voor de Znidhollandsehe en Zeeuwsche Eilanden.
Vrijdag 22 Juni 1900.
Vijftiende Jaarg. No. 766.
Antirevolutionair '''i F Orgaan
IN HOC SIGN O VINCES
BIJVOEGSEL.
T. BOEKHOVEN.
FEUILLETON.
De Zoon des Dronkaards.
Deze Courant verschijnt eiken Yrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika by vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
uitgever:
Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 cent per regel.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Gent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
Alle stukken voor de kedactie bestemd, Ad verten! lën en verdere Ad minis! ral Ie franco toe le eenden aan den Uitgever'
Bii dit nummer behoort
een
Zoo
de
de zeden,zóó
straffen.
Als men tegenwoordig wijst op het
uitslijten van deugdelijke, houdbare
levensbeginselen en de treurige gevol
gen daarvan, dan is de gereedliggende
tegenwerping der liberalen steeds
och ja, dat is nu maar theoriewij moe
ten de menschen nu nemen gelijk zij
zijn, en hen zoo goed mogelijk voort
helpen. Het verleden laat men dus lie
ver rusten.
Patzelfde oppervlakkige oordeel
velde ook de Nieuwe Boiterdamsche
Crt. bij het bespreken der geduchte
critiek, door den heer Lohman uitge
bracht over het wetsontwerp ter be
straffing van jeugdige misdadigers.
Dit wetsontwerp is namelijk een
uitvloeisel van denieuwerestratrechts-
leer, van bepaald verkeerde strafrech
telijke beginselen.
Hoe vat die moderne strafrechtsleer
het misdrijf op? Als een onderwerp
van zedelijke afkeuring Neen, maar
als een onvermijdelijk gevolg van des
daders „aanleg" en van de „omstan
digheden" waarin hij geplaatst is.
De straf kan bij zulk eene opvatting
dan ook geene andere bedoeling heb
ben dan om den misdadiger ten bate
van de openbare orde in omstandighe
den te urengen, die voor het algemee-
ne welzijn minder schaden. De deug
niet wordt op die manier een slacht
offer voor anderen. Hij toch kan het
niet helpen, dat ij zoo slecht van aan
leg is. De rechter moet dus humaan,
zacht met hem omgaan.
Maar is de misdadiger dan niet toe
rekenbaar, als hij zijn verstand heeft
Och, dit is bij de moderne beschou
wing slechts zeer betrekkelijk. Immers,
door een verkeerden ziekelijken"
aanleg is ook het verstand zwak, en
een besef van de misdaad helpt zoo
weinig als iemand de omstandigheden
tegen heeft
Als laatste redmiddel wil men
daarom thans beproeven het kwaad
in den aanvang te stuiten en het op
groeien van kinderen met een kenne
lijk slechten aanleg tot volslagen mis
dadigers te voorkomen door het
opleggen eener dwangopvoeding van
Staatswege.
Sedert ruim een eeuw ontwikkelt
zich die moderne leer, maar met een
zeer ongelukkig resultaat. De misda
den en herhalingen van misdrijven
door dezelfde,® personen vermeerderen
schrikbarend. Evenwel wijten de
voorstanders van die leer dat niet aan
eene verkeerde strafrechtspleging,
maar wel aan de uitbreiding der wet
ten, aan de ophooping der bevolking,
het beter bijhouden der statistiek, enz.
Intusschen heeft de heet Lohman
ons dunkt op goede gronden
voorspeld, dat ook het thans voorge
stelde middel, het geven van Staatslei
ding aan de jeugdige misdadigers mis
lukken zal, wanneer niet een recht
begrip van schuld en zedelijke ver
antwoordelijkheid in het menschdom
wordt ingescherpteen begrip dat op
het nauwst samenhangt met het geloof
aan eene hoogere wereldorde en de
onwankelbaarheid van Gods wetten.
Eerst wanneer de rechters staan op de
basis van het recht Gods, hebben zij
de volle kracht en den moed voor
hunne uitwijzing van straffen, en is
er kans op ware boetedoening der
misdadigers.
Dit inscherpen van schuldbesef is
iets anders dan het bijhouden van ze
kere kerkelijke vormen. De vraag van
het Kamerlid, mr. Troelstra aan den
heer Lohman, hoe het kwam, dat de
statistiek de hoogste cijfers van misda
digers aangeeft in landen waar de
roomsche geloofsleer oppermachtig
heerscht en de roomsche kerk toezicht
houdt, heeft dan ook zeer weinig klem
voor hen die weten hoe oppervlakkig
het in de roomsche kringen vaak toe
gaat met het spreken en handelen over
de zonde en de uitwisscbing der schuld.
Wanneer van Calvinistische zijde over
besef van schuld en recht en vergel
ding gesproken wordt, heeft dit eene
geheel andere beteekenis. Zoowel het
katholicisme als het modernisme blijft
veel in het vormelijke hangen en plooit
zich gretig naar de eischen des tijds
terwijl het ware protestantisme vóór
alles de ordinantiën Gods in aanmer
king neemt, en alle vormen verwerpt,
die deze ordinantiën verstikken.
Slechte tijden.
Als men des avonds en vooral des
Zondags en in de grootere plaatsen het
„uitgaan" en de verteringen in de
koffiehuizen gadeslaat, dan krijgt men
volstrekt niet den indruk daterzooveel
geldgebrek is veeleer moet men dan
het tegendeel vermoeden. Want het
zijn lang niet alleen de rijkere standen,
die men den Zondag „duur" ziet door
brengen. Velen kan men het, als het
ware, aanzien, dat zij beter deden met
het geld, dat zij in de herbergen laten,
in hun eigen huis te besteden voor be
ter voedsel en betere kleeding.
Het is dan ook wel noodig, dat zij
die ijveren voor den welstand der ar
beiders, zoowel voor hunne plichten
als voor hunne rechten, de oogen open
houden. Zonder een goed gebruik van
het verdiende geld baat geen loons-
verhooging, maar schaadt zij veeleer.
Wat is toch menigmaal het gevolg
van het onmatig uitgaan op Zondag
Immers, dat de werklieden des Maan
dags óf te laat, óf in het geheel niet op
hun post zijn, en als zij er zijn, slechts
gebrekkig werk leveren.
Van eene zeer groote Duitsche
fabriek heeft men kort geleden eens
een lijst gepubliceerd van het aantal
verzuimen op de verschillende dagen
der week, en kwam aan het licht, dat
het aantal te laat komers en wegblij
vers op Maandag veel grooter was dan
op de andere dagen der week. Het
scheelde wel 50 a 80 percent. Tevens
bleek uit de controle, dat drankgebruik
er de grootste schuld van had.
Zou het op sommige Nederlandsche
fabrieken wel veel beter toegaan
eens de ongevallen
wet.
Wanneer men nadenkt over de
spoedige „oplossing" door de Regee
ring gegeven aan haar conflict met
de Eerste Kamer, dan kan men
moeielijk ontkennen, dat zij de zaak
wel wat vluchtig heeft opgevat, en
dat zij zich zoo'nlbeetje door haar
overkomen ongeva wil heenslaan.
Niet zonder reden toch schrijft het
Haagsche Dagblad: Vergeten wij
niet, dat in de Tweede Kamer het
autoritair-automatisch Regeerings-
systeem aanvankelijk door meer dan
70 leden met weerzin werd begroet.
Zelfs radicalen was het ontwerp te
bar. Zij poogden, doch te vergeefs,
ingrijpende wijzigingen aan te bren
gen. De vrees, dat er heel geen
wet zou tot stand komen, de vrees
ook, dat vele andere hervormingen
in de pen zouden blijven, indien de
Regcering in de verwerping eene
reden zag om hare taak neer te leg
gen, gaf den doorslag. De meerder
heid vóór de wet, wij zeggen het
liet Nieuws van den Dag na, bestond
grootendeels uit geresigneerden (lij
delijke voorstanders). Waar het een
publiek geheim is, dat vele leden
der Tweede Kamer om louter poli
tieke redeüen de ongevallenwet heb
ben aangenomen, mag de vraag ge
steld of de Eerste Kamer, haar ver
werpende, geen blijk heeft gegeven
(Slot.)
Vandaag was het weder bezoekdag. Zonder
juist een levendig verlangen te gevoelen, zag
de kranke toch telkens met een soort van
koortsachtige onrust naar de deur. Het waren
altijd vreemde gezichten, die dan, een vlnch-
tigen blik op hem werpend, haastig zijn bed
voorbij gingen. Hij lag een weinig ter zijde van
de andere zieken. «Numero 37 zwaar ziek In
het bed Numero 5// had hij den ziekenoppasser
hooren zeggen, toen men hem de zaal binnen
droeg. En nu lag hij daar in het bed Numero
6 hoe lang eigenlijk reeds Daar ging
nogmaals de deur open. Het was een groot,
zwaargebouwd man, die binnentrad. Zijne
oogen dwaalden zoekend door de zaal en
bleven toen een seconde ernstig en vragend
op Frits rusten. «Dat is Frits Veldman niet,//
zeide hij twijfelend. Bij den klank van die
stem kromp Frits ineen: die stem was hem
bekend, in zijn koortsig ijlen en in zijne
droomen had hij haar gehoord, en toen ge
meend weder een vroolijke, onschuldige jon
gen te zijn, die met bewonderendeliefde tot
zijn grooten vriend Maarten opzag. En nu
stond hij werkelijk daar en zocht hij naar
hem, dien ellendigen dronkaard. Wat wilde
hij van hem Onwillekeurig draaide Frits het
hoofd naar den muur. Hoe dikwijls had hij
uit Maartens mond dat ernstige woord ge
hoord hoe was het ook weer uit den
Bijbel was het: //De zonde is de schandvlek
der natiën,// ja, zoo was het. Wilde Maarten
hem misschien dit woord weder zeggen //Ziet
gij nu wel, dat ik de waarheid zeide zou
hij er dat niet bij kunnen voegen //Ja maar
nog is het uur des oordeels niet gekomen
hij mag mij niet vinden, ik wil niet herkend
worden, niet door dien vromenEens
klaps werd er een hand op zijn voorhoofd
gelegd driftig draaide hij zijn hoofd om
was dan zijn aanblik zóó ellendig, dat de
ernstige oogen van den man, die hem aanzag,
zich met tranen vulden
«Maarten, stotterde hij.
Toen greep de bezoeker met zijn beide ster
ke handen de koortsig heete hand van den
zieke. //Frits,// zeide hij op zaehten toon dei-
diepste ontroering, «de Heer zij gedankt, dat
ik u eindelijk gevonden heb. Waartoe is het
met u gekomen, mijn arme, arme jongen
Nu kreunde er uit de borst van den zieke
een angstig gesteun. //Tot het verderf is het
met mij gekomen- De zonde is de schandvlek
der natiën 1 Ik weet dat woord nog, Maarten
gij hebt het mij dikwijls genoeg gezegd.
Het gif der hel heeft mij ten ondergebracht.
Laat mij, Maarten, gij past niet in ons
gezelschap hierMet mij zal het spoedig af-
geloopen zijn daar is geen kruid voer ge
wassen, in mijn binnenste is alles wegge
brand mijne kracht is weg ik heb niets,
overgehouden dan dorst, brandende dorst
Neen Maarten zie mij niet zoo aan Ik
weet wat gij denkt ik heb er ook reeds
aangedacht aan den dorst die branden za van
eeuwigheid tot eeuwigheid 1 Gij weet niet,
Maarten hoe vreeselijk het is dat inwendige
vuur van dien dorst, als men sidderend snakt
naar een droppel brandewijn
«Stil, Frits,// viel Maarten hem ernstig in
de rede, daarover zullen wij niet spreken.
Liever willen wij elkaar van de oude tijden
verhalen. Wat waart ge toch een hartelijke
jongen, beite, oude FritsWeet ge nog wel
hoe schoon onze Zondagen dikwijls waren
Denkt gij nog dikwijls aan onze Vereeni-
ging Ik zie nog uw vroolijk appelrond ge
zicht,wat waart gij toentertijd een blijmoe-
dig, opgeruimd jonkman 1// En terwijl
Maarten zoo over de oude tijden sprak, lag
de zieke heel stil hij had een gevoel als
kon hij zich niet roeren en bewegen zonder
te vreezen dat alles weder voorbij gleed en
hij zou moeten ontwaken en bemerken, dat
alles slechts een schoone droom was geweest.
Als een milde dauw vielen de woorden van
zijn vriend in zijn uitgebrand verstijfd hart
en toch maakten ze, dat hij wel luidkeels
had willen schreeuwen van zielesmart.
//Frits kent gij nog ons lievelingslied
vroeg Maarten thans, en toen de zieke niets
antwoorde, maar zijne handen vonwde, zeide
hij hem zachtkens, maar duidelijk het vers
voor
„Ja Amen, ja,
Op Golgotha
Stierf hij voor onze zonden
En door zijn bloed
Wordt ons gemoed
Gereinigd van de zonden
//Frits//, zeide Maarten na een lange stilte
«uw ellende is zeer groot, en gij hebt gelijk
er is geen kruid voor gewassen, dat uwe
diepe wonden genezen kan, maar dit bloed
het kan uwe ziel genezen door en door.
Kunt gij het nog bevatten Kunt gij nog
bidden, Frits
Het bezoekuur was afgeloopenMaarten
moest vertrekken. Toen een half nur later
de ziekenoppasser door de zaal ging, bleef
hij bij het bed No. 5 staan, die beklagens
waardige lijder snikte nu toch al te bitter
en wanhopig.
Wat is er vroeg hij op ruw medelijden
den toonis het alweer de dorst die uw
zoo plaagd Toen hij geen antwoord kreeg
haalde hij aarzelend iets uit zijn zak .Ik mag
het wel niet doen maar hier!// En hij
hield den zieke een jeneverftesch voor. De
lijder werd doosbleek een paar malen opende
hij den mond, als in een brandenden dorst
maar toen stiet hij de flesch terug, en moei-
tevol als naar een zwaren strijd kwam het
over zijne lippen //Gif gif der helWeg
De ziekenoppasser haalde de schouders op.
«Bij dien loopt het er doorDag aan
dag heeft hij om een borrel gehuild als een
kind, en nu hij liet krijgen kan, stoot hij het
weg. Hij moet het zelf weten En zoo ging
hij verder.
Frits Veldman lag weder stil en alleen
in zijn hoek. Er zijn dingen waarboven ge
schreven staat, «De Heere is in zijnen
heiligen tempel zwijg voor zijn
aangezicht, gij gansche aarde!//
En voor deze dingen heeft de Heere God een
gordijn getrokken, en die mag geen mensch
pogen op te lichten, ook de verbaier niet.
Frits Veldman had de handen gevouwen,
maar hij weende niet meer.
Uit de poort in den gevangenismuur droeg
men een onaanzienlijke dookkist naar buiten.
Wie voorbijging, bleef staan en keek er eens
naar, eenigen met farizeeërs-, anderen met
tollenaarsblikken, eenigen met medelijden
de, anderen met onverschillige belangstelling.
Twee mannen stapten in een huurkoets, om
den doode op zijn laatsten tocht naar het
algelegen kerkhof te geleiden. De een was de
bakkersbaas, de schoonvader van den over
ledene de ander was Maarten, zijn vriend.
De bakker had het eigenlijk wel wat beneden
zich geacht, een gevangene de laatste eer te
bewijzen maar hij had zich geschaamd voor
den ernstigen man, die thans naast hem zat,
en voor zijne zielsbedroefde dochter, het blon
de Liesje, en zoo had hij dan maar besloten den
doode grafwaarts te geleiden. Een poos zaten
de twee in het rijtuig zwijgend bij elkaar.
Den bakker werd de stille echter op 't laatst
onverdragelijk er kwamen heden zulke
zonderlinge gevoelens op in het hart van dezen
man, die zooveel hechtte aan zelfvertrouwen en
rechtschapenheid gevoelens alsof er in al
zijn rechtschapenheid toch misschien den een
of anderen dag wel een vlekje kon ontdekt
worden een donkere, zwarte vlek. Daarom
poogde hij het stilzwijgen en tegelijk dien
pijnlijken gedachtengang te breken.
«Wie had dat gedacht 1// zeide hij. En toen
Maarten zweeg, ging hij voort//Ik zou hem
ook nooit mijn kind gegeven hebben, als ik
iets dergelijk had kunnen denken. Maar hij
was toen de matigste mensch op den aardbo
dem. Verbeeld u eens hij was reeds onder
officier. toen hij nog nooit een droppel drank
geproefd had I//
//Ik weet het,// zeide Maarten; //en hij zou
nooit een droppel van dit helsche gif over de
lippen gekregen hebben als de duivel niet
zooveele handlangers had.//
De bakker bukte plotseling en keek door
het portieraampje naar buiten.
//Ik denk vandaag telkens en telkens weer
aan een woord, dat onze Heere Jezus Ohristus
eens gesproken heeft,// ging Maarten voort
//Maar zoo wie een v a n deze k 1 ein e n,
die in mij gelooven,ergert, hetware
hem nutter, dat ee n m o le ns t een aan
zijnen hals gehangen, en dat hijver-
z o nken war e in d ediepte der zee. Wee
der wereld van de ergernissen!
Want het is noodzakelijk, dat de
ergernisen komen; doch wee dien
mensoh, door welken de ergernis
komt
//Daar begrijp ik niets van sprak de'oakker i
maar zijne stem klonk alsof er ietsin zijn
keel geschoten was, wat hem de lucht benam.
Hoe kwam het, dat hij plotseling aan dien
avond dacht, toen de knappe jonge onder
officier hem uitgenoodigd en hem aan de deur
van het koffiehuis in de Hoogstraat met zijne
van blijdschap stralende kinderoogen begroet
had,en waar hij toen uit de hand van
den bakker het eerste glas brandewijn ontvan
gen had en uit de hand van Gijs Meuvers
het tweede?-Wat bedoelde de ernstige man
aan zijne zijde met dm handlangers van den
duivel
Men was op het kerkho1 aangekomen. De
teraardebestelling was spoedig afgeloopen.
Maarten bleet nog lang in stille gepeinzen bij
het graf van zijn vriend staan. //Een uit velen
mompelde hij hoofdschuddend, //een kost
baar menschenleven - bestemd om een zegen
te zijn vergiftigd, geknakt, gebroken
Wanneer zal toch de geheele Christenheid
zich aangorden tot een strijd op leven ot dood
tegen dit verraderlijke gif der hel?
Ja! wanneer, lezers en lezeressen