der vakken betreft slechts dit éénedat er, goed doorgedacht, aan de openbare universiteit in ons land geen plaats is voor de faculteit der theologie gelijk in 1890 in openbare meeting met debat, in Amsterdam (naar wij meenen, meê ten aanhoore van Minister De Savornin Lohman) werd uiteengezet door Prof. Kuyper en dat voor de geloovigen de theologische faculteit als het ware het middelpunt der faculteiten behoort uit te maken, en het springt in het oog, dat niet alle landgenooten hun rechtmatig aandeel kunnen krijgen van dezelfde soort hoogeschool. Hiermee is niet gezegd, dat ook aan de openbare universiteit geen geloovig hoogleeraar zou kunnen be noemd worden of zou mogen optre den, noch ook ontkend, dat zoo iemand daar een grooten en heil- zamen invloed zou kunnen hebben, volstrekt nietmaar de opbouw der wetenschap, de inrichting der univer siteit is anders naar gelang bij het licht der goddelijke Openbaring of zonder dat licht wordt gearbeid. Zij, die het eerste willen, staan thans achter en vragen rechtsgelijk heid. Dat aan de particuliere Uni versiteit niet alles na te meten is, wat de waarde betreft, of iets moeiehjker is na te meten dan aan de openbare universiteit, is hierbij o.i. geen beletsel. Te minder, als door gaat wat de Nederlander schrijft, nl. //dat er bij het Hooger Onderwijs geen eigenlijke controle voor het wetenschappelijk gehalte bestaat." Is dit waar, dan zit ook schier alle waarborg voor het deugdelijk karak ter eener universiteit, wat het for- meele betreft, in het benoemen van kundige personen, ,vao mannen, die hebben leeren studeeren, en dat zal toch waarlijk wel te controleeren zijn. In een volgend artikel hopen wij nog eens nader te citeeren, hoe de oprichters der bijzondere universiteit over den aard van die inrichting denken. Maar opdat men niet meene, dat wij juist altijd of alleen zouden volgen het inzicht van Dr. Kuyper, beroepen wij ons hier vooral ook op Prof. Beets, die in 1875 in zijne inwijdingsrede de paedagogische waarde van de leiding en opleiding der jongelieden in den universitairen kring, en de waarde van moreele en godsdienstige invloeden in dien kring zeer hoog aansloeg. Wij zeggen dit niet slechts, maar zullen het met de eigen woorden van Prof. Beets bewijzen. Ook de stelling van vde Nederlan der" dat </het hooger onderwijs om zichzelf wordt beoefend" verwerpt Prof. Beets (blz. 22), waar hij tegen over het egoïstisch zwelgen in de wetenschap" den eisch poneert om mannenmannen met karakter te vormen, om aldus de maatschappij tot zegen te worden. De geheele quaestie en alle ver schil tusschen de Nederlander-redactie en den eersten rector der Vrije Universiteit heeft naar ons inzien zich altijd eeniglijk bewogen om de vraag wat dunkt u van het icezen eener Universiteit Is zij meer een sta pelplaats van kennis öf meer een tuin met saamgroeiende wetenschappelijke gewassenbestaat zij uit losse gezel schappen óf vormt zij eene interes sante opleidingswereld Is zij alleen gebouw of ook planting Indien het eerste, dan schuift men gemakkelijk geloovige tusschen onge loovige professoren, dan loopen de studenten saam college of zij loopen haastig uiteen, dan vult men //leem ten" aan, en daarmede is het uit. Maar indien de saam voeging van mannen van het slag van Prof. Opzoomer, die in 1869 zijne leerlingen uitnoodigde om //te treden in den dienst van het gezonde verstand, welks frissche wind alleen kracht en leven aanbrengt" en man nen, die geen vrijheid en heerlijkheid kunnen ook voor de wetenschap, tenzij dan in den dienst van Chris tus, principieel op den duur onhoud baar en daarom niet opleverende bevredigende resultaten. Gaat de overheid dit erkennen, dan is daarom gelijke contróleering van de publieke en bijzondere hoo geschool nog niet noodig. Terecht en scherpzinnig heeft Prof. De Savornin Lohman in 1889 in zijne //Pacificatie" over het lager onderwijs geschreven «Onwillekeurig wordt vaak de rechtsgelijkheid der ouders met ge lijke behandeling van openbare en bijzondere scholen verward. Eene gelijke behandeling van openbare en bijzondere scholen is echter onmoge lijk, en wordt ook niet door het begin sel van rechtsgelijkheid geëischt evenmin als men, ter wille van de gelijkheid voor de wet, minder- en meerderjarigen, gezonden en krank zinnigen op gelijke wijze behoeft te behandelen.'' Waarom zou dit ook niet op de universiteiten toepasselijk zijn Be doelen niet beidehooger en lager onderwijs, het ophouden van de eer der natie, het steunen der maat schappij Richt zich de particuliere universiteit niet even goed op dezelfde taak als de openbare, die eene ratio- nalislische inrichting heeft. Over het geven eener aparte hoo geschool aan de niet-gereformeerde geloovigen behoeft geen verschil te zijn. Dat raakt het beginsel niet. liet is zeer de vraag, of zij er een begeeren doch doen zij dat, richten zij er een op, dan komt hun gelijke steun van de overheid toe, dat spreekt vanzelf. Wij moeten hier afbreken. Ons bestek gedoogt niet meer. Wellicht vervolgen wij dit schrijven spoedig. Ons Kamerlid en t Zittingsjaar. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. UITGEVER: Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 per regel. Boekaankondiging 5 Cent per regel en V3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. De eerste vergadering der Tweede Kamer werd gehouden op Dinsdag 17 Sept.de 75ste, zeer waarschijnlijk één der laatste, als we de Sluitingszitting in September niet meerekeaen, viel op 11 Jani. Ons Kamerlid heeft van die 75 zittin gen er 47 bijgewoond; van de overige 28 kon hij er 11 niet bijwonen door ziekte op 22, 24, 25, 29 April en 2, 6. 7, 13, 14, 15 en 16 Mei, door ambts bezigheden was hij 17 maal verhinderd en wel den meesten tijd op Dinsdag; soms was hij afwezig op Maandag, ook wel eens op Woensdag. Op 7 December debatteerde hij kort tegen den Heer Van Raalte over een post op de begrooting voorkomende, voor den consul-generaal te Shangai, en op 13 Dcc. besprak hij de Leerplichtwet, welke rede in ons blad in haar geheel is opgenomen geweest; voorts nog op 3 Juni betreffende bet rapport over den ontvanger Meeuwissen te Goes. Op 7 Maart bij de behandeling der motie

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1902 | | pagina 1