voor lie Ziiid-BIolInndNrltr
Eilanden.
Vrijdag 9 December 1898.
Dertiende Jaargang No. 686.
Antirevo Intionair
Orgaan
IN HOC SIGN O VINCES
T BOEKHOVEN.
Alle stukken voor de Kedactie bestemd,
Advertentie» en verdere Administratie franco toe te zenden aan des» Uitgever.
Familisbsricliten,
Dienstboden
Alle andere Annonces
He IiKiisclie Staats-
begrootlng.
Joodsclie bezwaren le
ge» de „neutrale" scfiiool.
FEUILLETON.
Eene Spookgeschiedenis.
êW
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
TJITGEYEB:
Advertentiën 10 cent per regel en 3/j maal. Reclames 20 cent per regel.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/j maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
Voor
alsmede aanvragen of aanbiedingen van
en voorts
die bestemd zijn voor een groot betrouw
baar publiek, worden de advertentieko
lommen van dit blad,dat door het gansche
land verspreid is, ten zeerste aanbevolen.
Men zie de uiterst billijke conditiën, aan
't liooid vermeld.
Tot Don d erdagmorgen worden ad-
vertentiën voor het eerstvolgend No.
aaDgenomen.
De Kamerdebatten over de begroo
ting voor 1899 zijn thans jn vollen
gang en nemen weer zulk een vaart
dat de voorzitter nu en dan op be
perking moet aandringen.
De Indische begrooting ging zoo
als gewoonlijk voorop, en is reeds
lang afgehandeld. Daarbij is gespro
ken over de financiën, over den Atjeh-
oorlog, over de bevloeiïng der Solo
vallei, en wat het meer principiêele
aangaat, over de roeping der Regee
ring ten opzichte van de handhaving
van het Christelijk karakter onzer
natie.
Over de twee eerstgenoemde pun
ten werden beschouwingen voor en
tegen geleverd.
Bepalen wij er ons toe, te ver
melden, dat de belastingen in Indië,
welke 30 jaren geleden nog slechts
23 millioen opbrachten, thans 40
millioen gaven, terwijl de opbrengst
der monopoliën van 14 tot 30 millioen
klom (in hetzelfde tijdvak). Hieruit
volgt, dat de Indische financien
allengs minder behoeven geput te
worden uit de winsten op koffie en
andere gouvernements-culturen. Dit
wijst op eeuigen vooruitgang.
Wat den Atjeh-oorlog betreft, de
Minister meent wel, dat hij niet zoo
heel lang meer duren zal, maar zoo
dadelijk te eindigen is hij toch ook
nog niet. „Ik wil zeggen", zoo
sprak de Minister, „dat een terug
trekken uit Atjeh op dit oogenbfik
zou gelijk staan met het aanrichten
van een bloedbad grooter dan wij
misschien wel eens geroepen zijn
geweest daar aan te richten, en dat
dan het geld en het goed en het
bloed in de laatste jaren geofferd
eenvoudig nutteloos verspild zou zijn".
Nadat den Minister gebleken was,
dat de kosten der Solo-werken in
plaats van 20 millioen gelijk eerst
geraamd werd, wel bijna het dubbele
van die som zouden beloopen, heeft
hij de uitvoering er van doen staken
totdat een nieuw onderzoek zal zijn
ingesteld; een maatregel, waarvoor
fiy den dank van de Kamer verwierf.
Omtrent de roeping van het Moe
derland tegenover de Indianen, in
geestelijke belangen, spraken de hee-
ren de Waal Malefijt en Brummel-
kamp woorden van beteekenis.
Men moet nl. weten, dat het Ko
loniaal verslag er melding van maakte,
dat ook in het afgeloopen jaar het
Mahomedanisme in onze Koloniën
weer aanzienlijk is vooruitgegaan.
Dit is geschied op Java en meer
nog op Sumatra's westkust, vooral
in de residentie Benkoelen. Ook van
de Zuider- en Ooster-afdeeling van
Borneo werd hetzelfde gerapporteerd.
Op Centraal-Celebes en het Zuid-
Oostelijke schiereiland wint de Islam
aanhang onder de Alfoeren. In de
residentie Amboina maakt het Ma
homedanisme proselieten in Noord-
Boeroe, Noord-Ceram en op de Key-
eilanden.
Hierover nu betuigde de heer
Malefijt zijn leedwezen en zijne be
zorgdheid, dewijl de geschiedenis
leert, dat de Islam de volken zoo
goed als ontoegankelijk maakt voor
de prediking van het Evangelie en
daarmede voor de ware beschaving.
Niet dat de heer M. bedoelde,
de Regeering aan te sporen het
Mahomedanisme te verdringen, bv.
door het verbieden van bedevaarten
naar Mekka. Maar er is een schijn
van het tegendeel. Volgens den schrij
ver Margadant worden door kleurige
plakkaten en allerlei voorstellingen
de Inlanders opgewekt om genoemde
bedevaart te doen. Zulks gebeurt
vanwege de concurreerende stoom
vaartmaatschappijen, doch de inlan
ders zien er licht een maatregel in
van het Gouvernement.
Zonder nu te willen zeggen, dat
zulke plakkaten thans nog moeten
verboden worden, achtte de heer
Malefijt het dienstig met klem en
kracht uit te spreken, dat onze Re
geering als vertegenwoordigster van
eene Christelijke natie zooveel mo
gelijk de christianiseering van Indie
in de hand heeft te werken. Wel
heeft de Minister van Koloniën ver
leden jaar herinnerd, dat Minister
Pahud in 1854 beweerde: „Neder
land is geen Christelijke Staat".
Maar spr. is het daar niet mede
eens Onze Staat moet zich in Indie
verdraagzaam toonen, mag geen ver
kregen rechten krenken, geen vrij
heid beperkenmaar dat is iets
anders dan koud-neutraal, en lijdelijk,
zonder eigen overtuiging te doen
kennende feitelijke bestrijding van
het Christendom aan te zien.
Verder sprak de heer Malefijt nog
over enkele practische punlen: over
het bemoeilijken van den zendings-
arbeid te Sawah Loento en in het
oosten vaD Java, en op Noord Ceram;
en zeer beval hij de in 1896 door
Dr. Kuyper gevraagde wijziging van
art. 109 van het Regeeringsreglement
aan, strekkende om de rechtspositie
van de inlandsche christenen te
regelen.
Nu nog iets over de heidensche
offerfeesten op Bali en Lombok,
waarvoor geld op de begrooting stond
uitgetrokken.
De heer Brummelkamp betoogde,
dat eene Christelijke regeering die
feesten wel kan gedoogen, maar ze
'niet kan erkennen als godsdienstig,
en ze mitsdien ook niet mag steunen.
Hij stelde daarom een amendement
voor om f 1000, voor dit doel
te schrappen.
Er kwam echter tegenwerking van
eene onverwachte zijde.
Niemand minder dan baron Mackay
verdedigde den regeeringssteun. aan
die feesten geboden. Men moest,
zeide deze Oud-Minister, op de nei
ging des harten zien, en die was
goed, die was nobel; het was eene
uiting van dankbaarheid, den Chris
tenen tot beschamend voorbeeld,
ook al was het voorwerp der aan
bidding nog niet de ware God.
Laat men onder de Lombokkers en
Baliers het Evangelie slechts brengen
en den hun nog onbekenden God
prediken, dan zal het heidensche
offerfeest een Christelijk feest worden.
Ook Dr. Sehaepman sprak in die
richting.
Naar ons voorkomt, had de heer
Brummelkamp de zaak bij het rechte
eind. Het andere standpunt, al be
doelde de heer Mackay het ook goed,
is veel te afgetrokken. Eene Chris
telijke regeering die geld geeft voor
mei-christelijke feesten, is eene on
gerijmdheid in zichzelf.
De correspondentie tusschen het Am-
sterdamsche gemeentebestuur en den
opperrabijn Dr. Dunner heeft, zooals men
wel vóóruit gissen kon, niet geleid tot
een bevredigend resultaat.
Burgemeester en Wethouders vroegen
tot tweemaal toe, dat de man, die jood-
sche scholen zoo dringend noodig acht,
feiten zoude noemen ten laste der open
bare onderwijzers, opdat de oorzaak
voor ergernis zou kunnen weggenomen
worden.
Hiervoor bedankte echter de joodsche
geestelijke, dewijl dit toch eensdeels on-
noodig en anderdeels onmogelijk was.
Zeer zeker onnoodig. Want uit het
orgaan van den Onderwijzersbond, uit
EEN DORPSVERHAAL.
1)
Daar stond Betsy nu heel alleen in het
holle van den nacht en in eene koude
donkere schuur naar buiten te staröu.
Nooit in haar leven had zij aan spoken
en aan verschijningen van booze geesten
geloofd, ja er zelfs, wanneer een enkelen
keer over zulke onderwerpen gesproken
werd, den spot mede gestoken. Het ge
loof in, en de vrees voor zulke ongerijmd
heden hoorde iq de middeleeuwen thuis,
toen mon jacht maakte op heksenot onder
onbeschaafde volken, maar niet onder
Christenen. Hoe was het mogelijk, dat er
thans nog menschen waren, zóó onont
wikkeld, dat zij aan spookverschijningen
en dergelijke akeligheden geloot konden
slaan Maar zij herinnerde zich, hoe zelfs
zeer ontwikkelde geloovige menschen nog
bijgeloovig konden zijn, hetgeen wel een
bewijs was, hoe ongeloof en bijgeloof
meestal hand aan hand gaan.
Hoewel Betsy een jaar geleden hartelijk
gelachen zou hebben om het denkbeeld,
dat zij eens to middernacht haar hart van
vreeze zou voelen kloppen om de dwaze
en van bijgeloof getuigende praatjes eener
dienstbode, zoo moest zij toch in die ure
eerlijk erkennen, dat zij inderdaad een
weinig bang was bang en niet bang.
Och, een mensch weet somtijds zelf niet,
wat hij is of niet is.
Alles om Betsy heen werkte er toe
"Gde, om hare zenuwen gespannen te
houden. Eene diepe, eene geheimzinnige
stilte heerschte in de natuur. Bij het
zachte witte licht der maan wierpen
boomen en heesters spookachtige scha
duwen op den grond. Hu wat sloop
daar langs de heg en verdween plotseling
achter dien hoogen den Was het een
kat, ofHet zag er toch wat griezelig
uit, daar tusschen die boomen. Als men
hef niet beter wist, dan zou men gelooven,
dat ginds bij den hazelnoot een kerel stond,
gewapend met een dikken stok.
Hoe was het mogelijk, dat zij onder
diezelfde boomen zoo dikwijls onbevreesd
met haren man had rondgewandeld,allerlei
plannen beramende, die tot heil van het
huisgezin of van de gemeente moesten
strekken Was dat hetzelfde hek, dat zij
zoo dikwijls was uit- en ingegaan in ge
zelschap van hare vroolijke logées Was
dat hetzelfde kerkpad, waarlangs des Zon
dags Vossenburg's bewoners zich voort
spoedden om in Gods huis Zijn heilig
Woord te gaan hooren P Hoe droefgeestig
en somber zag alles er thans uit
Te midden van deze overdenkingen
werd de stilte eensklaps verbroken door
een allerakeligst schril en onheilspellend
geluid. Het hart der arme Betsy stond
bijna stil van schrik, en eene ijskoude
rilling ging door al hare leden. Het was
haar, alsof zij gedurende eenige minuten
geenen grond meer onder hare voeten
gevoelde. Zij ontstelde eigenlijk te erg,
dan dat zij eenen gil zou hebben kunnen
geven. Haar hart begon na den eersten
schrik zóó hevig te bonzen, dat zij hare
beide handen daartegen moest houden,
om de kloppingen te verzachten. Vol
ontzetting staarde zij naar buiten, wach
tende op de vreeselijke dingen die komen
moesten. Nog eens, en nog eens klonk
hetzelfde geluid door den stillen nacht.
Betsy's angst klom met het oogenblik.
Zij was eene bezwijming nabijmaar had
nog genoeg bewustzijn om naderende
voetstappen te hooren, en de gestalteu
van Ferdinand en Janna te herkennen.
Dit bracht haar tot zich zelve, en deed
haar, als werd zij door iemand vervolgd,
naar de deur ijlen en die ontsluiten.
„Wij hebben niets ontdekt en niets
gezien," zeide Ferdinand geruststellend,
„en gij
„Ik heb ook niets gezien," stamelde
Betsy, met eene bijna klanklooze stem,
„maar oik heb gruwelijke ge
luiden gehoord."
„Ja, van eenen nachtuilriep Ferdi
nand vroolijk uit, „van eenen nachtuil,
die in den toren woont."
„O zoo, een nachtuil F'herhaaldeBetsy,
half snikkende van overspanning.
„Ja, geloof mij, mijn beste kindIk
heb hem zelf gezien. Ik kan evenwel
goed begrijpen, dat gij, niets ziende, van
zulk een geluid moest schrikken. Wij
hebben alles goed doorzochten kunnen
rustig gaan slapen, als wij ons aan de
hoede des Heeren zullen hebben aanbe
volen." Bij deze woorden greep Ferdinand
de hand zijner vrouw, welke zoo koud
was als steen, en leidde haar de huiska
mer binnen, gevolgd door Janna, die voor
geen schatten ter wereld meer een oogen
blik alleen in de keuken wilde blijven.
Het kleine huisgezin zette zich nu
neder. De huisvader nam den grooten
bijbel van het boekentafeltje af, sloeg
dien open en las voor deze gelegenheid,
inplaats van den 103den Psalm, den 91sten
voor, den Psalm des vertrouwens.
Het jaar, dat nog slechts weinige minu
ten oud was, had een aanvang genomen
met schrik en ontsteltenis. Wat kon dus
alle onrust en twijfel beter tot bedaren
brengen, dan de troostvolle en liefderijke
verzekeringen van den Almachtigen Vader
in de hemelen, dat Hij in alle benauwd
heid bij de Zjjnen wilde zijn?
De Predikant las dien 91stenPsalm luid
en langzaam voor. Hoewel hij voor zich
zelf niet aan spoken of aan lichamelijke
verschijning van booze geesten geloofde,
zoo had hij toch duidelijk hooren fluis
teren en spreken en ook het geluid van
een rammelenden ketting en het bonzen
op de kerkdeur was hem niet ontgaan.
Wat dat alles te beduiden had gehad,
wist ook hij natuurlijk niet. ^no las hij
dus ook tot zijne eigene geruststelling
Gods eeuwige beloften voor
„Die in de schuilplaats des Allerhoog-
sten is gezeten, die zal vernachten in
de schaduw des Almachtigen.
Ik zal tot den- Heere zeggen Mijn
Toevlucht en mijn Burg mijn God, op
Welken ik vertrouw!
Want Hij zal u redden van den strik
des vogelvangers, van de zeer verderfe
lijke pestilentie.
Hij zal u dekken met Zijne vlerken, en
onder Zijne vleugelen zult gij betrouwen
Zijne waarheid is een rondas en een
beukelaar,
Gij zult niet vroezen voor den schrik
des nachts, voor den pijl, die des daags
vliegt
Voor de pestilentie, die in de donker
heid wandelt; voor het verderf, dat op
den middag verwoest.
Aan uwezjjdenzullen er duizend vallen,
en tienduizend aan uwe rechterhand tot
u zal het niet genaken.
Alleenlijk zult gij het met uwe oogen
aanschouwen en gij zult de vergelding
der goddeloozen zien.
Want Gij, Heere zijt mijn Toevlucht
Den Allerhoogste hebt Gij gesteld tot uw
Vertrek
U zal geen kwaad wedervaren, en
geene plage zal uwe tent naderen.
Want Hij zal zijne engelen van u be
velen, dat zij u bewaren in alle uwe
wegen.
Zij zullen u op de handen dragen,
opdat gij uwen voet aan geenen steen stoot.
Op den feilen leeuw en de adder zult
gij treden, gij zult den jongen leeuw en
den draak vertreden.
Dewijl hjj Mij zeer bemint, spreekt
God, zoo zal Ik hem uithelpenIk zal
hem op eene hoogte stellen, want hij
kent Mijnen naam.
Hij zal Mij aanroepen, en Ik zal hem
verhooren; in de benauwdheid zal Ik
bij hem zijn; Ik zal er hem uittrekken,
en zal hem verheerlijken.
Ik zal hem met langheid der dagen
verzadigen, en Ik zal hem mijn heil
doen zien".
[Wordt vervolgd)