Vrijdag 21 October 1898. Antirevolu tionair Dertiende Jaargang No. 679. Orgaan voor tie %ui€l-llollaii€l«clie en Zeeuwselie Eilanden, Eerste Blad. IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON. De verkiezing te Beekhoret. T BOEKHOVEN. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. uitgever: Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 cent per regel. Boekaankondiging 5 Cent per regel en l/3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing. Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Adsninistratie franco toe te zenden aan den Uitgever. Dit nummer bestaat uit twee Bladen. Hehandeling der Staals- begrooting. De Nederlander zou wenschen, dat de Tweede Kamer haar recht van amendement in dezen zin be perkte, „dat geen geld mag worden toegestaan (bij de begrooting), tenzij het voorstel daartoe uitgaat van de Kroondat het geld dus moet wor den aangevraagd door een Minister voor een, in die aanvrage aangewe zen doel." Beperking van het recht van amen dement is er nu toch reeds, zegt de redactie, want om beraadslaging over een voorstel van een Kamerlid te krijgen, moeten minstens vier andere leden het ondersteunen. Ook is er herhaaldelijk in de Tweede Kamer gestreden over de vraag, hoever een amendement zakelijk mag gaan. De strekking van zulk een wensch en redeneering is om de bemoeiing der Kamerleden met het werk van de uitvoerende macht te beperken, en zulks omdat de Regeering de verantwoordelijkheid daarvoor draagt, en steeds zorgen moet, dat de be grooting klopt, dat de inkomsten tegen de uitgaven opwegen. In het afgetrokkene zijn wij het hiermede wel eens, doch niettemin komt ons het betoog van de Neder lander wat eenzijdig voor. Steeds vernemen wij in de laatste jaren van die zijde uiteenzettingen, waarin de hoofdtoon deze is de kiezers moeten de Kamerleden niet bedillen willen, en de Kamerleden de Regeering niet. Ieder dus in zijn eigen rol. Uit nemend. Maar deze leer ondersteld bij allen den noodigen ijver en het rechte inzicht. Waar echter deze in sommige ge vallen schijnen te ontbreken, achten wij een weinig aandrang van buiten en verklaring naar buiten nog zoo kwaad niet, ja, somtijds bepaald noo- dig om bij het volk den moed en de tevredenheid er in te houden. Geleidelijke gezagsoefening is altijd het bestmaar verslapping van den eenen ambtsdrager vordert vaak dub bele inspanning van den ander. ,j%fiet veie rijken In een pas uitgekomen geschrift over Hebr. 6 I schrijft Prof. Fa- bius Het kerkelijk leven moet niet vervluchtigd worden, maar gestevigd. De kinderen moeten ook door hunne ouders worden ingeweid en opgeleid, en vastgezet in de waarheid, en on derricht omtrent de dwalingen waar door zij zijn omringd. De hoogere standen hebben eene ernstige roeping. Juist zij moeten vooraan staan in het verdedigen van de geestelijke schatten en het voortzetten van de historische lijn. Maar als zij hun duren plicht verzaakt, zijn het, door Gods genade, de lagere standen ge weest, die voor de aristocratie haar leven hebben bewaard voor ons volk het nationale karakter, voor de Kerk van Christus de kennis van de waar heid." Dit is treffend juist geschetst. Helaas, het is te betreuren, dat vooral onder de meer ontwikkelde standen alle kracht wordt gezocht in kennis, en dat daarmede niet wordt gemengd eene zorgvuldige op voeding, een inprenten van vaste be grippen omtrent de grondslagen voor een bestendig, dragelijk leven. Het gevolg hiervan is, dat vele jongelieden reeds zeer vroeg tot al lerlei buitensporigheden geraken, de oud-hollandsche zeden volkomen ver loochenen, en zoo dwaas „genieten", dat zij vóór hun tijd afgeleefd zijn. En komt men nu in de hoogere en allerhoogste kringen, dan ziet men deze manier van leven wel eenigszins beheerscht door fijnere vormen, en door een verguldsel van godsdienstige gebruiken maar feite lijk heeft het on- en antigodsdien stige, het wereldgelijkvormige zoo danig de overhand, dat er ook in zulk een levensbeweging geen kracht zit voor de natie of voor de kerk. Zeker, er zijn uitzonderingen. Maar zelfs verscheidenen, die men hoopte allengs te winnen voor de historische lijn (gerekend van af de dagen der Hervorming van de 16e eeuw) gaan weer terug en stellen zekere standspretantiën boven de re- legie. En zoo blijft dan het Woord Gods bevestigd „Niet vele rijken en niet vele edelen." Tentoonstelling van T rouwenarbeid. Over de thans gesloten tentoon stelling van vrouwenarbeid en de daarmeê verbonden congressen had de heer Dr. E. A. Keuchenius zich eenige critiek veroorloofd van chris telijk standpunt. Hierop volgde het volgend kenmerkend antwoord van de presidente in het Vaderland. f§m Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. SOMMELStitJMi. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. Aan den WelEdelGeboren Heer E. A. Keuchenius l Waar u, mijnheer Keuchenius, en ik in zooveel opzichten een volkomen ander standpunt innemen, lijkt mij een discus sie in het publiek over dit verschil van opvatting volkomen onvruchtbaar. Op twee dingen echter wil ik u antwoorden. U zegt: „Hoe hoog men ook moge den ken over het karakter der vrouw, toch zou slechts gebrek aan menschenkennis bij elk jong meisje dezelfde vastheid van karakter, hetzelfde weerstandsvermogen tegen onreine gedachten, dezelfde wils kracht doen verwachten, om zonder scha de voor eigen zieleleven te wroeten in de vreeselijkste zonden harer omgeving." Mijnheer Keuchenius er ia niet één vrouw onder ons allenniet eén, hoort u het, die zou willen dat jonge meisjes gingen wroeten in vreeselijke zondenWanneer u ons streven op die onware wijze voor stelt, geloof ik, dat u zelf iets doet wat niet geheel overeenstemt met voorschrif ten van Gods Woord. Onze congressen, waar gesproken is over de zieke toestan den onzer maatschappij, waren niet voor jonge meisjes, maar voor volwassen man nen en vrouwen, en waar dezen gedron gen worden door de drijfveeren, welke ik in mijn rede der ledenvergadering heb genoemd erbarmen met anderen, of het beset, dat wie het leven ernstig ne men wil, ook zijn groote vraagstukken moet onder de oogen durven zien vraagstukken bestudeeren is nog iets anders dan wroeten in zonden, mijnheer Keuchenius daar kan nooit anders dan verruiming van blik en verdieping van het leven het gevolg zijn. Dat u het doet voorkomen alsof gods dienstloosheid geleid zou hebben tot het bespreken der hoogst kiescheen ernstige zaken, die behandeld zijn vooral op jhet congres over openbare zedelijkheid, ver wondert mij zeer. Het moet u toch be kend zijn, dat dit congres, juist dit, dat zooveel opzien heeft gebaard, uitging van den Ned. Yrouwenbond, waarvan het beslist Christelijke standpunt alge meen bekend is. Waar u dus zegt: „dat de Christen-vrouwen in Nederland, die Gods Woord eerbiedigen, onmogelijk met u (mij) en uw (mijn) volgelingen in één verband kunnen en mogen samen werken", moet ik er u op wijzen, dat het juist de Christen-vrouwen waren, die deze onderwerpen, welke u zoo gevaar lijk schijnen, in onze congreszaal ter sprake hebben gebracht en m. i. op hoogst waardige wijze. Trouwens, zooals door ons reeds tot in het oneindige tot vervelens en ver- moeiens toe herhaald is, onze congressen waren niet de uiting van eenige richting, noch van de uwe, mijnheer Keuchenius, noch van de mijne, noch van wie ook. Zij waren eenvoudig de uiting van den geest des tijds, in zijn eindelooze ver scheidenheid. Allen, die een ernstige en eerlijke overtuiging hadden te verkon digen, waren ons welkom, wij hebben daarom spreeksters en sprekers in ons midden zien optreden, die als u den Bijbel als het Eenige erkenden, anderen, die hem niet erkenden, en weer anderen die hem even liefhebben als u, maar op geheel andere wijze. Onze congres zaal heeft een poosje doen hooren de echo's van al de verschillende stroomingen, die daar bruisen door onzen tijd dat daar veel bij is wat u, mijnheer Keuchenius, niet erg aangenaam is, kan ik mij zon der inspanning voorstellen, maar dat u mij, of de tentoonstelling, of de congres- commissiën een verwijt zoudt willen ma ken, dat wij met intense belangstelling geluisterd hebben naar de uitingen dier verschillende gedachte-stroomen, komt mij oppervlakkig van u voor. Wat daar leeft diep in de ziel van ons volk is belang rijk genoeg om met eerbied te worden aangehoord, ook daar waar wij het soms niet eens zijn bedenk, mjjnheer Keuche nius, dat in het Boek, dat ook ik heel EEN VERHAAL DOOR HILBRANDT S. BOSCHMA. 24) (Auteursrecht verzekerd.) HOOFDSTUK^ IX. (Blot.) Van alle kanten staan in onze dagen de geneesmeesters op voor het kranke lichaam onzer maatschappij. Ze trachten hun kwakzalvers-middelen toe te passen maar als zij ze toepassen we hebben eergister in onze eigen stad er een voor beeld van, wordt de arme zieke maar erger in steê van beter. „Genezing is alleen te wachten van den terugkeer tot de gehoorzaamheid aan Gods Woord. „Indien ze niet spreken naar dit Woord, het zal zijn, dat ze geen dageraad zullen hebben." De Bron van ons geluk ligt bij Hem, die de Bron van ons aller leven is. En dan eerst zullen gerechtigheid en vrede op aarde uitspruiten en het ware volks geluk gevonden zijn, als Hij gekend zal wezen van de kleinen zoowel als van de grooten." Onder het spreken was gaandeweg de algemeene onwil, dien het publiek bij het begin van Theo's optreden gevoeld had, bedaard en was ieder der aanwe zigen onder de bekoring geraakt van het vuur en de bezieling die van den jeug digen redenaar uitgingen. Onder ademloozo stilte werd het slot afgewacht en toen barstte er een salvo van toejuichingen los, waaraan was het dan ook tegen wil en dank zelfs zij meededeD, die Theo gevreesd had, als zijne grootste vijanden tegenover zich te zullen zien. O, wonderbare macht van het Woord of lieverwonderbare macht der Waar heid Er is iets in haar, dat den tegenspre kers den mond stopt en alle aanhangers van den leugen beschaamd maakt. Diep in des menschen hart leeft er eene stem, die haar getuigenis geeft, dat zij waar achtig is, en die, waar zij haar zilveren klank verheft, hem meesleept, ondanks hem zeiven. Maar wie het hartelijkst in deze toe juiching zijn aandeel leverde was, als te begrijpen is, de heer Ouwerkerk. Zoodra zij buiten gekomen waren moest Theo natuurlijk eene verklaring geven. Maar Theo deed dit, om zekere rede nen, liever thuis, waar Tante er ook bij was. „Zie, oom," zeide hij toen zij weer in de gezellige huiskamer waren terug gekeerd, „naar wat mijn verstand aan gaat, was ik gedeeltelijk al door U versla gen. Wat mijn wil aangaat, deze werd ge bogen door tal van omstandigheden en gebeurtenissen, vooral die van de laatste dagen. Maar mijn gemoed werd gewonnen, door dat ik met Dora meeging naar haar kleine leerlinge. Zij was het die aanvankelijk mijn schreden gezet heeft op den weg des Levens. Maar ik heb haar geleide ook verder noodig. Je wilt mij graag vergezellen, niet waar, lieve Dora giüg hij voort, terwijl hij Dora's handje tus- schen de zijne nam. „Vindt U het goed, dat zij met mij meegaat P" Diep bewogen stond de heer Ouwer kerk op. „Ik geloof," zeide hij met bewogen stem, „dat God zelf je bij elkaar heeft gebracht. Wat zullen wij daar dus meer toe zeggen Blijf elkaar tot een zegen, en sterk elkaar op het pad, waarop Gods genade je aanvankelijk den voet deed zetten." En nederknielende met al de huisge- nooten, schonk hij aan het verband tus- schen deze twee harten, naast den zegen der ouders, de wijding des gebeds. BESLUIT. Men is gewoon te verwachten dat een boek eindigen zal met een huwelijk of met eene verloovingen daar wij thans zoover met Theo en Dora gena derd zijn, zouden we hier reeds de pen kunnen neerliggen. Maar de lezer wil waarschijnlijk nog genoeg weten, hoe het| met die „Verkiezing te Beekhorst" nu eigenlijk is afgeloopen, en vooral, hoe het ging met de kleine Anna, wier smartelijk ziekbed zulk een heerlijk ge tuigenis gaf van de macht des Geestes, en zulke rijke vruchten opleverde voor de eeuwigheid. Mogelijk verwacht hij wel, te zullen hooren dat aan de bevolking van Beek horst na het vreeselijk oproertooneel de oogen waren opengegaan voor het ge vaarvolle, dat gelegen is in het beginsel eener staatkunde, die de vrede tot God verheft en den mensch tot wereldheer- scher; en dat zij dientengevolge bij de stembus het liberalisme, dat aan zulk een boos kind als het socialisme het leven had geschonken, den rug zou hebben toegekeerd. Maar indien dit het geval is, zal hij ons verhaal onvoldaan terzijde leggen. Want nog altijd is Beekhorst een libe raal district en nog altijd heeft het een liberalen volksvertegenwoordiger. Een boom valt niet met één slag, en een huis stort niet ineen met één stoot, vooral niet, als, gelijk hier in Beekhorst geschiedde, dat huis met zilveren balken gesteund wordt. Theo was de zege van het liberalisme met meer dan een Phyrrus-overwinning. Te midden van het lamiliegetwist tus- schen Liberalisme en Socialisme, dat zoo lang in dit district alle andere stemmen had overschreeuwd, had thans het ge luid geklonken van een anderen toon, die weerklank had gevonden in vele harten. De barensweeën van het oproer waren gevolgd door de geboorte eener nieuwe partij, waarmee het liberalisme voortaan, ook in Beekhorst, zal hebben te rekenen een partij die, hoewel nog zwak in aan tal, sterk is in het bewustzijn van te strijden onder de banier des Levenden Gods, Veertien dagen na de verkiezing werd het uitgeteerd lichaampje van de kleine Anna door hare ouders en vrienden graf waarts gebracht. Theo en Dora hadden samen aan baar sterfbed gestaan. Maar ze was reeds ge storven, voordat iemand er erg in had. Men meende, dat zij nog sluimerde, toen het lichaampje al koud was geworden. Er was inderdaad een engel gekomen die haar „heel, heel voorzichtig" de doodsrivier had overgedragen, en reeds met haar aan de overzijde was aange land, vóór zij zelve of iemand anders er erg in had. Theo en Dora zijn thans getrouwd en wonen te Beekhorst, dicht bij Dora's ouders. In hunne woonkamer hangt op de eereplaats, het portret van de kleine Anna, zooals zij op haar ziekbed lag, Rondom dit portret heeft Dora met kunst vaardige hand eene encadreering gemaakt eene aquarel van wuivende, zwaar be laden korenaren. En daaronder prijkt, als eene herinnering aan het gesprek, over het „tarwegraan", dat zij eens met de klei ne lijderes hield, de vertaling van een gedicht van Klopstook: „Verrijzen' ja verrijzen „Zult gij, mijn stof, na korte rust. „'t Onsterfelijke hemelleven, „Zal Die u schiep, u geven, „Hallelujah (Zie ommezijde.)

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1898 | | pagina 1