voor de Zuidliollandsche en SBeeuwsclie Eilanden. Vrijdag 27 December 1001 Zestiende Jaarg. No. 845. Orgaan An tirevolu tionair EMAN. I I IN HOC SIGN O VINCES T. BOEKHOVEN. lm 2-CENT SIGAAR. Alle stukken voor de Bledactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever. Arbeidszaken. Bnbeeiding. Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. UITGEVER: Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 per regel. Boekaankondiging 5 Cent per regel en */3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advert'Utiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. Bij dit nummer behoort een BBJVOEGiËL ?i>.ie Old Gold Sherry 0,90 toode .'dgiersche 'Vfelwijn 0,55 Tir» io, Roe Ie Ital, 0,54 {lam >s0,90 fepaansc e Wijn1,08 %i|mouth Bellardi, n. L. flench1 1 17 Het zal menigeen verheugd heb ben, dat de afdeeling „Arbeid" bij Binnenlandsche Zaken is overge bracht (en niet meer bij Waterstaat behoort) omdat het verleden van den minister van binnenlandsche zaken doet verwachten, dat dit stuk van de regeeringstaak thans met kracht zal aangevat worden. Hiervan kregen wij reeds een voorsmaak bij de Kamerdiscussie. Toen de heer Schaper er op aan drong het kwaad der werkeloosheid wat nauwkeuriger te bezien, om zoo mogelijk te geraken tot eene eenigr- zins volledige statistiek, kon de mi nister antwoerden, at hij reeds eene circulaire aan de gemeentebe sturen voor dat doel klaar had. In die circulaire is ook gevraagd de vakken op te geven, waarin de wer keloosheid voorkomt, om d: aruit op te maken op welke wijze er voor de werkloozen iets te doen is. De heer Pastoors, die den mid delstand besprak en het zenden van een Regeeringscommissaris naar het congres in Kamen als een welkom teeken van belangstelling in den middelstand begroette, kreeg rot be scheid, dat de minister den nood van den middenstand terdege tot de sociale quaestie rekent. Er moest echter bijgevoegd worden, dat die middenstand wat overleg en werk zaamheid betreft, bij de arbeidende klasse achterstaat. Die middenstand wordt gedrukt, het is niet te ont kennen. Onder meer ook hierdoor, dat de groote industriëelen vaak rechtstreeks met de verbruikers gaan handelen en alzoo de gelegenheid tot het behalen van eenige winst aar den kleineren winkelstand ont trekken. Daartegen mag en moet wat gedaan worden. De antirevolutionai ren willen niet zooals de socialisten dien middenstand helpen dooddruk ken om enkel voor de handenarbei ders te zorgen, maar zij willen po gingen doen om orkdirn stand in het leven te behouden Doch terwijl eu de arbeiders zich krachtig orga niseerden om hunne belangen te bevorderen, bleven de kleine winke liers hierin nog ten achter. Daar hebt ge b.v. om een enkel punt te noemen, den tijd van win kelsluiting. Vrijwel algemeen erkend wordt, dat de winkels te laat ge sloten worden en het bedienend personeel daardoor te veel afgemat. Hier en daar is vervroeging beproefd, doch door gebrek aan samenwerking taalde dat streven. Mijnerzijds, zeide de minister van B.Z. zou daarvoor iets kunnen gedaan worden door eene beperking te zoeken van den arbeidsduur der winkel bedienden, maar dit helpt niet genoeg, omdat vele winkeliers werken zon der bedienden, en het direct gebod van sluiting op een bepaald uur moet de minister van Justitie over wegen. Ook de glazuurarbeiders te Maastricht en de bootwerkers, van wie ook veel te veel schijnt gevergd te worden, kwamen met ernst ter sprake. Laat men slechts een weinig ge duld hebben. De wet kan niet alle misstanden verhelpen, maar voor zoover met de wet hier en daar wat te lenigen valt, kan men gerust wezen, dat onzo regeering niet stil zit. En binnen kort zal men daarvan ook wel meer vernemen, dal moed en hoop geeft voor de toekomst Toen bij het algemeen debat over de Staatsbegrooting sommige Kamer leden kwamen aandragen met allerlei aanhalingen uit de geschriften van den vroegeren Journalist en hooglee raar Dr„ Kuyper. kennelijk met het doel om dezen in tegenspraak te bren gen met zijn ministerieel standpunt, of om daaraan grond te ontleenen voor het uiten van wenschen of verlangens, sneed de minister die wat al te groote buitensporigheid af met fe zeggen, dat hij de belangstel ling der heeren in zijn vroegeren arbtid wel waardeerde, en zich ook wel verantwoordelijk rekende voor dat werk, maar dat het niet aanging om iemand, die 28 jaar een dagblad en 23 jaar een weekblad redigeerde, en 127 boekwerken publiceerde, en die ook vaak in den breede reken schap gaf van de evolutie of verdere ontwikkeling zijner denkbeelden, thans met losse citaten achterna te zitten. Ieder redelijk mensch moet erken nen, dat dit eigenlijk het eenige ant woord was, hetwelk de minister goed schiks geven kon. Hoe toch zou er ooit voortgang in het debat komen. Als ieder Kamerlid het in zijne hand had om van aller'ei pennevruchten thans een speciale nadere verklaring in te winnen, alleen omdat de op steller tegenwoordig bewindsman is. Toch is 's ministers houding op het ergst misduid. Men heeft het hier en daar voorgesteld, alsof Dr. Kuyper zijn verleden wilde verloo chenen. De bekende teekenaar Braa- I kensiek gaf eene plaat, waarop hij den minister voorstelt in nieuwe kleeding en met zekere ijdelheid zijne „oude plunje3 naar het Stan daard-bureau sturende, in den waan, die niet noodig te hebben aan het Departement, En een vijandig blad als de „Hervorming" gewaagde zelfs vaD het zich luchtig afmaken en smaden van zijn eigen verleden." Intusschen behoeft zulk een uitval en valsche voorstelling ons niet te verbazen. Immers, gingen de bestrijders dien kant niet uit, dan moesten zij eere bieden aan den grooten staatsman, en belijden, dat zij hem vroeger ten onrechte zoo geminacht en verdacht gemaakt hebben. En zie, dat kunnen de oude be«= strijders niet van zichzelf verkrijgen. Ook zit er in die averechtsche opvatting van 's ministers verweer middel een partijwapen, dat men ge durig weer wil laten glinsteren. Gaan de christelijke staatslieden wat. strak te werk, dan heet het an de overzijde kijk eens, hoe onpraktisch en partijziek. Gaan zij echter wat royaal aan den gang, dan zegt men weer neen maar, 't is zoo erg niet met hun geloofer zit toch nog wel een klein liberaaltje in h unne ziel. A Itijd weet met één en hetzelfde idee op den achtergrond, t.w. dat men niet als antirevolutionai maar slechts alsliberaal man nnd goed bestu ren kan. Nog eens, wij behoeven ons daar over niet te verbazen. Zochten de tegensprekers zulke uitwegen niet, onderschreven zij het geen van ancirev. zijde als waar en gegrond wordt aangediend, dan gaven zij zich gewonnen, dan behoorden zij voortaan bij de onzen. Zoo gaat het dan ook wél met enkele personen, zoowel hooger als lager geplaatsten personen die eerlijk er voor uitkomen dat zij vroeger verkeerd oordeelden, hetzij in enkele quaestien, zooals bv. de schoolzaak, of over de tegenpartij in 't algemeen,, Doch van de liberale partij in haar geheel is dat niet te denken. Verschil van de diepste levensbe ginselen maakt de gedeeldheid van gevoelens duurzaam, S&EE9E vanjhr. Mr. J, J. Pompe van Meerdervoorl over De Leerplichtwet op 13 Dec. 1901. Mijnheer de Voorzitter Ten volle besefik de zeer delicate positie van den Minister tegenovet de Leerplichtwet. Daarom be grijp ik volkomen, dat Zijn Excellentie geen oordeel over die wet wenscht uit te spre ken en geen voorstellen tot wijziging of afschaffing wenscht te doen, voordat een eerlijke proef daarmede zal genomen zijn. De vraag is echter nuhoe lang zaldie proef duren. Wanneer men de Memorie van Ant woord inziet, dan komt men tot den in druk, dat die proef zeer lang zal kunnen duren. Daarom wensch ik een ernstig ver zoek tot Zijn Excellentie den Minister te richten, namelijk om die proef niet langer te laten duren dan hoog noodig is. In mijn ambtelijke betrekkingen is mij veel voorgekomen waaruit mij bleek, dat reeds nu de werking der wet in vele, zoo niet alle opzichten, beoordeeld kon worden. Zoo bij voorbeeld, dat het absolute school verzuim er niet of weinig door verminderd wordt. Plet getal leerlingen is in mijn om geving niet of althans niet noemenswaard grooter dan vroeger. In Kapelle heeft zich zelf het geval voorgedaan dat het daar verminderd is. In 1900 toch moest daar een vierde onderwijzer benoemd worden, omdat op de openbare school het getal leerlingen tot 200 gestegen was, terwijl men die in 1901 na de invoering van den leer plicht heeft kunnen afschaffen, omdat het getal leerlingen weder beneden de 200 gedaald was. Ik heb in mijn ambtelijke betrekkingen ondervindingen opgedaan, die omtrent het relatief schoolverzuim een oordeel wettigen In dit opzicht geloof ik niet, dat de Leer plichtwet voldaan heeft aan de verwachtin gen, die men er zich van heeft voorgesteld. In mijn ambtelijke betrekking bij voorbeeld, moest ik oordeelen over een paar school verzuimen. Ik heb gemeend de betrokken klasse onderwijzers te moeten doen dagvaarden en dat wel om twee redenen. Aan den rechter is dikwijls verweten, dat hij de onderwijzers dagvaardt en toch meende ook ik dat te moeten doen, in de eerste plaats, omdat in geen enkel der gevallen, ik her haal, Mijnheer de Voorzitter, in geen enkel geval het hoofd der school zelf de afwe zigheid geconstateerd had. Was het nu reeds bijna een revolutie op het gebied der strafrechterlijke bewijstheorie, dat de rechter ook op „een hooren zeggen" moet ver- oordeelen, het gaat toch niet aan die uit zondering uit te breiden tot hooren zeggen in den tweeden graad, daarvoor toch schrok ik terug. Maar er kwam nog iets bij, U zult zeker wel willen aannemen, Mijnheer de Voor zitter, dat ik geen bi nd voorstander ben van de crimineele anthropologicmaar dit neemt niet weg, dat ik het toch hoogst noodzakelijk acht om te weten, onder welke omstandigheden een strafbaar feit is gepleegd, omdat daarvan de zwaai te van de op te leggen straf afhangt. Daarom heb ik de klasse-onderwijzers doen dagvaarden en wel op een school vrijen dag. Maar wat gebeurde Van alle kanten kwamen brieven van de onderwijzers om vrijstelling, omdat de onderwijzers bui tendien reeds zooveel last van die Leer plichtwet hadden, die, verklaarde er een „toch niets hielp", want nog nooit was het schoolverzuim zoo groot geweest, als juist na de invoering der wet Ik heb daarnaar toen een nader onder zoek ingesteld en daarbij is mij de juist heid van die laatste bewering ook van elders bevestigd. Ook hier dus is beoor deeling van de leerplicht niet nu reeds mogelijk. Maar een derde bezwaar is de ongelijk matigheid, waarmede de wet wordt toege past. Men heeft streken in het land, waar net wordt gedaan, alsof er geen Leerplichtwet bestaat en men heeft streken, waar de wet met groote gestrengheid wordt toegepast. Dit is zóó waar, dat in twee arrondisse menten, die aan elkaar grenzen en waarvan de bevolkingen zich ongeveer verhouden als 5:3, in het grootere zijn opgemaakt 5 5 processen-verbaal en in het kleinere 275. Maar wat vooral onderzocht moet wor den de werking der wet ten opzichte van den druk op, en den toestand der werkende klasser. Dat is voor mij op het oogenblik de hoofdzaak. Men moet daartoe de toestanden ken nen, zooals zij in werkelijkheid zijn. In mijn streek bedraagt het gewone dagloon voor den veldarbeid 80 a 90 cents, dus f 4,80 a f 5,40 's weeks, daarvan gaat af f 1 voor huishuur, zoodat er voor onderhoud van het gezin overblijft f 3,80 a f 4,40. Het spreekt dus vanzelf, dat de vrouw ook uit werken gaat, totdat de kinderen groot genoeg zijn om ook wat in te brengen. Wanneer nu de vrouw uit werken gaat, moet een van de kinderen thuis blijven om op de kleinen te passen, want deze men- schen kunnen er geen meid op nahouden en voor dergelijke handeling worden nu zulke menschen vaak, onmeedoogend hard gestraft. Ik weet een geval van een arbeidersge zin met 6 kinderen, waarvan de vrouw ziek te bed lag, zoodat .een der kinderen, het oudste, een twaalfjarig meisje, thuis gehou den moest worden, waarvoor de man ver oordeeld werd tot f 3 boete. Schijnbaar een gering gedrag, maar dat voor deze menschen beteekendeeen week honger lijden. Gaarne trad ik omtrent al deze onder vindingen in breedere beschouwingen, doch met het oog op den weinig beschikbaren tijd, die ons rest, zal ik hierop niet verder ingaan, maar den heer Minister verzoeken de proef niet al te lang te doen duren en mocht dit het geval moeten zijn, dan te willen overwegen of niet onder de geldige redenen van schoolverzuim kunnen worden opgenomennoodige hulp in het gezin en de veldarbeid van Mei tot November voor kinderen van 11 jaar en daarboven. Misschien zal men op het eerste ge zicht voor dit denkbeeld terugschrikken, en meenen dat het niet uitvoerbaar is. Daarom voeg ik er dadelijk bij, dat het denkbeeld niet van mij afkomstig is, maar is aange geven door een van de steunpilaren van de liberale partij in ons gewest, tevens specialiteit op schoolgebiedden heer Vorsterman van Oijen, hoofd der scnool te Aardenburg. Deze heeft, toen hij dezen zomer op Zuid-Beveland politieke redevoe ringen hield, ronduit gezegd; ik ben een groot voorstander van den leerplicht, maar niet van deze wet, omdat daarbij te weinig rekening is gehouden met de behoeften van de ouders, voornamelijk uit den arbei denden stand. Hij heeft er zelfs bij gevoegd, dat, mocht hij worden gekozen, hij trachten zou het daarheen te leiden, dat de bepa ling werd opgenomen, dat voor den veld arbeid gedurende de maanden Mei tot November zou kunnen worden verleend doorloopende vrijstelling. Bovendien geloof ik ook, dat beide denkbeelden reeds liggen in den geest van de Leerplichtwet. Immers volgens art. 12, sub. 4, kan reeds nu door den schoolop ziener vergunning om de school tijdelijk niet te bezoeken worden verleend ten be hoeve van werkzaamheden in of voor de bedrijven van landbouw, tuinhouw, veehou derij of veenderij. Het ligt dus geheel in de lijn van de wet om die bevoegdheid wat verder uit te breiden. Ik herhaal, de mogelijkheid daartoe bestaat nu reeds wel, maar de vergunning wordt niet verleend. Wat nu het denkbeeld betreft, om ook als geldige reden voor schoolverzuim op te nemen hulp in het huishouden, dit kon nu reeds worden begrepen onder de „ern stige omstandigheden" waarvoor bij het zelfde art. 12, sub. 5, vrijstelling wordt verleend. Ik zal niet verder uitweiden, maar hoop door het weinige, dat door mij is gespro ken. de ernstige aandacht van den Minister te vestigen op het door mij aan hem ge richte verzoek. Na deze rede sprak de heer Melchers (Soc.) o.m. »De groot-grondbezitters aan de rechter zijde zullen dit denkbeeld (vrijheid van Mei tot Nov.) toegejuicht hebben, want dan

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1901 | | pagina 1