Yrijdag 23 Augustus 1901
An tirevo lu tionair
Zestiende Jaa.
N
Orgaan
voor de Knidhollandoehe eis SSeeuwscIie Eilanden,
ró
IN HOC SIGN O VINCES
EONIOTimEDAG.
T. BOEKHOVEN.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per poBt 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 per regel.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing.
Alle sikken voor de liedactie bestemd, AdverteiaSiën en verdere Administratie franco toe te «enden aan den Uitgever.
buitengewoon fraaie portretten
van H.M. de Koningin eu Z.K.H. PriDs
Hendrik, in kleurendruk, elk niet minder
dan 54 bij 80 cM. groot en vervaardigd
door den bekenden kunstschilder VAN
CA8PEL,
Vrij uilgaan.
Onze Pers.
Hel program van
urgen lie.
Invoerrechten.
Hrèeven aan mijn vriend
le Mi leidorp.
(sy
Q
0
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
UITGEVEK:
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij bestaan
Advert 'ntiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
Bij dit nummer behoort eeu
BMVOËGÜIËL
Onze grootste nationale feestdag is
natuurlijk de 31ste A ugustus, de verjaar
dag onzer geliefde Koninginen een
blijvende herinnering daaraan zal onge
twijfeld al onze lezers welkom zijn.
Te dien einde stellen wij, uitsluitend
voor onze abonné's, verkrijgbaar de
Deze portretten worden franco toe
gezonden, zorgvuldig in een rol verpakt,
na ontvangst van de in dit blad voor
komende BON (zie 4de pagina), met
bijvoeging van 40 ets. in postzegels of
postwissel voor één portret en van 70
ets. voor beide samen.
Deze portretten zijn waarlijk een sie
raad voor elk vertrek en, daar het be
schikbare aantal niet zeer groot is, zal
men goed doen, de op blz. 4 voorkomende
BON goed ingevuld en met bijvoeging
der geringe kosten spoedig te zenden aan
DE A DM INISTRA TIE.
Kort geleden ontmoetten wij
iemand, die zich maar moeielijk kon
voorstellen hoe iemand met de be
ginselen van Dr. Kuyper als Minister
kon optreden, daar het wel niet
mogelijk zou zijn in de tegenwoor
dige omstandigheden, om cie begin
selen toe te passen en alzoo het
regeeringspad zuiver te houdeD.
Dewijl er allicht meerderen zijn
die zoo denken, komt het ons dien
stig voor. hierbij even stil te staan.
Gemeld bezwaar komt voort uit
de meening, dat een minister ver
antwoordelijk zou zijn voor alle
vigeerende wetten en voor geheel
den regeeringstoestand des lands.
Ware dit alzoo. dan zou een
Calvinistisch gezind minister èf in
alles zijne beginselen direct moeten
toepassen, öf van het regeerambt
moeten afzien.
Doch die meening is stellig onjuist.
Hierbij komen in aanmerking de
band der constitutie, de gemengd
heid onzer bevolking en de beperkt
heid der menschelijke werkkracht.
Onder de bestaande grondwette
lijke en andere beperkingen heeft
de christen-staatsman te beslissen
of hij genegen is om al die grootere
en kleinere verbeteringen in het
landsbestuur aan te brengen, welke
de ratie als natie dragen kan zonder
gevaar van geheel te bezwijken.
Niet dat dit als met een passer
is uit te meten. Maar het is juist
de kunst van den staatsman om ver
voor zich uitte zien, en bij benadering
vast te stellen wat van dezen of
genen maatregel het gevoig zal zijn.
Handelt hij nu hierbij zonder
menschenvrees, naar de uitspraak
zijner eigen consciëntie, en houdt hij
geene enkele verbetering terug, voor
welke bij kans ziet van slagen, ook
al zou hem dit persoonlijk nadeel
berokkenen, dan doet bij naar ons
inzien zijn plicht, en kan, zoo zou
den wij zeggen, niemand meer van
hem vergen.
Maar hieruit volgt dan ook de
hooge wenschelijkheid, dat alle wel
gezinder) onze regeering steunen in
hetgeen zij mede bekennen, dat nut
tig voor ons land is.
Thans vooral is het de tijd, dat
broederen en medestanders die finan
cieel „in goeden doen" zijn, wel
eens mogen overwegen, of zij onze
antirevolutionaire bladen niet nog
wat beter dan tot dusverre zullen
gaan steunen.
Immers, het is thans de tijd, dat
er aanvankelijk vruchten van den
openbaren politieken arbeid geplukt
worden en dit begin van den oogst
lokt onwillekeurig tot het besteden
van meer onderhoudskosten uit.
Was in vroegere jaren door veel
persoonlijke toewijding en opoffering
van tijd en geldt het getuigen tegen
de liberale overmacht niet ern
stig volgehouden, waren niet week
aan week of dag aan dag door onze
pers-organen de antirevolutionaire
beginselen verbreid, we zouden dan
zeker nu niet zoover gevorderd zijn,
dat er een ministei ie uit de rechter
zijde met hoop op succes zou kunnen
optreden.
Al wat groot was en invloedrijk
begunstigde de tegenpartij. De stu
ff eerende jongelingschap wei d gewend
aan de gedachte, dat de godsdienst eene
belemmering was voor het vrije onder
zoek en zij er dus eene eer in konde
stellen Gods Woord 'enegeeren. Op de
hoogereburgerscholen en handelsscho-
lenzwaaidehet materialisme den schep-
tcr, en werd niet zelden met den
godsdienst gespot. De gevolgen daar
van bleven niet uit. Om zedelijke
beginselen, om icaarheid in den han
del, bekommerde men zich weinig.
Zelfs tegen eene voor de gezondheid
schadelijke vervalsching van levens
middelen zag menige ondernemer
niet op. En op de bureaux werd vaak
meer werk gemaakt van behendig
intrigeeren dan van oprechte ambte
lijke overgave. Om een post of zelfs
maar een klein postje te bekomeD,
moest men voor vele machthebbers
alle religie verbergen. Officieel werd
die eisch natuurlijk niet gesteld, eer
zelts het stellen van die voorwaaide
tegengesproken. Och neen, het pas-
seeren van de godsdienstig gezinden
hsette alleen maar te geschieden,
omdat ze in andere opzichten minder
aanbevelenswaardig waren. Het
scherpziend oog der keurende mees
ters zag doorgaans in lieden van de
eigen richting het een en ander, dal
de benoeming van partijgenooten
boven alle tegenspraak verhiel.
Door dat alles mo:st onze pers
met baar protest als het ware heen-
boren. En nu het eindelijk zoover
kwam, dat wij een begin van omwen
ding der toestanden zien, komt het
er op aan door te werken en den
boom van de betere liberaliteit met
zorg te bemesten. Doch daarvoor zijn
ook geldelijke middelen noodig. Dat
men dit niet vergete.
Als de meest dringende zaken zijn
door onze partij bij de Juni-stembus
op den voorgrond gesteld finale op
lossing der schoolquaestie, pensioenver-
zekering voor de arbeiders en om dit
een ander te bekostigen heffing
van meerdere invoerrechten.
Ofschoon de gezamenlijke ministers
deze stukken opnieuw hebben te
beoordeelen, en hierbij ook rekening
is te houden met hetgeen de roomsche
partij het eerst en het meest wil
behartigen, is het toch wel waar
schijnlijk, dat die drie punten op
het regeeringsprogram komen
Gelijk Staatsraad Hubrecht in den
breede betoogde, is de slechts half
opgeloste ondenvijsquae8tie nog steeds
eene belemmering voor den meer
eigenlijken politieken arbeid. Dus is
het verwijderen van die quaestie eene
dringende hoofdzaak.
Gedurig ook komt aan het licht,
hoe afgeleefde arbeiders, die hunne
krachten voor de maatschappij hebben
versleten, door hunne patroons aan
hun lot worden overgelaten en tot
armoede vervallen.
Om echter deze van Staatswege
te helpen, en om tevens de liijks-
bemoeïing met het onderwijs recht
vaardiger te maken, is geld, en zelfs
veel geld noodig, terwijl het in de
schatkist niet aanwezig is.
Doelmatige belastingherziening is
dus mede een eisch des tijds. En
dan zijn vele deskundigen het er over
eens, dat indirecte heffing, d. w. z.
belasting op het verbruik van zekere
koopwaren het billijkst is, terwijl
het heffen van invoerrechten op bui-
tenlandsche waren bovendien de bin-
nenlandsche productie aanmoedigt.
Natuurlijk eischt het gereedmaken
van wetsontwerpen voor dit doel nog
veel voorbereidend onderzoek, doch
het is dunkt ons, niet twijfelachtig
of het schip van den Staat zal in
die richting koers zetten.
VI.
Den graanbouw niet vergeten, zoo vroeg
men in Engeland. Maar ook niet de indu
strie En weer raadplegen we 't verleden,
om aan te toonen, dat deze en hoe ze
beschermd werd, om ook tevens een oog
te slaan op andere landen in verband met
de industrie. Na het tijdvak van Napoleons
dwinglandij kwam er ook in Engeland een
streven om bepalingen vast te stellen om
eigen industrie hooger vlucht te doen ne
men. De havengelden werden verlaagd,
vele tollen belangrijk verminderd en in 18 2 5
een nieuw tarief ingevoerd de Engels che
Bank, die hare betalingen in 1797 ge
staakt had, begon weer uit te keeren en de
gouden standaard werd aangenomen. Noch
tans in 1815 was het invoerrecht op wol
len en katoenen manufacturen 50 a 67
pCt. dat op linnen manufacturen 40 a 180
pCtop aardewerk 75 pCt. Omdeinland-
sche industrie te beschermen was op den
invoer van sommige fabrikaten de dood
straf gesteld, en om er voor te waken, dat
de wol niet onbewerkt het land uit zou
gaan, was de uitvoer daarvan verboden op
straffe van verbanning en bij herhaling op
straffe des doods. Arbeiders uit sommige
vakken mochten het land niet verlaten. Tot
in 1843 was het verboden om machines
uit te voeren, opdat de buitenlandsche
concurrenten ze niet in handen zouden
krijgen. In '42 werden vastgesteld 5 pCt.
op de grondstoffen, 16 pCt. op halffabri
katen en 20 pCt. op bewerkte goederen.
Maar toen kwam het reeds genoemde
Peel-ministerie aan de regeeringen om
evenwicht te brengen in de begrooting van
inkomsten en uitgaven des Rijks, werd eene
inkomstenbelasting van 3 pCt. ingevoerd,
die zooveel opbracht, dat de uitgaven des
lands niet alleen gedekt werden maar er
ook nog een flinke som overschoot om de
tollen te verlagen. Van elke 100 guld.
tolinkomsten werden er 94 guld. opge
bracht door slechts 17 artikelen en de
overige 6 gld. werden ontvangen voor de tal
van andere weinig belaste artikelenen deze
laatste als van geen beteekenis engrooten
last veroorzakend van invoerrecht vrijgesteld.
De schatkist was toch gevuld waarom zou
men dan nu voortgaandie invoerrechten te ont
vangen. De industrie begon haar vleugelen
ook doorden invloed van spoor en stoomschip
uit te slaan; de Zuid-Amerikaansche koloniën
die zich van Spanje hadden vrijgevochten,kon
den in de toekomst eene uitstekende markt
plaats worden en aan Engeland" als groote
zeemogendheid niets anders dan een ruim
veld openen voor de gefabriceerde goede
ren. Maar ook nu lag het op den weg
van Engeland om met de andereEuropeesche
mogend beden handelsverdragen te sluiten,
om de mogendheden er toe te bewegen
haar havens wijd of minder wijd open te
zetten voor de Engelsche waren. Doch
Engelands succes duurde maar kort. In
i860 werden de invoerrechten voor En
gelsche waren in Frankrijk verlaagd, som
mige opgeheven maar twaalf jaar later, in
'72 werd dit handelsverdrag weer opge
zegd; een jaar later in '73 een nieuw ver
drag gesloten, dat sedert '77 jaar
lijks opzegbaar werd. In '81 werden in
Frankrijk hooge rechten geheven, die latei-
weer werden uitgebreid.
Oostenrijk verlaagde zijne tarieven in
1853, '56 '65 '68 en '69. Ook daar on
tevredenheid en in 1878 werden de tarie
ven verhoogd. In Italië heerschte m 1861
de meest vrijzinnige stemming. In 1866
kwam er reactie; in 1875 werd het-han-
delsverdrag met Frankrijk opgezegd en in
1878 tot verhooging van tarieven besloten.
Rusland was het toegeeflijkst van 1857 tot
'68. Maar ook daar verhooging.
En in Noord-Amerika bedroeg de belasting
op fabrikaten tusschen 1857 en '61 20
pCt. en verhooging volgde, gedeeltelijk ook
verlaging.
En zeer zeker, Engeland zou bij open
havens er zeer wel bij gevaren hebben,
maar de mogendheden zagen in, dat het
op haar weg lag eigen industrie te bevor
deren, te beschermen. Er waren internatio
nale belangen te dienenzeer waar, maar
de nationale gingen voor. Eerst het vader
land, daarna de zusterlanden. En hoe 't
Duitschland gegaan is weet ieder. Napo
leons dwangjuk was obk door dit land
zwaar gevoeld geworden, handel en nij
verheid kwijnde; na 1813 beterde de toe
stand wel wat, maar toch niet veel De
verschillende staten, leden van den Duit-
schen Bond, zochten hun grenzen te ex-
ploiteeren ten koste der naburen. Beraad
slagingen in den Bondsraad in Mei 1817
hadden geen succes. Wuriemberg, een der
Staten, stelde den 19en Mei van dit jaar
voor. het verbod van uitvoer van graan en
vee, die door verschillende staten in den
omtrek toen in .praktijk werd gebracht, op
te heffen. Maar 't geschiedde niet. De
invoer van Westfalen naar de oostelijke
provinciën was belast met 25 pCt. der
waarde van de ingevoerde goederen, en
over geheel Pruisen, van provincie over
provincie lag een waar Spinneweb van
allerlei binnenlandsche rechten. Tot op 26
Mei 1818. Toen werden alle binnenland
sche tollen afgeschaft, en een algemeen
tarief vastgesteld. De invoer voor vreemde
fabrikaten werd" belast met 5 a 10 pCt.,
terwijl van geen enkel artikel de invoer
verboden was. Grondstoffen en levensmid
delen waren of in 't geheel niet of zeer
laag belast. Het tarief van 23 Jan. 1838
was in den geest van dat van 1818. In
'42 tot '50 behaalden de protectionisten
in het verbond der Staten, dat in 1833
tot stand gekomen was, welk verbond om
vatte de provinciën Pruisen, Hessen, Keur-
Hessen, Wurtemberg en Beieren, eenige
overwinning. In 1844 stelden de protectio -
nisten voor een invoerrecht te heften op
ruw ijzer, terwijl ook verschillende artikelen
der katoen- en linnenindustrie hoogerBwerden
belast. Voor 't overige jaar bleef Duitsch
land meer of minder vrijhandelaar. De wet
van 8 Juli 1873 bracht zelfs nog vermin
dering in het tarief voor ijzer de invoer
rechten op dit artikel werden afgeschait,
en die op bewerkt ijzer verlaagd, 't Was
echter de laatste stap, dien de Duitsche
regeering doen zou. De protectie werd
weer ingeluid. Doch daarover in een vol
gend artikel.
Amice
Voor alle terrein bezet de Christelijke
godsdienst de macht en de kracht, om
zulk een toestand te scheppen, te hand
haven en te waarborgen, waardoor elk
menscb, elk gezin, elke maatschappij en
iedere Staat, hier op aarde reeds vol
doen kan aan de roeping hem of haar
opgelegd. En niet alleen kan voldoen
aan de plichten, maar ook handhaven
de rechten, die ieder leven en iedere
levenskring kan cn moet laten gelden.
Niet in volmaaktheid maar op mensche
lijke wijze. Voldoen aan plichtenDe
wet des Heeren is volmaakt, aan de
eenvoudigen wijsheid gevende Uw woord
is een licht op mijn pad, een lamp voor
mijnen voet, spreekt de zanger der Oud
heid. Plicht, eerste plicht is, de liefde
tot God en zjjnen naaste, al is die naas
te uw tegen partij der. Wat afvalt van
den hoogen God, moet vallen. Alle an
dere plichten zijn iD deze twee begre
pen aan deze twee geboden hangt de gan-
sche wet de profeten die twee geboden
opvolgen is de gansche wet betrachten
door de onderhouding van die twee ge
boden ia mogelijk eene ordelijke samen
leving in huis,school, kerk, maatschappij
en staatis mogelijk een ordelijke ver
houding tusschen man een vrouw, ouders
en kind, heer en knecht, vrouw en dienst
bode tusschen menschen en menschen
tusschen menschen en dieren en planten
bij die onderhouding vaart wel de dor-
sohende os, „die niet mag gemuilband
worden," zoowel als de graankorrel, die
niet mag worden vertreden. Door die twee
geboden is de plicht ons opgelegd, voor
't maatschappelijk leven, „om onzen naaste
niet bedrieglijk te verdrukken, noch te
barooven om geen onrecht te doen in
het gerichtom het aangezicht des ge
ringen niet te verachten, en hetaaDge-