Eerste Blad. Vrijdag 28 October 1898. An tirevo In tionair Dertiende Jaargang No. 680. Orgaan voor de Zuid-Hollaiidsclie en %eeuwsclie Eilanden. IF HOC SIGNO VINCES T BOEKHOVEN. FEUILLETON. Eene Spookgeschiedenis. Deze Courant verschijnt eiken Yrijdag. 1 Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. uitgever: SOMMELSDIJH. Advertentiën 10 cent per regel en 3/'2 maal. Reclames 20 cent per regel. Boekaankondiging 5 Cent per regel en */3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever. Dit nummer bestaat uit twee Bladen. Indirecte voordeelen. Wat men ook moge zeggen van den gang der tegenwoordige politiek, men heeft geen recht om te beweren, dat de zaken stil staan. Er wordt ten minste wat gedaan. Er wordt het een en ander ontworpen, niet slechts aan één, maar aan verschillende De partementen, Op onderwijs gebied, op sociaal gebied, op rechtsgebied, in de militaire en de burgerlijke ambtenaarswereld zijn of worden nieuwe wettelijke regelen voorgedra gen en behandeld. Zoo ook nu weer de Indische mijnwet. Nu is reeds vroeger opgemerkt, dat de kracht van eene Regeering en het welzijn der natie niet schuilen in een verbazend groot aantal nieuwe wetsontwerpenwant dat alles aan komt op de vraag of die ontwerpen practisch zijn, en op deugdelijke be ginselen berusten. En ditzelfde zeg gen wij nog In dit opzicht komt het thans zittend ministerie ook meer en meer op de proef. Maar dit neemt niet weg, dat het aanhangig maken an velerlei ont werpen altijd eenig leven in de brou werij brengt, en den Kamerleden goede gelegenheid geeft om tal van gewichtige volksbelangen ter sprake te brengen. In dit opzicht is het tegenwoordige tijdvak gunstig onderscheiden van een vroegere periode, toen de oude libe ralen nog geheel de overhand had den. Toen stoorde men zich niet aan critiek van de andere partijenmen dreef min of meer den spot met die critiek; men gevoelde er zich verre boven verheven en negeerde alle werkprogrammen behalve dat van de eigen geestverwanten. Maar die verregaande bekrompen heid, om letterlijk alles in den wind te slaan wat geen vrucht is van eigen partijvinding, ofschoon nu en dan den kop nog wel eens weer op stekende begint toch ten deele aan een eind te raken; en al doen de liberalen niet naar den zin en naar de inzichten der andere partijen iets dat ook wel nimmer van hen verwacht kan worden, toch gaan zij met de tegenpartijen althans in zooverre rekenen, dat zij de voor liggende vraagstukken aanpakken en in discussie brengen. Ziet men het antirevolutionair program in, en vergelijkt men daar mede onze hedendaagsche wetgeving, en geeft men acht op de leemten van die wetgeving, dan zou men schier geneigd zijn te vragen of niet alle arbeid te vergeefs is, en of er wel ooit kans zal komen op verwe zenlijking van dat program. Maai' dit is dan toch voor het minst de vrucht van de actie der antiliberale partijen, dat er een vroe ger niet gekende ijver is ópgewaakt in de hoogere bestuurskringen, een sterke trek om meer bevrediging aan geheel de natie te geven. Wel spreekt het vanzelf, dat dit niet gelukken zal bij het bestaan van zulke diepgaande verschillen als welke ons volk gedeeld houden. Als de liberalen consequent zijn, dan moeten hun] wetsvoorstellen vierkant strijden met de wenschen der andere partijen. Doch dat die tegenstelling weer in het licht gebracht en be sproken wordt, is reeds een groot voordeel boven het doffe doodzwij gen van een vroeger tijdperk. Ook het verloop der sociale toe standen heeft krachtig tot dit op waken bijgedragen. Het heeft er toe gedwongen om menigen kreet om recht en gerechtigheid, die vroe ger als partijalarm werd gekenschetst, te gaan aanmerken als noodkreet, waarop iets moest volgen. Hierover mogen wij ons verblijden. De heerschappij van het laat-maar- waaien-sysfeem raakt uit. Staatsexploitatie. Ofschoon het reizen op de spoor wegen tegenwoordig door de kilome terboekjes enz. zeer vergemakkelijkt wordt, blijft het altijd nog een be zwaar, dat het geheele spoorwegnet in ons land niet in èêne hand is, en meermalen is hierover dan ook reeds geklaagd door deskundigen en belanghebbenden. De antirevolutionairen zijn geen voorstanders van uitbreiding der Staatstaak, wanneer het geldt de verzorging van het particuliere en het huiselijke of inwendig maatschap pelijk leven. En ook niet waar het gaat om regeling van zedelijke en godsdienstige aangelegenheden. Onder een gemengd volk kan de Overheid daarin geen hulp verleenen zonder een der landgenooten in moeite te brengen. Maar diet daarstellen van de beste verkeeringsoiiddelen het exploiteeren van spoorwegen en telefoonlijnen is een werk dat gerekend kan worden in aller belang te zijn. Daarom betreuren wij ook, dat de lijnen der Hollandsche spoorweg maatschappij nog niet in handen van het Rijk kwamen. EEN DORPSVERHAAL. i) Hoe, een spookgeschiedenis Wie durft aan het einde van deze verlichte negen tiende eeuw met zulk een ouderwetsch en kinderachtig iets aan te komen P „Oordeel niet voor het tijd is Dus weet of wacht 1" staat geschreven op een huis aan een der havens van Rotterdam. Een ieder, die bij het lezen van ons opschrift„Eene spookgeschiedenis" een uitroep van ver bazing op de lippen heeft, herinner ik aan bovengenoemde spreek; en ik ver zoek hem te wachten met het vellen van een vernietigend oordeel, totdat hij de spookgeschiedenis, die werkeljjk heeft plaats gehad, en dat nog niet zoovele jaren geleden, ten einde toe gelezen heeft. Ik breng u in gedachten, mijn lezer of lezeresnaar een dorpje in ons Va derland, naar een dorpje, zóó klein, dat het, wanneer het geene kerk had beze ten, den naam van „vlek" of „gehucht" meer verdiend had dan dien van „dorp." Het bestond uit eenige huizen, eene school, eene pastorie, een kerkje en eenige verwijderde en verspreid liggende boer derijen. Dit geheele dorpje nu, dat wij voor het gemak maar „Vossenburg" zullen noemen, stond op zekeren dag overeind dit laatste natuurlijk in overdrachtelijken zin bedoeld. Alle autoriteiten de school meester, de klompenmaker, de smid, de eigenaar van het eenige kruidenierswin- keltje een bakkerswinkel was in Vos senburg niet te vinden de brieven gaarder, eenige boeren en arbeiders, als mede eenige vrouwen en kinderen, had den zich bij den ingang van den prach- tigen pastorietuin verzameld, en staarden, sommigen met open mond, naar het groote huis, welks onbekleede vensters duide lijk toonden, dat het op dat oogenblik onbewoond was. Vreemde schippers droegen allerlei pakken en meubelen, die op groote vracht wagens geladen vóór het tuinhek ston den, naar binnen. Zij hadden het bijzon der druk en gunden zich nauwelijks den tijd om eenen enkelen nieuwsgierigen blik op hunne nieuwe omgeving te wer pen. Van de bewoners van het dorp waagden het alleen eenige kerkeraadsle- den en kerkvoogden den tuin en het huis binnen te gaanmisschien achtten zij zich geroepen om een kleine inspectie te houden over de goederen van den verwacht wordenden predikant. Ja, zjj hadden in hun blikken en in hun hou ding zelfs iets, dat aan de buitenstaande gemeenteleden onwillekeurig den indruk gaf, dat het eigenlijk hunlieder wijsheid was, dat Vossenburg op zulk een zeld zaam schouwspel werd vergast. Uiterst zeldzaam dit schouwspel inder daad 1 De vorige predikant had veertig jaren lang de pastorie te Vossenburg bewoond. Op bijna veertigmaal twee en vijftig Zondagen had hij den predikstoel in de kleine dorpskerk beklommen ook op de algemeen erkende Christelijke feest-, alsmede op bid- en dankdagen voor den oogst, had men hem geregeld den kansel zien bestijgen. Veertig jaren lang had hij zjjne zomer- en wintercatechisaties gegeven, uitgenomen in de bepaalde va- cantieweken. Op tijd had hij zijn huis- en ziekenbezoek gedaan, maar daarmede was dan ook alles afgeloopen. Gemeente en leeraar waren met elkaar in slaap gevallen. Dominee's plotselinge dood had aan het dommelige gemeenteleven eenen geduchten stoot gegeven een stoot, waar door nieuw leven en eene nieuwe bewe ging werden verwekt. Na het jaar van gratie moest aanstonds een nieuwe pre dikant beroepen worden. Dit werk was eene onuitputtelijke bron van gesprekken. Natuurlijk wilde men den besten leeraar of candidaat beroepen, die er te verkrij gen was. Na veel gepraat en vergaderen Sommigen gewagen van het nut der concurrentie van meerdere onder nemers. en denken dat eventueele klachten van het publiek bij bijzon dere ondernemingen spoediger gehoor zullen vinden dan bij eene rijksad ministratie. Doch wie dit meent, kent onzen rijksdienst niet, zouden wij zeggen. Natuurlijk kan het Rijk niet alle geriefelijkheden, die het publiek vraagt, inwilligen. Doch onder ééne directie des land wordt alles toch in hoofdzaak gelijkmatig en onpartij dig behandeld. Dit moet wel, of de rijksadministratie zon zich onmogelijk maken. Altijd weer het oude verschit Voor de zooveelste maal heeft de Nederlander dezer dagen nog eens weer betoogd, dat de kiezers hun Kamer-candidaten wel naar hun be. ginselen mogen vragen, maar dat zij de eenmaal gekozen Kamerleden vrij moeten laten in hunne werkzaam heden, want dat deze mannen toch zelfstandig moeten blijven, hun eigen inzicht moeten hebben en volgen, geen verantwoording aan het kiezers volk schuldig zijn, enz. Deze redeneering nu heeft een fraai voorkomen, en als alle candidaten voor de Tweede Kamer maar diep geworteld waren in de beginselen, die zij belijden, en zich te allen tijde eerlijk en consequent daarnaar ge droegen, o ja, dan zou men de HH. Kamerleden volstrekt niet behoeven na te rekenen. Nu wij echter niet in zulk een idiëele wereld verkeeren, en reeds zeer veel leergeld betaalden door het kiezen van mannen die, nadat zij ge kozen waren, weinig studie maakten van de toepassing onzer beginselen, zie, nu achten wij de voorstelling van de vrij-antirevolutionairen wel een beetje al te vrij, en bemerken liever een voortdurend toezicht op den ze- delijken band tusschen de kiezers en de gekozenen, welke band hierin bestaat, dat de kiezers hun Kamer leden niet gaan bedillen of de orders van^ den dag voorschrijven, maar dat ook onzerzijds de Kamerleden zich verplicht achten om met zuiveren, helderen toon de beginselen hunner kiezers te vertolken, en dienovereen komstig hunne stem uit te brengen; want wat heeft men aan een onop- leti enden of on verstaan baren tolk? WOLkERËi DËRAARDË Omtrent de landing van het Bbuit- •Che ^vorstenpaar in Turkije, lozen wij het volgende. Dinsdagmorgen half negen kondigde een dichte rookwolk de aankomst aan van de Duitsche schepen. De wind, die uit het Zuiden kwam opsteken, dreef den rook naar het land, zoodat het gezicht op de naderende schepen daardoor ten zeerste werd belemmerdtoen evenwel van koers veranderd werd, om de haven te kunnen binnenloopen, werd de rook weggevaagd en dook de „Hohenzollern" op, gevolgd door de „Hertha" en de „Hela" het keizerlijk jacht „Izeddin„ en tal van booten. Bij het binnenloopen van de haven gaven de kanonnen het saluut, hetwelk beantwoord werd door de „Hertha". Van alle zijden bulderde thans het ge schut. Alle ten anker liggende schepen gepa- voiseerd, met de Duitsche en Turksohe vlaggen in top. Aan de landingsplaats werden de kei zer en de keizerin ontvangen door den sultan, omgeven door een sohitterend ge volg, bestaande uit de ministers, tal van hooggeplaatste ambtenaren en Duitsche officieren in Turkschen dienst, Hartelijk en gaan hooren en na een tal van ver- geefsohe beroepen, viel eindelijk de keus op den drie-en-twintigjarigen Ferdinand van der Bijl, die het beroep naar Vos senburg aannam. De pastorie werd thans gereed gemaakt. Vrijdagavond werd de jonge leeraar met zijne vrouw van de huwelijksreis terugverwacht, en des Zon dags zou hij zijne intrede doen. Al deze heuglijke dingen waren aanleiding, dat de bewoners van Vossenburg uit hun ge wone sleur gerukt waren en zich vol verwachting rond de hooggeladen vracht wagens vóór den pastorietuin verzameld hadden, Niet minder grootsche verwaohtingen dan zijn toekomstige gemeenteleden, al waren zij ook van eene andere soort, koesterde de jonge man, die reeds over een week het predikambt zon hebben aanvaard, welke verwachtingen volkomen werden gedeeld door zijne vrouw. Eén van ziel, één van zin, één in ijver, één in liefde; ja, dat waren deze beide jeugdige eohtelieden. Zij wilden samen leven en werken en zielen winnen voor den Heere. Vossenburg was slechts eene kleine ge meente, maar toch moest de arbeid daarin groot en gewichtig genoemd worden want de gemeente was bitter verwaar loosd, Een verblijdend voorteeken mocht het evenwel heeten, dat er eene vurige belangstelling was ontstaan onder ouden en jongen naar de verkondiging van de zaligmakende Waarheid. Dit laatste was vooral te danken aan het optreden van ringpredikanten, wier bezielend woord en heilige overtuiging zoozeer verschilden met de saaie, droge redenen van den ontslapen leeraar, die slechts sprak over deugd en plichtsbetrachting, maar niet over zonden en verlossing daarvan door Jezus Christus. O, hoeveel plannen maakte het jong gehuwde paar wanneer zjj beiden op hun huwelijksreis over de toekomst spraken. Hoe onuitsprekelijk heerlijk zou het zijn om door God te worden gesteld als schij nende lichten te midden van zoovele nevelen en duisternis. Ferdinand zou natuurlijk het eigenlijke werk in den wijngaard des Heeren verrichtenmaar Betsy, zijne vrouw, zou toch medewer ken zij zou eene Zondagsschool oprich ten; om de veertien dagen eenen kring van jonge meisjes in de huiskamer van de pastorie rondom zich verzamelen; ja hunne woning zou een middelpunt wor den, waar een ieder komen kon, dio over zijne hoogste belangen, namelijk die van de ziel, wilde spreken. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1898 | | pagina 1