Y rij (lag 15 Juni 1900. Vijftiende Jaarg. No. 765. Antirevolutionair lr Orgaan vuur tie Zuidliollandsclie en Keeuw^ehe Eilanden. BIJVOEGSEL. IN HOC SIGN O VINCES T. BOEKHOVEN. FEUILLETON, De Zoon des Dronkaards. Deze Courant verschijnt eiken Yrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika by vooruitbetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 cent per regel. Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. Alle blikken voor de Hedactie toestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever' Bij dit nummer behoort een ©een crisis. Na de verwerping der ongeval lenwet door de Eerste Kamer, waar over de liberalen bladen over het algemeen slecht te spreken zijn, heeft de Regeering spoedig beraad slaagd wat nu te doen staat. Zij nam het besluit om niet het bijltje er bij neer te leggen, maar om zich te haasten met het indienen eener gewijzigde wet, wèl gebouwd op denzelfden grondslag eener publiek rechterlijke regeling, doch met toe kenning van zekere bevoegdbeden aan de werkgevers met betrekking tot de wijze waarop zij aan hunne geldelijke verplichtingen jegens de Rijksverzekeringbank kunnen vol doen dus minder centralistisch. He nieuwe fleg-erwet. De Regeering heeft te kennen ge geven, dat zij er zeer op gesteld is, dat de militaire wetsontwerpen van minister Eland spoedig door de Tv\ ee- de Kamer zullen worden onderzocht. oldoet de Kamer aan dit ver langen, dan kan haar Voorloopig Yerslag nog vóór de zomervacantie publiek zijn, kan vóór de nieuwe zitting in September het Regeerings- antwoord gereed liggen, en kan de openbare beraadslaging in October of November aanvangen. Er wordt gegist, dat deze neiging der Regeering om wat haast te ma ken met de legerwet. hare oorzaak heeft in de meerdere hoop op öucces, die er in den laatsten lijd rees. De Zuid-Afrikaansche oorlog heeft nl. het tot dusver heerschende anti militarisme en de voorkeur voor een volksleger boven een beroepsleger ge doofd, en veler oogen geopend voor het groote nut van een betere wa pening en doelmatiger legerinrichting dan wij thans bezitten. Want als het er maar eens op aankomt, dan is de groote massa nog wel gesteld op eene ernstige verde diging onzer nationaliteit, en laat men de enkelen die bazelen van noode- looze geldverspilling, stil praten. Er is dus nu een kans, en groote kans zelfs, dat eene nieuwe legerwet, die betere voorbereiding tot den oorlog waarborgt, er door gaat. Te meer, omdat de minister slechts eene kleine vermeerdering van uitgaven voorstelt, en slechts een korten oe- feningstijd. Het kan zeer goed zijn, dat de overweging van dit een en ander in den ministerraad er toe geleid heeft om thans zooveel mogelijk voorrang te verleenen aan de zaken van onze defensie. Vrijere gymnasiale studie. Een kleine aanwinst is er in de Kamerzitting van 6 Juni jl. weer behaald ten gunste van het bijzonder onderwijs, en wel wat betreft de gymnasiale studie. Tot hiertoe schreef de wet voor, dat alleen dezulken tot de overheids- academiën werden toegelaten die de daartoe voorgeschreven voorberei dende exameis hadden afgelegd. Dit was inzonderheid voor de Zuid-Afrikaansche jongelieden lastig. Deze gingen daarom meest in Enge land verder studeeren. De Regeering diende nu een wet in, bedoelende haar de bevoegdheid te verleenen om bij Kon. Besluit buitenlandsche scholen aan te wijzen, wier getuigschriften met die onzer openbare gymnasia zullen mogen gelijkgesteld worden. Dit zal dan voorzichtig gebeuren, met advies van den Raad van State en de senaten der verschillende Rijksuniversiteiten omtient de vertrouwbaarheid van die buitenlandsche inrichtingen. „Handig" beweert de N. Rotter- damschemaakte de heer Lohman van deze gelegenheid gebruik om den knoop te leggen tusschen de buitenlandsche en de vrije Neder- landsche gymnasia, en te zeggen goed, maar veel eerder nog dan sommige buitenlandsche kunt gij eenige bijzondere èmwewlandscho gymnasia erkennen, en haar diplo ma's overnemen, want met laatstge noemde scholen zijt gij veel meer nog van nabij bekend dan met die in den vreemde. En ja, na eenige discussie ging deze vlieger dan toch opof liever (want er was niets vliegerigs in het voorstel) werd bij deze gelegenheid de rechtsongelijkheid voor zoover opgeheven. De Minister van Bin- nenlandsche Zaken stemde ertegen, en nog drie anderen eveneens, doch 70 Kamerleden vonden het voorstel aannemens waardig. Wel een nieuw bewijs, dat inde laatste jaren de inzichten omtrent de waarde van het bijzonder onder wijs zeer veranderd zijn. De N. Rotterd. Ct. wil dezen uitslag aangemerkt hebben als een blijk in welk eene „goede" stem ming de Kamer was! Ons dunkt, 't is slechts een teeken, dat er meer rechtsbesef en vrijheids zin opwaken. Vakbonden. Gedurig komt het aan het licht, hoe onvermijdelijk het is, afzonderlijke christelijke vakvereenigingen op te richten, die dan wel, evenals dekies- vereenigingen bij bepaalde gelegen heden voor een afgeperkt doel met anders gekleurde vereenigingen kun nen samenwerken, maar die toch daar na weer in eigen kring vergaderen. Reeds het telkens kiezen van den Zondag als dag van samenkomst is formeel en zakelijk eene onoverkome lijke belemmering voor vermenging. Zeer begrijpelijk is het, dat zij, die den rustdag niet eeren als instelling Gods en hem niet gebruiken om zich onder de bediening van Gods Woord te zetten, er niets tegen hebben om op Zondag naar eene vakvereeniging te reizen. Zij gaan des Zondags im mers toch menigmaal uit voor ont spanning en verzuimen dan in den regel geen daggeld, zoodat de ver gadering op dien dag voor hen het „voordeeligst" en het -/drukst bezocht is." Doch even duidelijk is het, dat zij die zich aan het vierde gebod houden, al s het ook in dieperen zin, naar J.en geest en niet zoozeer naar de letter zij die het weldadige van den rust dag als reeds in de scheppingsorde gegrond en zoowel voor het lichaam als voor de ziel des menschen onmis baar erkennen, op Zondag niet meê uit kunnen trekken naar zulke vak vergaderingen. Zij moeten die reeds voo uit met vruchteloosheid, zoo niet erger, geslagen achten. Dat weet de tegenpartij wel, doch men stoort er zich weinig aan. Zoo hield de Algemeene Nederland- sche Typografenbond op den eersten Pinksterdag te Amsterdam jl. zijne jaarvergadering. Niet op den tweeden, toen ook vele christenlieden op reis gingen, maar op den eersten, den bij zondoren kerkdag en hoogen feestdag voor allen, die het licht des Heiligen Geestes afsmeeken. Zulk eene klove is niet te over bruggen. Onze christelijke werklieden moeten zich alzoo te dezen aanzien de afzon dering op eigen terrein blijven ge troosten. Het schoolwezen en de volksgezondheid. Yrij belangrijk zijn eenige op merkingen, blijkens het verslag van de vergadering van „Volksonderwijs" (op 5 Juni te Amsterdam gehouden) door Dr. Kooperberg gemaakt over de volkshygiëne. Dr. K. is lid der commissie van toezicht op het lager onderwijs te 's Gravenhage en had als zoodanig reden om aan dit volksbelang zijne aandacht te schenken. Tal van onder zoekingen hebben aangetoond, zeide hij, hoezeer dit noodig is, zeide hij. Het jonge kind is bij het betreden van het schoollokaal onderhevig aan invloeden, welke hetzij tijdelijk of voor goed het lichaam aantasten en geen wonder, als men let op de groote verandering, den plotselingen overgang van de vrije beweging tot de schooltucht, de gedwongen hou ding in de schoolbank, de beperkte ruimte, de vermoeiing der jonge her senen. Nu kan hierdoor bij het kind ontstaanalgemeene verstoring der voedingsorganen, eene ongezonde kleur, verlies van eene gladde huid slinking van het onderhuidsvet, prik kelbaarheid, stoornis in den bloeds omloop, hoofdpijn, onderbuiksstorin gen, neusbloeding, zijdelingsche rug- gegraatsverkromming, verschuiving der ribben ten nadeele der borstkas, onevenredigheid van het bekken, longziekten, bijziendheid, geestes stoornis, besmettelijke kinderziekten, besmettelijke oogziekten, enz- Bij ziendheid komt bij 30 pCt. der school kinderen voor. Yooral de longtering verspreidt zich door de school. Onder- wijzers kunnen in dit opzicht den 2) UITGEVER: bOMMELSBÏtJH Frits werd vuurrood. De bakker zag hem uitvorscheiid aan en begon zachtjes te fluiten. Vervolgens legde hij hem vriendelijk de hand op den schouder, Men moet ook zelfvertrouwen hebben, viend VeldmanDie dat niet heeft, is in mijn oog geen rechte man!// Bij die woorden hief hij nogmaals zijn glas omhoog, //Santé 1// //Santé!// zeide Frits en dronk. Het was immers de vader van zijn Liesje Frits had een gevoel alsof er een stroom vuurs door al zijne ledematen gloeide maar tegelijker tijd werd hij overweldigd door een onuitspre- kelijken angst, en zijn hart klopte woest en onstuimig. //Meineedig laf verloren klonk de stem van zijn geweten. //Hoera! Zoo moet het gaan!// juichte Gijs triomfantelijk. //Gij zijt toch een brave kerel. Doe bescheid, broertje!// En weder vulde hij zijn glas, en weder dronk Frits. Zijn hart klopte niet meer zoo onstuimig ja, hij begon het nu zelfs aangenaam te vinden, alsof er een nieuwe levensstroom door zijne leden gevloeid was. //De bakker heeft gelijk Men moet zelfver trouwen hebben. Ik ben toch waarlijk een man, die weet wat hij wil. Een dronkaard word ik niet.// Frits werd dan ook niet dronken, dien eer sten avond, Ja, het gezicht van den deerlijk beschonken Gijs Meuvers vervulde hem met walging. //Gij hebt gelijk. Zoo'n glas doet goed en versterkt de ledematen.// zeide hij tot den bakker, toen hij op weg naar huis nog een eindje met hem meeliep- Op zijne kamer ge komen, bleef hij nog lang bij de kachel zitten, en en ja, eigelijk had hij gaarne nog wel zoo'n vurigen slok willen drinken. Een huivering van afschuw overviel hem. Was het niet alsof een sedert lang geboeide macht thans in hem ontketend was geworden Maar hij was dan nu ook een man. Wel is waar //do zoon van een dronkaard////Maar juist daarom//, dacht hij, trotsch en sterk //zal ik zelf nimmer een dronkaard worden Neen nooit.// Weder zijn jaren verloopen. In een ka mertje, waar het misschien vroeger gezellig geweest is, zat onze Frits Veldman, als een toonbeeld van wanhoop, radeloos voor zich uit te staren. In zijne bleeke, verflenste gelaats trekken, was een ijzingwekkend schrilt te lezen. Zijne vrouw, het blonde Liesje van vroeger dagen, stond bij hemhare hand had zij op zijnen schouder gelegd, en hare oogen waren met onuitsprekelijke zielesmart op hem gevestigd. //Frits!// smeekte zij,//Frits, zeg het mij toch. Wat is er gebeurd Maar zij kreeg geen antwoord. In een hoek van het vertrek waren drie aardige kleine blondkopjes bijeengehurkt; zij keken zwijgend, met bange, vragende kinderoogen, naar hunne ouders. Eindelijk hief de man het hoofd op en zeide: //Nu is alles uit, ik ben weggejaagd.// Thans begon de arme vrouw luidkeels te schreien. Wat zij reeds lang met sidderen en beven verwacht had-was nu gekomen Nu was ook de laatste steun haar ontnomen, nu kon zij gaan bedelen, de ongelukkige vrouw van een dronkaard //Frits Frits riep zij, //gij hebt mij bedrogenMet huichel- achtigd woorden hebt gij mij gevangen op dat ik uwe vrouw zou worden. Nooit heb ik kunnen denken en vermoeden dat gij gijO, dat overleef ik niet Toen sprong hij op, met een afschuwelijken vloek, zoodat de vrouw verschrikt terug deinsde en de kinderen begonnen te jammeren, en zoo vloog hij het huis uit. //Dat overleef ik nietheeft zij gezegd mijne moeder heelt het ook niet overleefd en ik waar om zou ik het dan overleven Neen ik w i 1 niet langer Een kogel of te water dat is hetzelfde Als door furiën voortgegeeseld, wezeloos, doelloos rende hij voort door de straten. //Halt, halt,Waar gaat dat heen Waarom zoo haastig riep eensklaps een stem, een stem die Frits Veldman wel kende, die hij haatte met een doodelijken baat, en die hij toch gevolgd was dag aan dag, jaar aan jaar, hoe langer hoe verder in de diepte. //Wij zijn beiden aan lager wal geraakt, kameraad 1// grijnsde Gijs Meuvers spottend. //Ik ben ook uit mijn koetsierbaantje gezet. Een verwenschte boel hier Doch wat maakt het uit Kijk hier wat ik overgehouden heb Komaan laat ons eerlijk deelen, oude jongen Het was een groote flesch, die hij Frits voorhield. Met een gesmoorden kreet van woede stak deze de hand er naar uit. //Ik vervloekt u, vloek van mijn leven schreeuw de hij. en sloeg den ander zoo hevig met de flesch in 't gezicht, dat de scherven klette rend op den grond vielen. Nu ontstond er een oploop, een gevecht, van alle kanten stroomde het volk toe, totdat men den deer lijk bloedenden Gijs Meuvers wegdroeg en Frits Veldman naar het naburige politie-bureau overgebracht werd. In de stilte van het verblijf tusschen de gevangenismuren, zat Frits Veldman. Onbe kwaam om zich van iets een duidelijk denk beeld te vormen, geschokt door broksgewijze beelden der herinnering, door klagende en aanklagende stemmen, staarde hij als wezeloos in het rond. //In de gevangenis prevelde hij somber oplichter dronkaard eerloos En zoover is het dus met mij gekomen 1 Gevangenis!// schreeuwde hij daarop eens klaps mv'.t luider stem. //O, die vervloekte Gijs Meuvers 1 Ellendig gemaakt door Frits Veldman kromp ineen. //Brandewijn 1 Jenever!// Was het niet, of daar een stem hem iets in 't oor fluisterde En dat klonk hoe?ja bijna als de stem zijner moeder. Zijn hart klopte letterlijk hoorbaar, en hij wist toch wel, dat het niets anders was dan //verbeelding Kent hij haar werkelijk niet meer, die stem, welker teederste klanken hij eenmaal zoo goed wist te verstaan die stem van zijn geweten? Brandewijn! Jenever! //Gif der hel,// heeft zijne moeder het eens genoemd, op dien dag toen hij haar onder heete tranen beloofd heeft: Nooit nooit een druppel.// Frits sprong op. Driftig rukte hij zijn das los en zij was toch niet te stijf gebonden. //Benauwd hol. 't Is om te stikken,// en het was toch een zeer luchtige cel, waarin hij zat. //Gilt der hel. ja, ja. Lichaam en ziel te gronde gericht maar toch - slechts één slok, om den brand te stillen, èèn slok maar van dat gif. //Het sterkt de ledematen,// heeft zijn schoonvader gezegd.Dwaas die ik was. Waar is de kraeht mijner ledematen gebleven? Ellendige landlooper, die ik ben maar vergeten, o, Slechts èèn glas om te kunnen vergeten den dorst het branden In den hoek zijner cel stond een kruik wa ter met siddereude hand en vurige begeerte gr«ep hij er naar. Een slok en toen wierp hij de kruik kletterend op den grond, legde het hoofd op de tafel en weende bitterlijk. //Mumero 37 is ziek.//Op die kennisgeving van den gevangenbewaarder was Frits Veld man naar de groote ziekenzaal van het ge bouw overgebracht. Zijne vrouw had hem tweemaal een half uur mogen bezoeken. Zij had aan zijn bed gezeten en medelijdend zijne hand gedrukt. Hij had naar de kinderen gevraagd, overigens hadden zij weinig met elkander gesproken,zij had door het snik ken niet veel uit kunnen brengen, en hij van vermoeienis en halstarrigheid niet. Was die bleeke uitgeteerde vrouw werkelijk het blonde Liesje, die Frits eenmaal zoo bekoord had met haren lachenden mond en hare schitterende oogen Frits droomde in de gevangenis dikwijls van de oude tijden, en ontwaakte dan meestal met de schrijnende pijn van den plotselingen schrik. Heden had hij bijzonder duidelijk gedroomdzijn Liesje had zoo hartelijk gelachen, de lange knecht Maarten had zijn werk berispt, maar hem daarbij toch vriendelijk toegelachen. Voorbij alles voorbij 1 Alleen het vergif dat vreet voort verder onophoudelijk en ten einde toe. //Ja, was er nog maar een einde aan die marteling.// (Slot volgt)

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1900 | | pagina 1