Vrijdag 23 Maart 1900.
Vijftiende Jaarg. No. 758.
Orgaan
Antirevolutionair
voor tie Kaidh0lland§rhe en Zeeuwsclie Eilanden.
(Eerste Blad.
I N HOC SIGN O VINCES
T. BOEKHOVEN.
FEUILLETON.
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 1,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers Cent.
uitgever:
Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 cent per regel.
Roekaankondiging 5 Cent per regel en */3 maal.
Dienstaanyragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die af beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen lOunr.
Aiie stiaSiken voor de iSedaelie Memd, Advertenties! en verdere Administratie franco toe te zenden aan den lilsrever.
Dit nummer" bestaat
uit tw®« Bladen.
Samenwerking.
Nu de sociale wetgeving allengs
meer aan de orde komt, begint de
vraag: ,,met wie is er samenwerking
mogelijk" weer nieuwe belangstelling
te wekken.
Dat kan nnm ook bemerken in
bladen als de Nederlander en de Va
derlander.
Vooral trekt in eerstgenoemd or
gaan het schrijven van Prof'. S. D.
van Veen de aandacht.
Nadat deze de hooge wenschelijk-
heid betoogd heeft wat principiëele
samenwerking van de vrij-antir. de
christelijk-hist. partij en de Banier
partij in Friesland met de georga
niseerde antirev. partij, behandelt hij
ook de quaestie of de roomschea tot
de chr. partij als zoodanig te reke
nen zijn, en ol die dus mede voor
geregelde samenwerking in aanmer
king mogen komen.
Gelijk wel te vreezeu stond, toont
Prof. van Veen, zich hiervan afkeerig.
Rome, zegt hij stelt tegenover de
revolutie niet het Evangelie, maai
de kerk en staat dus op een anderen
grondslag.
De klem van deze tegenstelling,
hoe forschklinkend ook, ontgaat ons.
Ten minste op staatkundig en
maatschappelijk terrein heeft die te
genstelling weinig zin.
Want zie, vanneer nu de loorn-
sche kerk maar dezelfde beginselen
verbreidt, die het Evangelie inhoudt
omtrent den oorsprong van het gezag,
de verhouding tusschen rijken en ar
men, dienstbaren en vrijen, dan leidt
dat praclisch bij de wetgeving tot
hetzelfde doel.
Prol. van Veen schijnt daarvan
ook wel iets gevoeld te hebben. Hij
ontkent dan ook niet, dat er bij ge
legenheid wel met de roomschen is
samen te doen. Alleen houdt hij het
er voor, dat men niet op hen rekenen
kan, en dus niet geregeld hen kan
begrijpen onder de bondgenooten in
den christelijken strijd tegen de re
volutionaire partijen.
Maar goed opgevat, is er dan tus
schen Prof. van Veen en ons weinig
verschil. Want dat de roomschen
in het doorvoeren van de chr. be
ginselen te kort komen, dat zij vaak
te wankelend en te stelselloos in de
politiek zijn, dat de gelegenheid des
tijds voor hen te veel beslist, dat
men bij hen steeds een oog in het
zeil moet houden, en zoo meer, is
van calvinistische zijde nooit ontkend.
In elk geval vinden wij de rede
neering van Prof. van Veen heel
wat gezonder dan die van de Vader
lander c. s. want al dat geroep over
de toeneming van Rome's macht en
het vermanen om tegen die macht
allereerst en allermeest te strijdeD,
is, dunkt ons, tamelijk ijdel.
Over die macht van Rome" heb
ben de Protestanten eenvoudig niets
te zeggen, tenzij men aan de room
schen hun burgerrechten zou willen
ontnemen, en dat bedoeld niemand.
De roomschen helpen elkaar voort
in den handel en de nijverheid. Zij
leenen elkaar veel geld en scharen
de arbeiders in een eigen verband
dicht bij hunne kerk,
Maar wie kan, wie wil dat beletten
Het eenige dat men er tegen doen
kan, is, op eigen terrein hun voorbeeld
te volgen, de protescantsche geloofs
beginselen in te prenten en ook on
derlinge aaneensluiting op dien vasten
grondslag te bevorderen maar dit
behoeft geenzins te beletten om met hen
te werken voor dat deel in hun stre
ven, dat zij met ons gemeen hebben.
Zij willen toch evenals wij ageeren
tegen de onbepaalde uitbreiding der
staatswerkzaamheden, gelijk de soci
alisten die beoogen.
Welnu, zoover kunnen wij met hen
meegaan.
Zoodra zij die macht niet slechts
in hunne kerk willen overbrengen,
doch ook van uit hunne kerk op ons
willen leggen, dan komt onze strijd
tegen hen als roomschen te pas.
Doch overigens behooren de room
schen ons als medestrijders tegen de
overdrevenStaatsbemoeiinglief te zijn.
Overbodig".
De schoolopziener in het arrondis
sement Sommelsdijk, de heer Mr. Jac.
Plet Jz. heeft met zijn overzicht over
het schoolverzuim van 1899 doen zien,
dat het verzuim ook in deze land
bouwende streek q/'neemt, al is er geen
leerplicht.
In dit arrondissement, omvattende
het eiland Goedereede en Overflakkee
met eene landbouwende bevolking van
2ö,268 zielen gemiddeld 4257 leer
lingen, bedroeg het schoolverzuim in
1895 19,5 petin 1896 19,1
in 1897 19,8 in 1898 19 pet en
over 1899 20,7, doch dit hooger
percentage heeft zijne oorzaak in eene
roodvonk- en mazelen-epidemie, waar
door het verzuim wegens ziekte 6,1
pet bedroeg. Neemt men dit in aan
merking, dan blijft er 14,1 pet over
voor veldarbeid en andere redenen,
zoodat er dan ook eigenlijk verminde
ring is van dat soort schoolverzuim
waartegen de leerplichtwet zich aan
kanten wil.
Maar terecht wordt dan ook ge
vraagd: waarom eene wet, als men
het kwaad ook zonder wet ziet wijken.
En die vraag klemt te meer, omdat
men de kwaadwilligen met de voorge
stelde wet toch niet vangt.
Eene Sraafie foeschuMfgisig.
De Zutphe7isclLe Courantbekend
wegens zijn nauwe relatie tot den ont
werper der tegenwoordige leerplicht
wet, schreef aangaande de bedenkin
gen, door de antirevolutionairen tegen
die wet ingebracht
„De eigenlijke reden waarom men
„er tegen is, is de oude vrees voor
„de verspreiding van kennis en voor
„het in handen geven van den sleutel
„der zelfstandige ontwikkeling van
„het volk."
Zoo iets wordt u nu "verweten van
lieden, die altijd maar uit de staatsruif
geplukt hebben voor allerlei onderwijs,
en de beschuldiging wordt gericht
tegen hen, die uit eigen beurs ka
pitalen geofferd hebben voor de volks
ontwikkeling eene ontwikkeling waar
van menigmaal de tegenstanders ge
tuigenis gaven, dat zij zoo degelijk is.
Hoe men zich vergaloppeeren kan
Scheiding* obis Stands-
redenen.
Yolgens Neerlands Volksblad is er
veel kans dat de vrij-antirevolutio-
nairen enchristelijk-historischen,,zich
eenzijdig zullen formeeren als de party
der groot-grondbezitters en groot-in-
dustrieelen" en met andere den titel
van conservatief zullen moeten dragen;
terwijl daarentegen de greep van Dr.
Kuyper wordt geacht te zijn de de
mocratische, de werklieden-partij, de
gereformeerde groep.
Hiertegen komt de Nederlander
in verzet.
Neen, zegt de redactie, al zijn er
aan de zijde der yrij-antirevolutionai-
ren meer aanzienlijke families dan aan
de andere zijde, toch is het niet waar,
dat die scheiding zich uitspreekt in
maatschappelijke positie, of dat de
arbeiders" zich bijna uitsluitend bij
Dr. Kuyper'spartij zich vcegen. En al
kan men niet ontkennen, dat de ge
reformeerde beginselen zich het best
hebben staande gehouden onder de la
gere klassen, toch zijn die beginselen
niet speciaal aan klassen gebonden.
Een groep van groot-grondbezitters
ofgroot-indu8trieelen vindtmen wel in
Duitschland, doch niet in Nederland.
Voor een deel zit de kerk er tus
schen, maar ook alweer niet zööver,
dat het kerkelijke met de politieke
partijkleur samenvalt.
Stand en traditie oefenen wel in
vloed, maar niet in overheerschenden
zin
Ziedaar de opinie van de Nederlan
derdoch dit is een persoonlijk g -
voelen, waar tegenover staat het ge
voelen van vele anderen dat een
geheel klassen- of siandengeest wel
terdeege overheerschend werkt bij
vele antirevolutionairen, die met de
Nederlanders meegaan- Altijd na
tuurlijk bij de groep als geheel
beschouwd.
Zulke „gevoelens"szijn echter nooit
gemakkelijk met bewijzen waar te
maken.
Tuin- en ILandtsoiiw.
eer middel teger mos.
Hot pleegkind van den
Voddenraper.
(5)
Ofschoon eene mosbedekking heel vaak sier
lijk mag heeten, zal men die toch niet graag
overal zien.
Wij zijn er van overtuigd, dat een landbouwer
er al even weinig op gesteld is, mos in zijne
weiden aan te treffen, als de huismoeders ertrotsoh
op zijn, deze overigon fraai groene plantjes in
hare bleekvelden te zien Btaan.
Intusschen honden de mosplantjes heel weinig
rekening met de verwenschingen „welke nu van
deze, dan van die zijde tegen haar worden geuit,
m alle stilte gaan ze voort, haar gebied uit te
breidenten minste zoolang ze daarin niet be
lemmerd of gestuit worden. Vooral in den win
tertijd, als de groei der planten, voor welke het
terrein eigelijk bestemd is, zoo goed als stil staat,
slaan de mosplantjes haren slag. Eene vochtige
weersgesteldheid zal hare ontwikkeling stark in
de hand werken. En zoo kan het ons dan ook
niet verwonderen dat er weer velen zullen zijn,
die klagen over de groote hoeveelheden mos in
hunne weiden en dat menig bleekveld veel meer
mos- dan grasplantjes bevat.
Bovenstaande overwegingen leidon ons tot het
besluit, onze lezers een middel aan de hand te
doen tegen mos. Wij bedoelen de algemeen be
kende en overal verkrijgbaie hulpmeststof su-
perphosphaat. Te meer kunnen we deze
Dit ging echter geheel buiten weten zijner
ouders, dewijl hij zeker wist, dat zijn vader
nooit zou bewilligen in zijn huwelijk met een
arme nichtwant hoewel den heer Driemen
zelf den armen stand gekend had, was hij door
zijne rijkdom dermate veranderd, dat zijn hoogst
ideaal daarin bestond, zijn zoon met een
rijke jonkvrouw of freule te zien gehuwd,
terwijl hij voor zijn dochter niet minder dan
een graal of jonkheer verwachtte. Karei van
Driemen was echter zoo verstandig, daarvan
geen woord tegen de uitverkorene van zijn
hart te zeggen en in oogenblikken, waarin zij
onbespied waren, kon hij haar zoo hartstoch
telijk omhelzen, dat beiden gevoelden, dat
zij in hunne harten èèn waren, 't Streelde
zeer Anna's jong hart, dat een zoo schatrijke
neef zooveel liefde voor haar had, en de ge
dachte, eenmaal de echtgenoote te zijn van
hem, maakte haar zoo blind voor hare wer
kelijke toestand, dat zij volkomen bewilligde
in zijn do ste voorslagen en zij zag maar in
't geheel niet in, dat dit tot beider ellende
maar tot haren ondergang zou leiden. Zoo
was het gebeurd, dat zij verleden jaar samen
eens waren uit geweest, maar dat haar on
geluk nu geweest was, althans zij begon vanaf
dat uur steeds ongesteld te worden, en de
ouders van Karei, die volstrek geen kwaad
vermoeden, hadden dan nu ook besloten, haar
naar Gelderland te zenden omdat het daar
gezonder was. De oude heer was ondertusschen
ook ongesteld geworden, en dit was oorzaak,
dat niemand van de familie van Driemen haar
in Gelderland kwam bezoeken, behalve Karei
die dan niet ophield haar trouw te beloven
en die nog meer geheime bezoeken bij haar
aflegde dan wel die, waarmede zijne ouders
uekend waren. Eindelijk brak voor Anna het
uur der bevrijding aan, en besloot met Karei
de kleine zoo te doen opvoeden, dat niemand
wist van wie het kind was. Karei had daarop
de leiding van een en ander op zich genomen.
Hij had het kind mee naar Amsterdam ge
nomen en nog dienzelfden avond met het ons
bekende kistje gedaan, wat wij U mededeelden.
Nu had hij goed het adres opgeschreven,
waar het kind gebleven was, en zou den ande
ren morgen aan Anna schrijven, hoe 't hem
hegaan was. 't Behoeft onze lezers niet te
verwonderen, dat Karei van Driemen niet
meer ging slapen, maar peinzen en denken.
Hij dacht aan Anna en de smart die zij had,
toen haar kind werd weggenomen hijdacht
ook aan den tijd dien er nog zou verloopen
eer hij haar zijn lief wijfje kon noemen, en.
hij haar hun zoon in de armen kon voeren
Deze gedachten doorkruisten zijn brein en
toen de meid als naar gewoonte op den deur
zijner slaapkamer tikte, werd hij uit zijne
mijmeringen opgeschrikt, als ontwaakte hij uit
een droom.
Alsof' er niets gebeurd was, ging hij naar
zijns vaders kamer, om naar den toestand der
zieke te vernemen. Hij had een ganschen
nacht onrustig geweest en bovendien meende
hij tegen den morgen duidelijk gehoord te
hebben, dat iemand den achterdeur ontsloten
had en dat hij iemand den gang had hooren
doorstappen. Hierdoor was zijne ongerustheid
niet weinig toegenomen, maar daar hij verder
niets meer vernam, meende hij dat dit een
spel der sterke verbeelding u as. Karei beves
tigde de gedachte zijns vaders, dat het ver
beelding geweest moest zijn, ging vervolgens
naar zijn studeerkamer en schreef daar aan
«zijn Anna//zooals hij haar noemde een
brief, waarin hij den uitslag zijner pogingen
mededeelde. Zooals wij begrijpen, kwam er
ten huize van den heer van Driemen weldra
bericht, dat Anna aardig beterde en zoo oom
en tante het goed mochten vinden, hoopte
zij spoedig haar intrek weer in den huize van
Driemen te nemen. Toch zou er verandering
in dezen onhoudbaren toestand komen.
Keeren we nu een oogenblik tot Geert te
rug en zien eens, hoe 't met hem gaat.
Toen de kleine nu over den eersten tijd.
heen was, liet Geert, daar hij, ook naar hel
oordeel des gereformeerden preciikants, als
vader voor deze kleine optrad, de kleine
doopen, waar hij alleen als getuige optrad.
Toch gevoelde hij voor den kleinen Jan
Aduard zoo noemde hij den jongen
zooveel liefde, dat de tranen hem langs de
wangen biggelden toen hij de kleine op zijne
armen bij den doopvont hield en de predi
kant de veelbeteekende verbondsregelen den
kleine op 't voorhoofd drukte. O, wie had kun
nen denken, dat hij eens geroepen zou wor
den als opvoeder van een kind op te treden,
hij, de domme, eenvoudige, onoekwame man
in zich zeiven. Hij, die in eigen oogen het
meest ongeschikte voorwerp daarvoor was, hij
was do or God kennelijk aangewezen, de zorg
van deze kleine op zich te nemen, en wijl de
Heere gezegd heeft in Zijn Woord //zoo ie
mand wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God
begeere, die een iegelijk mildelijk geeft en
niet verwijt," daar pleitte onze Geert op deze
gewisse belofte van Hem, die niet een God
van Ja en Neen, maar een God van Ja en
Amen is. Een twaalfjarig nichtje van hem
paste op de kleine, wanneer hij 's morgens
uitging, om zijn gewonen omgang te doen,
en als hij dan thuis kwam, hield hij zich ge
heel en zooveel mogelijk met de kleine bezig.
Zoo gingen eenige jaren voorbij en
de kleine Jan Aduard bleek op school een
iongen te zijn van bijzonderen aanleg. In
onderscheid met andere jongens, speelde hij
weinig, maar zat altijd met boeken onderden
neus. Zijn pleegvader, die, zot als we weten
weinig lezen kon, had nu heelveel plezier er
van, en de boeken die hij machtig kon wor
den bewaarde hij trouw voor zijn pleegzoon,
die er meer dan greiig gebruik van maakte.
Ook de onderwijzers hadden lust in hem en
gaven hem les in de modej ne talen en wis
kunde terwijl de predikant hem onderwees
in Latijn en Grieksch. Geert was er in 't
eerst vierkant tegen dat zijn zoon zoo geleerd
zou worden maar toen dominé hem had ge
zegd dat er misschien een goed zendeling of
predikant uit groeien kon, had hij er in toe
gestemd. 't Ontbrak Jan Aduard niet aan
benijders, die hem gedurig herinnerden dat
zijn vader een armen voddenraper was en
sommigen die van hun ouders wisten dat hij als
vondeling in 't huis van Geert was gekomen,
hielden niet op om hem gedurig dit als een
verwijt naar de ooren te slingeren. Dit had
Jan Aduard wel gegriefd én wel had de
wreede spot hem bloed naar 't hoofd gejaagd,
maar nimmer had hij zich geprikkeld gevoed!
om dit kwaad met kwade tegenverwijtingen
te straften. Integendeel had het hem steeds
diep vernederd en de Heere gebruikte juist
dezen toestand om hem zoo diep in het dal
der verootmoediging te brengen, dat hij daar
uit leerde roepen tot Hem die uitkomst kan
zenden. (Wordt verv.)