Vrijdag 9 September 1898. Dertiende Jaargang No673 Antirevolutionair '''IjlF Orgaan voor «Ie Zui<l-llollaii«l*cIie en Zeeuwsche Eiliinileii. i IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON. De verkiezing te Beekhorst. s. T BOEKHOVEN. Abonnementsprijs per driemaanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. uitgever: Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 cent per regel. Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing. AI!e stiibken voor de Redactie bestemd, Advertenties! en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Lit «ever. Oe vrij-asutlrevoBiilioiiai- ren tegenover de Roomsclien. In het Centrum werd dezer dagen de o. i. zeer juiste opmerking ge maakt, dat de pijlen nu en dan door de Nederlander op de roomschen, op den Syllabus enz. afgeschoten, eigen lijk bestemd zijn voor Dr. Kuyper", omdat deze de samenwerking met de roomschen verdedigt, en omdat de antipathie tegen die samenwerking slechts eene uitbreiding is van de antipathie tegen de georganiseerde antirevolutionaire partij. Hier ligt in, dat het Centrum den redacteur van de Nederlander niet houdt voor iemand die. op zich zelf beschouwd, in gemoede afkee- rig zou zijn van geregelde samen werking met de roomschen. En dit is ook moeielijk aan te nemen, als men nagaat hoe menig maal de redacteur van de Neder lander met klemmende redenen het billijke, het nuttige en noodzakelijke van die samenwerking heett betoogd. Dit geschiedde ook nog kort ge leden bij de provinciale verkiezingen, en de Nederlander kreeg daarvoor eene heftige kastijding van Dr. Brons veld in de Kroniek. Maar vooral staat ons hierbij voor den geest de brochure Waarom en hoe lang?„ in 1889 door den heer De Savornin Lohman, kort voor zijn optreden als Minister, in het licht gegeven. In dit bondig en doordringend opstel schreef de heer L. aan het adres van Dr. C. B. Spruyt: „Wel toonen gij en uwe vrienden onophoudelijk aan hoe gevaarlijk Rome ismaar daarmee bewijst gij niet in het allerminst, dat de libera len minder gevaarlijk zijn dan zij. En op dit bewijs komt het aan het andere schenken wij u". „Wat een ultramontaan wil weet ik misschien nietmaar wat hij kanweet ik wel. Zonder mede werking van zijn medestander niets En „wat gij en uwe vrienden kuntzoolang uwe beide tegen standers (de roomschen èn de anti revolutionaire partij) verdeeld zijn, dat hebben wij lang reeds uitnemend gevoeld. Gij kunt ons beiden, beurt om beurt, doodslaan, zonder dat wij een vin kunnen verroeren." „Is het in deze omstandigheden dan voor ons niet beter om maar een beetje macht in eigen handen te houden Iets is altijd toch nog beter dan niets. Als gij, zij en wij elkander allen een weinig in even wicht houden, dan is er ten minste eenige kans op ware gelijkheid, vrij heid en broederschap WelnuDat geschiedde niet vóór 6 Maart ('88). Toen waart gij alleen baas en druk- tet uw beide tegenstanders zoetjes aan dood. Dat geschiedt wèl onder het Ministerie Mackay, onder dien nieuwen Aristides, die tot dusver ieder het zijne gaf, en die immers ook in rechte linie afstamt van het „monsterverbond". Waar zulke kin deren worden geteeld, behoeft gij u over de moraliteit der ouders nog niet al te beangst te maken Voorts^ op de vraag hoelang wij antirevulutionairen nog zullen samen werken, luidde het bescheid „Die samenwerking zal eindigen, zoodra Gij en Uwe vrienden onze vrijheid niet alleen met woorden, maar ook daadwerkelijk zult besoher men tegen elke, ook zijdelingsche aanranding, onderkruiping en onder mijning van Staatswege zoodra gij niet langer de openbare school enkel voor Uwe geestverwanten exploi teert; niet langer aan allen, die in beginsel tegen U overstaan, allen wezenlijken invloed op wetenschap pelijk, kerkelijk en politiek gebied ontzegt; niet langer de burgemees ters en onderwijzers als de colpor teurs uwer beginselen beschouwt niet langer duldt, dat Uwe groote en kleine persorganen de eenvoudige geloovigen bespotten, en de antire volutionairen erger of ten minste even erg vergruizen als de Paus het de Protestanten in het algemeen doet niet langer, met toepassing van het Macchiaveliistisch verdeel en heersch, poogt te regeeren, door beurtelings Rome tegen Dordt, en Dordt tegen Rome uit te spelen, en ophoudt het eene deel der natie tegen het andere^ op te hitsen en in het harnas te jagen „Tot zoolang dus nog, roept Gij uit. Maar dan eindigt die samen werking nimmer! „Ik geloof het met U. „Maar. die samenwerking zal ook eindigen, zoodra Rome ons een maatregel zal willen afdwingen, die in strijd is ot met onze welgeves tigde vrijheden, of met het gelijk recht voor allen, of met onze openlijk uitgesproken beginselen." Zie, dat was mannentaal. Dat was klare, krachtige wijn. En ons dunkt, de man die een maal aldus zich verweerde, kan thans niet dan onder zeer bijzondere invloeden het nut der samenwerking met de roomschen gaan betwijfelen. Zou in het onderhavig geval de oorzaak niet grootendeels liggen in het per se willen versohillen en wil len trekken van andere lijnen dan die van Dr, Kuijper? Want ook, dat er een ^e/oo/sstrijd is en blijft tusschen de Roomschen en de Calvinisten, ontkent ook Dr. K. in geenen deele. Maar die strijd behoeft op Staats- terrein niet uitgevochten te worden. En op dit gebied zijn de toestanden in hoofdzaak nog precies als in 1889. Nog altijd willen de liberalen al leen heerschen. Men denke slechts aan de jongste verkiezing der Gedeputeerde Staten in Zuid-Holland. Want nu heeft de heer Lohman wel in eene andere brochure „Partij of beginsel?" een paar jaren later veel nadruk gelegd op den afkeer dien vooral de roomschen beneden den Moerdijk tegen de ware Cal vinisten hebben doch dat is feitelijk niets nieuws en werpt het betoog van 1889 niet omver. VOLREmiN l&BUfi AAat5»Il len ier in ak. es co eer d S3 :en Deze Courant verschijnt eiken Yrijdag. SOMMWjBJSJDSJM£. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. HERZIENING WAARSCHIJNLIJK. Van groote beteekenis zijn de verschil lende berichten, sinds Donderdag uit I®ft- i'ïS* gekomen in betrekking tot de Dreytus-zaak. Wel beweert Cavaignac aan wiens liefde voor waarheid en recht hulde zij gebrachtdat de schuld van Dreyfus voor hem, minister, nog even vast staat als vroegermaar onder scheidene ministers zijn van opinie, dat een rivisie van het proces niet meer te vermijden is. Een beslissing ten deze is echter nog niet genomen. Minister Caivaignac zou in zijn vaate overtuiging van de echtheid der door hem op de tribune voorgelezen stukken aan het wankelen zijn gebracht door de be schuldigingen tegen majoor Du Paty du Clam en de onthullingen -van kolonel Picquart, die met terzijdestelling van het beroepsgeheim, dat hem tot dusver den mond gesloten hield, alles vertelde wat hem bekend is. Voorts zegt men, dat Cavaig nac in Le Mans geweest is, en na die reis, op welke gronden is nog niet bekend, aan leiding gekregen heeft om een persoonlijk onderzoek in te stellen over de documenten van de Dreylus-zaak. Misschien ook wa ren het de vrij-snijdende critische artikelen welke Trarieux en JaurÓ8 hebben open baar gemaakt ten betooge, dat er zooveel bij het Dreytus-proces niet in den haak was. Hoe 't zij de minister stelde persoonlijk een onderzoek in en ondervroeg alle offi cieren van zijn departement. Een dezer vertelde hem, dat hij had hooren spreken van valsche stukken, vervaardigd op het bureau van het informatiedienst. Hij werd toen uitgenoodigd om een onderzoek in te stellen en verkreeg weldra stellige bewij zen, waarop kolonel Henry werd ontboden, wien, in tegenwoordigheid van 's minis ters kabinetschef generaal Roger, het be wuste stuk werd voorgelegd. De kolonel betuigde opnieuw de echtheid, maar men deed hem opmerken dat het stuk in quaes- tie en het vergelijkingsstuk op verschil lend geruit papier was geschreven. De kolonel verklaarde toen, dat het stuk hem onvolledig was gebracht en dat hij den 18) EEN VERHAAL DOOR HILBRANDT S. BOSCHMA. (Auteursrecht verzekerd.) HOOFDSTUK VII. Omstreeks tien uur 's avonds kwam het half escadron huzaren aan, door den burgemeester uit de naaste garnizoens plaats te hulp geroepen. Het station was zoo goed als verlaten en het uitlaten van paarden geschiedde dan ook onverhinderd. De manschappen waren al opgezeten en op de markt versohenen, vóór de burgerij er erg in had, dat zij kwamen. Waar zij verschenea stoof het volk uiteen, alsof het eene spookverschijning zag. Slechts in de Brugstraat werd er tegenweer ge boden. Het waren de jonge wevers, die in deze straat de militairen met uitda gend geschreeuw, met revolverschoten en een hagelbui van zware straatkeien ontvingen. De huzaren holden echter dóór, met eene onverschilligheid, alsof deze mannen slechts strootjes waren, die ODder de hoeven hunner paarden van zelf verpletterd werden. Voorover op den nek van deze dieren geleund, de zware kolbak in de oogen gedrukt, sloegen zij met hunne lange sabels op en neer als met dorschvlegels en menig arm jonkman moest hier zijn ijver voor de revolutie theorie met eene vreeselijke verwonding aan hoofd of ledematen boeten. De familie Ouwerkerk verkeerde in de grootste ongerustheid. Willem was óók aan eene fabriek ver bonden, als teekenaar, en hij was nog niet thuisMen vreesde dat hij ergens in 't gedrang mocht komen. Toen de brand in de fabriek uitbrak, weid het den heer Ouwerkerk te machtig. Theo en hij gingen samen uit, om den verlo ren zoon te zoeken. Zij passeerden on gehinderd de Beekstraat, nadat men hen aan de barikade welwillend had doorge laten. De heer Ouwerkerk was een ge acht man, niet het minst onder de ar beiders. Scherp werd er van weerskanten uitgekeken, doch van Willem was geen teeken te bespeuren. Ik vrees dat wij hem hier onder het volk nooit zullen vinden," zeide de heer Ouwerkeik. „Ik denk, dat wij hem hier ook niet moeten zoeken", antwoordde Theo. De straat werd dus langs de andere barikade weer verlaten. Toen men buiten was, keek de heer Ouwerkerk even om. Hooge vlammen stegen reeds uit het brandend gebouw naar den hemel. En als ware het een vreugdevuur, dat men hier ontstoken had, zoo zong de menigte in de straat op eer biedigen afstand van den brand, het Vrij heidslied der Socialisten. „Misschien dat hij zijn toevlucht heeft gevonden in de Brugstraat bij de familie Wantink" meende de heer Ouwerkerk. De familie Wantink had een groote manufacturen-zaak. Zij was zeer bevriend met de familie Ouwerkerk en tusschen eene der dochters en Willem was er langzamerhand nog een teederder ver houding tot rijpheid gekomen, dan die eener oppervlakkige vriendschap. Daarheen werden dus de schreden ge richt. Op het Revolutieplein gekomen zagen zij een eigenaardig tooneeltje. Van het Raadhuis wapperde de roode vlag, en op het bordes was een der socialistische leiders bezig, den volke te verkondigen, wat er nu verder gedaan moest worden. Men had den arbeiders hun bestaan ont nomen, zeide hij, maar dat was niets; er was in de stad nog eten en drinken en kleeding genoegde winkels zaten nog opgeproptmen had het dus maar voor 't nemen. In de muziektent die hier geplaatst was voor de uitvoeringen der schutterij zaten een paar kerels, met gezichten als boeven, op een hoorn te blazen en op een turksche trom te slaan, ter opluiste ring van het feest. Op korten afstand daarvandaan had men een vuurtje aam gestoken, dat het heele marktveld spook achtig verlichte. In de Brugstraat echter wachtte hun een tafereel zoo weerzinwekkend, dat zij aarzelden er naderbij te komen, De bak kerswinkel „De Hoop" was geplunderd evenals een paar drankwinkels, die daar kort bij stonden. Het volk vocht met elkander om een flesch wijn of jenever machtig te worden en wie zoo geluk kig was er een te vatten, zette ze ter stond aan de keel, want van lang hou den was geen sprake. In een dier drankwinkels was een groot vat wijn stuk geslagen. Het roode vocht liep over den drempel de straat opeen paar sjouwers en een stuk of wat straatjongens bukten zich om het uit de reten van het trottoir op te lik ken. De brooden uit „De Hoop" werden bij aantallen tegelijk door het stukgeslagen venster naar buiten onder het publiek geworpen. Velen vingen er een van op, doch de meeste werden op straat onder de voeten vermengd met de uitstroomende alcoholischedranken, tot brij getrapt. En iets verderop zag men een troep schaamtelooze hoeren, bezig ge roofde gebakjes en taartjes te verslinden, of dansende met mannen, die zich met de voor haar gestolen fijne damesklee- dingstukkeD op de bespottelijkste wijze hadden toegetakeld. Een weinig achter dezen wilden troep was de straat nagenoeg ledig. Daór kwam men aan het huis van den heer Wan tink. Alles was er gesloten en gegren deld, doch toen zij aankwamen, werd de deur terstond voor hen geopend. Men had hen uit het bovenraam reeds zien aankomen. „Kind, waarom kom je toch niet naar huis zeide de heer Ouwerkerk tot Willem, die hem halverwege de trap al tegen kwam. „Ja, vader," was het antwoord, „ik had gehoord, dat ze een aanval op de winkels in den zin hadden en nu dacht ik, dat er dan hier in elk geval meer behoefte was aan een paar flinke handen dan thuis, want mijnheer Wantink is de stad uit, zoodat de dames alleen in huis zijn." „Nu, dan is het goed," spiak zijn va der, „en dan zou ik hier ook nog maar wat blijven. Je zit hier even veilig als thuis, en mocht je er niet zoo veilig zitten,je bent hier noodig. 't Is alleen maar, dat je moeder en ik het weten". De beer Ouwerkerk was natuurlijk blijde de tijding dat Willem veilig en wel in de Brugstraut zat, thuis te komen mededeelen en wilde dan ook op staan- den voet terugkeeren. Pas waren Theo en hij echter buiten gekomen of op het einde der straat steeg een luid gejammer op, vergezeld van vloeken en schelden. Bijna op het zelfde oogenblik kwam de menigte hun tegemoet hollen in woest gedrang alles met zich medesleurende of onder den voet trappende, in bijna krankzinnigen angst voor de ruiterij, wier zwaarden men op het einde der straat zag flik keren. Tijd tot nadenken was er niet Theo en oom Jan drongen zich bij in stinct tegen de huizen aan. De schare vluohtte hen voorbij, achtervolgd door de huzaren, die juist op de vluchtelingen onbarmhartig lossloegen. Dat ook Theo en de heer Ouwerkeek geen zij houw ontvingen, hadden zij te danken aan den lantaarnpaal, die op den trottoir band stond, en die den huzaren belette hunne slagen naar deze zijde te richten. Wordt vervolgd.], E. f- )I- r- r- r- LO er in, er- ik

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1898 | | pagina 1