r Vrijdag 18 April 1900. Eerste Blad i a Antirevo hi tionair Vijftiende Jaarg. No. 756. Orgaan voor tie ^niflliollandüclie eis ^2eeawsclae Kilamleii. IN HOC SIGN O VINCES FEUILLETON. CONSTANCE IE BLANCHEVILLE, ES in T. BOEKHOVEN. king. Abonnementsprijs per driemaanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling f 8,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. uitgever: Alle stukken voor de Wedaetie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te eenden aan den Uitgever. Dit nummer bestaat uit twee Bladen. Het is volbracht. Uit «Ie Pers. Tuin- en ijandbouw. '4~ ■■■•-*n M Cheviot f 19 it 21 glad. afwerking. f 30 32 jne rib. Costume. f 23 - 28 line. afwerking', f 35 n 40 Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. SOMiUEBjSMJH. Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 cent per regel. Boekaankondiging 5 Cent per regel en V3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die at] beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 unr. Op den berg der jamm'ren, Herder zonder lamm'ren, Sprakeloos en koud, Met gebroken oogen, 't Heilig hoofd gebogen, Hangt de Heer' aan 't hout. Welk een troon, Voor 's Vaders Zoon! Is dan 't gapend graf een woning Voor den Hemelkoning? Ach, wat angsten lijdt Hij Ach, wat doodskamp strijdt Hij, Bloedende overal Is van al zijn vrinden Dan niet één te vinden, Die Hem redden zal Menschen gaan Voorbij, en staan 't Wee, dat d'Eng'len weg doet Grijnzend aan te blikken! [schrikken Brandend van genade, Sloegt Ge o Heerons gade Voeldet Ge onzen nood: Goddelijken vrede, Bracht Ge o Heilandmede Uit des hemels schoot. En Gods licht Op 't aangezicht, Sterft Gij nu als offerande, Op 't altaar der schande Gij, de Zoon des Vaders, Tusschen gruweldaders Wat ontzinde waan. Welk een duiv'lenwoede, Eenig Reine en Goede Heeft U dat gedaan? Ach een ras Van stof en asch Kaïns zaad, maar tienmaal wreeder, Sloeg U, Abelneder. Ja, ter Hoofdscheêlplaatse Bracht u dit melaatsche Doodsche zondaarshart. Ik, in schuld verloorne Vlocht de scherpste doorne Door Uw kroon der smart! Want de schuld Die mij vervult, Wilt Gij in de reine plassen Vau Uw zoenbloed wasschen 'k Zal het nooit doorgronden, Hoe Gij, zonder zonden, ,,Eli, Eli"zucht, 'k Zie den Hemel tanen In een floers van tranen En de zonne vlucht 'k Zie de doón Hun graf ontvloón Van de ellend'die U weêrvaarde, Brak het hart der aarde Sterke Boeienslaker Trouwe Zaligmaker! Groote Immanuël Gij hebt al mijn plagen Op het hout gedragen, En versloegt de hel. Sta mij bij En heilig mij, Dat ik nimmer iets begeere, Dan uw liefde, o Heere Met Uw bloed besproeide! Doodelijk vermoeide! Rust hier in de rots Uw vervolgers weken, Half van schrik bezweken, Bij de teek'nen Gods! Nader spoedt, Uw jong'ren stoet, En zij zweren, vol van rouwe, U den eed der trouwe. Gij hebt overwonnen Woedend aangeschonnen, Stond Ge onwrikbaar pal Door het Helsche duister, Door der Heem'len luister, Door het wijd Heelal, Klinkt met kracht Uw: ,,'tls volbracht"! En de palmen der victorie Groenen door Uw glorie! Als een held're sterre Straalt Uw kruis van verre Allen volk'ren aan. 't Is de. Boom des Levens: Vrucht en bloesem tevens Meng'lend in zijn bla&n! Wie verrukt Die vruchten plukt, Die wordt rijk en begenadigd, Eeuwiglijk verzadigd! Op den Berg der vreugde, Rijker dan u heugde, Vol der heerschappij, Vol der zaligheden, Zit Ge, in 't eeuwig Eden, Aan des Vaders zij'! 's Vaders Zoon! Dat is Uw Troon: Gods paleizen zijn Uw woning, Groote Hemelkoning! EEN NATIONALE WET? Och, dat knutselen met woorden, 't is toch zoo gemakkelijk. Een leelijke poeier vouwt men in een mooi papier en zoo krijgt ook een leelijke zaak een mooien naam, opdat het volk maar zou innemen. We hebben nu al een paar jaar 'n nationaal Kabinet. Ten minste, volgens minister Pierson, anno 1897. „Foei" heette het toen „wat denkt u wel, meneer Kuyper, dat wij, miniiters der Kroon, partijman nen zijn? Verre vandaar! Verloren is het Kabinet, dat naai een meer derheid zoektEen nationaal mi nisterie wenschen we te zijn." Nu, aan de vruchten kent men den boom en ook de ministers. Dat „nationaal" ministerie knapt ons met de Leerplicht-Wet op. Een nationale Wetnatuurlijk Een Wet, waartegen om ende bij duizend adressen inkwamen; waartegen het bedenkingen regent bestreden door 45 Kamerleden van de 100, die er mordicus tegen Zi)n waarvoor de socialisten den neus ophalen en die de radikalen niet bevredigt. En toch een nationale Wet. Wat denkbeeld vormt de minister zich toch wel van de natie 't Is al precies, zooals voor hon derd jaren. Toen was 't ook telkensHet Bataafsche volk wil dit en wenscht dat, verkiest het zus of zoo en wat was dat Bataafsche volk Nog niet het tiende deel van de geheele bur gerij. 't Werd in de Nationale Ver gadering ronduit gezegd, dat er nog wel tien Oranjeslaven waren tegen één Patriot Toch was die ééne Patriot „de natie" „het volk" en de tien la gen bij hem voor een oortje thuis. Zoo gaat 't nu ook weer. De „leerplichtmannen'' (d.i. de openbare schoolmeesters, 'n klein weridieden- verbond en 'n hoop liberale polide ken) vormen „de natie". En dus krijgen wij straks een nationale Wet. En wa3 nu die „natie" nog maar warm Maar eilacie Met de grootste moeite kunnen de heeren in Den Haag nog geen flinke vergadering bij mekaar trommelen. Het volk is geen halven graad warmer dan gewoonlijk. Zelfs de vrienden wachten koelbloediglijk af, wat het op 't Binnenhof worden wil. Als de "wet er doorgaat krijgt de minister wat handen, wordt er hier of daar een toost geslagen, wenschen ginds een paar openbare onderwijzers elkaar geluk en daarmee uit. Een nationale Wet En waar is dan de nationale in stemming, warmte, geestdrift? Waar springt men op van vreugde waar wordt de vlag gereedgemaaktwaar is het eerste kiempje van enthouias- me Waar is blijdschap over de ge boorte van dit kind Nergens. De hellt der natie wenscht het hartgrondig den dood. Toch een nationale Wet De Drie Prov. DE IEP. „Kijk, kijk1" soo hoorde ik onlangs iemand, „de ispen beginnen zoowaar ook al uit te loopen." „Dat hebt ge mis, vriend," zei ik, „tenminste wanneer ge met dat uitloopen het tevoorsohijn komen Tan de eerste groene blaadjes bedoelt." „Ru", was 't antwoord, „blaadjes zie ik nog wel niet, maar de knoppen beginnen toch al vrjj wat te zwellen.„ „Maar dat zijn geen bladknoppen en er zul len dus ook geen blaadjes uit voor den dag komen." „Wel, dat wist ik niet. Maar zeg mjj eens wat zijn het dan voor knopjes, welke er tegen woordig in zoo grooten getale aan de takken der iepen gezien worden. ;Er zjjn er zelts zoo veel, dat hot, als men onder een boom staande, omhoog ziet, wel lijkt, alsof de kroon reeds min of moer dicht begint te worden. „Dat lijkt niet alleen zoo, het is ook werkelijk het geval. En dat dicht woideu van den kroon wordt veroorzaakt door bloemknoppen de V rouw van den Hugenoot. 1) Het was in de eerste jaren der vreeselii- ke godsdienst- of Hugenooten-oorlogen, die zoo veel jammer en ellende over Frankrijk braehten en welker bloedschulden ook thans nog op het arme land drukken. Op zekeren schoonen, laten herfstavond van dat jaar zat Koningin Johanna van Navarre in een kamer van haar koninklijk paleis te Pau in diepe gedachten Terzonken. Op het prachtige tapijt van den vloer deed haar klei ne zoon, die later als Koning Hendrik IV van Frankrijk beroemd werd, onder kinderlijk ge juich zijne eerste pogingen om te loopen, die dikwijls met nederlagen eindigden, doch zijne vroolijkheid niet stoorden. Maar de zorgzame en liefhebbende moeder sloeg heden evenmin acht op de lieflijke kinderstem, als op het heerlijke uitzicht over de bergen der Pyre- neën en hunne met sneeuw bedekte kruinen. Al hare opmerkzaamheid scheen gevestigd te zijn op een papier, dat zij in de hand hield. Dit papier berichtte haar in korte woorden dat eene kleine vesting in de Franiche Pyre neën, die voor de zaak der Hugenooten van hooge waarde was, daar zij den sleutel tot een bergpas naar Spanje vormde, in groot gevaar verkeerde. De kommandant der ves ting, graaf Engene de Blancheville, was met zijn klein maar moedig hoopie door een groote vijandelijke schaar ingesloten en zou zich waarschijnlijk weldra moeten overgeven, als men hem geen hulp zond. Het briefje was aan de poort van het paleis den deurwaarder ter hand gesteld door een man, die onmid- deiijk weder verdwenen was, eer men iets naders van hem te weten had kunnen komen. De Koningin twijfelde niet, of het was aikomstig van een bewoner der bergen, die het Evangelisch geloof was toegedaan, maar voor de katholieke belijdenis bevreesd was. In die dagen trok er een heilige geestdrift voor de nieuwe Evangelische leer door het zuiden van Erankrijk, en zij putte telkens nieuwe kracht uit de door Marot in de Fran- sche taal overgezette Psalmen, die in vele huizen gezongen werden en ook thans nog in verschillende bewerkingen bij de Herrormde Kerk van Frankrijk in. gebruik zijn. Doch daarentegen trokken telkens weder donkere schaduwen over het zonnige land, tengevolge der zware vervolgingen, die de Roomsche Kerk tegen al wat Evangelisch was deed uitbreken. Toch zijn zulke tijden ook tijden van echte heldendaden, als uitvloeisels van een stand vastig vertrouwen op God Op dit oogenblik liet zich in het hooge prachtige vertrek een lieht gedruisch hooren de zwarte zijden gordijnen, die de deur be dekten, werden opengeslagen en er trad een jonge vrouw binnen, met een kind op den arm, dat ongeveer van denzelfden leeftijd was als de jonge prins. De vrouw was geene //verblindende schoonheid,// zooals men zegt, maar zag er zeer bevallig en innemend uit en vooral uit hare donkere oogen sprak een liefdevolle toewijding en een kloeke vastbe radenheid. //Uwe Majesteit gelieve mij te verontschuldi gen,// zeide zij op een toon, waaraan men bemerken kon dat zij gewoon was in de hof kringen te ve.keeren en zich tevens overtuigd meende te mogen houden dat zij niet onwel kom was, //mijn kleine onrustige jonge wilde zich niet meer laten gezeggen en moest met alle geweld naar zijn koninklijken speelka meraad gebracht worden Wat ik ook deed. alles was vergeefsen toen dacht ik dat mijne koningin Plotseling hield zij op, toen zij een blik op Johanna's gelaat wierp en het papier in hare hand zag, waarom zij uitriep I/O mijne goede meesteres, hebt gij een slechte tijding ontvangen aO, mijn arme Constance riep de konin gin uitmaar zij voegde er dadelijk bij, toen zij den indruk bemerkte dien deze uitroep op haar teweegbracht//Vergeef mij mijn kind Mijne ondoordachte woorden doen u wellicht vreezen, dat het slechter staat dan in de werkelijkheid het geval is.// //Eugene 1 bracht de jonge vrouw einde lijk met moeite uit, doordien hare gedachten zich al spoedig tot haTen dierbar'en man wend den, zooals een vogel terstond naar zijn nest vliegt, wanneer hem eenig gevaar bedreigt. //Eugene is, zooals ik van den Heere hoop en bid op dit oogenblik wel en gezond,//zeide Johanna bedaard. //Constance, gij zijt de dochter van een krijgsman, en nog meer dan dateen der strijderessen voor den Heere, ofschoon gij eene vrouw zijt. Ik behandel u niet als een onzer teere hofdames, die niet meer kracht bezitten dan een barer breipen nen. Schep moed, vertrouw op den Heere erf lees dit. Bij die woorden reikte de koningin haar het papier toe. dat zij in de hand hield. Constance de Blancheville nam het en las het op eene wijze, welke de waarheid der woorden bewees, die de koningin zooeven ge sproken had. Want ofschoon hare lippen een weinig beefden, straalde er toch een glans in hare oogen alsof zij ergens een engel zag, die gereed stond haar te beschermen. Het eenige blijk harer ontroering was, dat zij haren kleinen knaap vaster aan haar hart drukte, die het gevaar niet kende dat zijnen vader bedreigde, en ïaar zijnen speelkame raad op het tapijt hunkerde. //Maar Uwe Majesteit,// sprak zij, nadat zij het briefje ten einde gelezen had, //er zijn toch nog vele dappere mannen, die Eugene,s krijgskameraden waren en die zich gaarne door het vijandelijke leger zouden heenslaan om hem hulp te brengen, zooals hij zelf ook zou doen, wanneer zij in zijne plaats waren.v //Maar er is toch immers tijd toe noodig, eer ik een genoegzaam aantal lieden bijeen gebracht heb, zoodat we hopen kunnen hem te bevrijden,» antwoordde Johanna, op droe- vigen toon. //Als ik slechts een stoutmoedi- gen, vertrouwbaren bode wilt die hem de tijding zou kunnen orengen, dat zijne Konin gin alles doen zal om hem te redden. Dan zou hij Let wellicht met zijn kleinen troep kunnen uithonden totdat er hulp kwam.// Daarna somde zij voor hare vrienden al de t ouwe dienaars en vrienden op, wien men zulk een zending kon toevertrouwen maar ongelukkigerwijs was op dit oogenblik geen hunner beschik haar. De jonge vrouw hoorde haar met gebogen hoofd aan, en er heerschte gedurende eenige minuten een diepe stilte in het vertrbk nadat de Koningen had opgehouden te spreken. Plotseling richte Constane zich hoog op en straalde er een vluchtige glans op haar gelaat zoodat de Koningin onwillekeurig aan Con stance's vader, den ouden graaf, herinnerd werd, die niet lang geleden in den strijd voor het geloof gevallen w>s. Constance open de den mond, alsof zij wilde uitspreken wat er in haar hart omging, maar sloot hem spoe dig weder, boog zich neder om eenige plooien in het kleed der Koningin glad te strijken, kuste haar de hand en stamelde eenige woorden waarvan de vorstin echter niet meer dan //Mijn God,mijn man,// verstond en verliet ijlings de kamer. Johanna dacht, dat de smart haar overmeesterd had, en zij thans haar hart door tranen lucht wilde geven. Met voornemen, haar dadelijk den anderen morgen een bezoek te gaan brengen, zette de Koningin zich aan hare schrijftafel, om de bevelen tot het saamtrekken eener troepen macht uit te vaardigen. (Wordt vervolgd.). mESsy- ,<:>y in bwrnas-t. LATL - c

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1900 | | pagina 1