voor de Zuid-llollandsclie en SBeeuwsclie Eilanden.
Vrijdag 15 Juli 1898.
An tirevo lutionair
Dertiende Jaargang No. 665.
Orgaan
IN HOC SIGNO VINCES
T BOEKHOVEN.
FEUILLETON.
De verkiezing te Beekhorst.
SmiMELSSMJH.
Alle stokken voor <le Stedactie bestemd, Advertentiësi en ver«lesae AdBisfiafsfratfe franco toe te zenden aan den Uitg-ever.
Verhouding tusschen
Hegeering en Hamers.
Naar aanleiding van de motie
van den heer Van Asch van Wijck
in de Eerste Kamer ingediend,
strekkende tot afkeuring van het
besluit van den minister van marine
waarbij het diploma van het eind
examen eener hoogere burgerschool
met vijfjarigen cursus wordt gevor
derd, wijst de Tijd in het algemeen
op het verschijnsel, dat er tegenwoor
dig door de Volksvertegenwoordi
ging zulk een druk gebruik wordt
gemaakt van haar recht van inter
pellatie en motie en voegt daarbij
dat het voor een groot deel het
misbruik maken van ddt recht is
geweest, hetwelk in onderscheidene
constitutioneele staten een verder
felijk parlementarisme wortel deed
schieten.
Door interpellaties en moties toch
wordt het mogelijk, zoo betoogt de
Tijd om allerlei zaken betreffende
de uitvoerende en de rechterlijke
macht, zaken dus die buiten de be
voegdheid der Kamers liggen en
waarmede zij zich niet te bemoeien
hebben, toch in haar midden aan
hangig te maken. Zoo zou, beweert
de redactie, door het aannemen van
de motie-Troelstra in de lloogerhuis-
zaak, de Tweede Kamer zich tot
een opperste hot van revisie hebben
gemaakten ook de interpellatie-
van Gilse in de quaestie-Israëls
ging volgens haar te ver.
Vooral bestrijdt de redactie de
opvatting, dat er aan eene Kamer
motie meer dan zedelijke waarde
wordt gehecht, en dat de regeering
haar zou hebben op te vatten als
een bevel. Want dan zouden de mi
nisters meer en meer hunne zelfstan
digheid verliezen, en zouden zwakke
regeeringen slechts de uitvoerders
worden van de wilsbesluiten der
Volksvertegenwoordiging. Op die
wijze werd Frankrijk geregeerd in
de bloedigste tijden der revolutie,
gedurende de conventie. Hiertegen
over wil de Tijd nadruk gelegd
zien op het grondwettelijk bepaalde
„De Koning benoemt de hoofden
van ministeriëele departementen en
ontslaat die naar welgevallen.". Een
minister is geen dienaar van het
Parlement, maar is dienaar der
Kroon, Hij pleegt voor de wetgevende
macht alleen overleg met de Staten
Generaal.
De goede bedoeling van dit be
toog willen wij niet miskennen, en
in zeker opzicht zijn wij het er wel
mede eens.
Trouwens, ook in ons program,
is een artikel opgenomen, dat vier
kant overstaat tegen het door de
Tijd bestreden parlementarisme. Het
luidt aldus
„Het verwerpen van begrootingen,
om redenen buiten de begrootingen
gelegen, keurt ze (de antirev, partij),
tenzij in zeer buitengewone omstan
digheden ais machtso verso hrijdingat".
En uit de Toelichting van dat
artikel blijkt duidelijk dat door
onzen hoofdleider reeds in '78 dui
delijk het gevaar werd ingezien, dat
de Volksvertegenwoordiging zich te
veel macht ging aanmatigen. In dat
verband werd de Engelsche practijk
in beginsel aanbevolen, en werden
de Fransche gebruiken ten sterkste
afgekeurd.
Toch komt ons de beschouwing
van De Tijd wel wat eenzijdig voor,
en zijn wij van meening, dat het
ministerieel gezag andere steunsels
behoeft dan dat de Kamerleden zich
er op toeleggen om door weinig
interpellaties en motie zich zooveel
mogelijk buiten het uitvoerend en
rechterlijk bewind te houden.
Maurice heeft gezegd, dat onze
Staten-Generaal ten onrechte den
revolutionairen naam van Kamers
hebben gekregen, omdat dit woord
doet denken aan eene deeling der
souvereiniteit, en het betrekken van
een paar vertrekken in het Regee-
ringsgebouw en dat zij veel liever
„een Huis" moeten heeten, omdat
zij bij, naast en tegenover de Kroon
met eene eigen huishouding voor
's volks rechten hebben te pleiten.
Deze beperktheid eenerzijdsenzelf-
standigtieid anderzijds ligt ook uit
gedrukt in onze Hollandsche bena
ming van Staten-Generaal, mits men
dien titel m.iar tot zijn ware betee-
kenis laat komen.
Dwingen van ministers en daar
door indirect tornen aan het gezag van
de Kroon komt niet te pas in de
antirevolutionaire beschouwing. Doch
tevens is het volgens onze opvatting
de dure plicht van onze volksver
tegenwoordiging om zich wel terde
ge ook gedurig te bemoeien met het
uitvoeren en toepassen der wetten,
Kon. besluiten enz. en ook het oog
te houden op den gang der rech
terlijke beslissingen.
Wat het onderzoek betreft, moeten
de Kamerleden heel het Regeerings-
terrein mede als het hunne beschou
wen, en behoeven zij zich volstrekt
niet te ontzien om openlijk te getuigen
wanneer zij hier of daar een misstand
ontdekken. Door zulk eene alzijdige
bemoeiing en controle wordt het
gevaar voor autoritaire willekeur
verminderd, en wordt dus, goed opge
vat, den regeerenden ministers een
grooten dienst bewezen, want van hen
mag niet anders verondersteld worden
dan dat zij gansch onpartijdig te werk
gaan, en dat zij dus hun gevoelens in
allerlei regeeringszaken gaarne ge
toetst willen zien en mitsdien bereid
zijn om bij gerezen twijfel omtrent
de doelmatigheid van de eene ot
andere handeling alle mogelijke in
lichtingen te geven.
Het komt er maar op aan, met
welk eene gezindheid en in welken
geest zulk eene gedachtenwisseliDg
plaats heeftof het te doen is om
de souvereiniteit meer en meer ten
voordeele van de Staten-Generaal te
deelen, dan wel om door allerlei rede
lijke middelen, en ook door interpella
ties en moties de Regeering er toe te
brengen zoo rechtvaardig mogelijk het
land te besturen en wetten en beslui
ten daar te stellen, die waarlijk kun
nen geacht worden in het algemeen
belang te zijn.
Het komt er maar op aan, of men
volk en overheid, en dus ook volks-
vertegenivoordiging en overheid als
twee blijft aanzien, waarvan de een
regeert en de ander in constitutionee-
len zin getuigt.
Behoudens deze voorwaarde moet
de werkzaamheid der Kamerleden
onbeperkt blijven, en zijn interpellaties
of moties volstrekt niet misplaatst,
ook al worden zij bij toenemende ver
wikkeling der toestanden soms wat
talrijk.
Willen de Kamerleden veel wer
ken in dit opzicht, en veel nagaan,
laat ons daar maar niet over klagen.
Vroeger moest men vaak eene klacht
aanheffen over het tegendeel, over
hunne lauwheid.
Heginsel of praktijk.
Onlangs wees de Nederlander er
op, dat nog steeds vele christenen
denken, dat het stemmen op een
candidaat die door hen verworpen
beginselen is toegedaan, fc.v, op
een roomschen of een radicalen can
didaat, ongeoorloofd is, een vertrou
wen op den mensch, een stellen van
„vleesch tot zijn arm" verraadt.
Terecht, naar ons inzien, stond
de redactie dit bezwaar tegen met
de eenvoudige opmerking, dat er bij
het kiezen van een lid voor de
Staatscolleges geen sprake moet zijn
van hulp inroepenmaar dat het
de Koningin is, die ons beschermt
en wier hulp en steun ons verleend
wordt, ook zonder dat wij die in
roepen en dat de wet ons onder
danen voorts de verplichting oplegt
om een college te kiezen van man
nen, geschikt en bereid om onze
Koningin bij te staan in de vervul
ling van Haar taakzoodat eene
Deze Courant verschijnt eiken Yrijdag.
Abonnementsprijs per driemaanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling 1,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
UITGEVER:
Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 cent per regel.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/s maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte dia zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
EEX VERHAAL DOOR
HILBRANDT S. BOSCHMA.
10) (Auteursrecht verzekerd.)
HOOFDSTUK III.
Merkwaardig is ook de liberaliteit, die
de regeeriDg van Baekhorst steeds heeft
betracht jegens de „publieke huizen*. Bij
de „oprichting en instandhouding" dezer
huizen heeft zij met loffelijken ijver steeds
de behulpzame hand geboden. In het
oude Beekhorst waren zulke inrichtingen
natuurlijk onbekenden toen de eerste
inrichting van dezen aard in de stad
geopend zou worden, werd er dan ook
niet nagelaten, een adres bij de Overheid
in te dienen om zulke „schandhuizen,"
zooals het in dit adres heette, te weeren.
De Overheid echter scheen er niets schan
delijks in te vinden, en deed zelf haar
best, om wat er nog schandelijks aan
scheen te kleven, officieel er af te was-
8chen. de schandelijke naam van hoeren
huizen werd veranderd in het zoete
publieke huizen(dat zijn huizen die be
stemd zijn ten nutte en tot het genoegen
van het heele publiek). De naam van hoer
werd eveneens veranderd in dien van
publieke vrouw(dat is een vrouw die
zich verkoopt tot nut en genoegen van
het heele publiek.) Deze nuttige en ge-
notverschaöendo dames zijn dan ook steeds
voorwerp van de voortdurende vaderlijke
zorg der Overheid. Opdat het heele pu
bliek toch maar van deze inrichtingen
ongestoord en onbedreigd gebruik zou
kunnen maken, worden de publieke vrou
wen week aan week, eiken Dinsdag ge
keurd om evenals het vleesch voor de
algemeene consumptie geschikt, dan wel
ongeschikt te worden verklaard. De
optocht dezer dames naar het stedelijke
Ziekenhuis wekt elke week minstens
evenveel belangstelling onder het volk, als
de optocht van de Schutterij met muziek.
Evenals daar de lieve straatjeugd achter
de „mooie mannen" aanloopt, zoo verge
zelt zij hier, meisjes zoowel als jongens,
de zusters des gemeenen levens naar de
„keurkamer." Gezellig, luid-op pra
tende, lachende, dansende en sprin
gende dikwerf, amuseeren deze dames
bij zoo'n optocht zoowel zichzelve als
het publiek, en vooral de jeugd heeft
hier gelegenheid baar woordenschat aan
te vullen met tal van uitdrukkingen,
die ze zelfs op de alles-leerende Openbare
Scholen nooit te hooren krijgt.
Deze dag is trouwens ook de eenige
gelegenheid, waarbij het volksleven net
kenmerk van vroolijkheid vertoont. De
Beekhorsters zijn niet opgewekt; ze
kunnen niet zingen en hun scherts is
grof en onnatuurlijk, als de scherts van
een ijsbeer. Koud en stug gaan allen het
leven door. Een lustige lach wordt op
straat nooit gehoord, zelfs niet uit den
kindermond. Een beleefden groet ont
vangt men alleen van menschen uit de
hoogere standen. Toen Theo van der
Maas van het station kwam en de stad
doorschreed, viel het hem dan ook ter
stond op, hoe stroef en somber hier de
gezichten van de menschen uit lageren
stand, hoe vermoeid en onvoldaan die
van de menschen uit hoogeren stand hem
aanblikten. De arbeiders wierpen hem
zelfs, ofschoon hij hun toch onbekend
moest zijn, blikken van haat toe, waar
schijnlijk omdat hij beter gekleed was
dan zij. Juist toen het werkvolk uitging,
kwam hij langs de fabriek van Byter
Blauw. Een der arbeiders liep hem
met opzet tegen het lijf, hetgeen bij de
anderen een gegrinnik en geroep van
„Goed zoo, zoo'n opvreteruitlokte.
Theo stoorde er zich niet aan. Hij liep
door, tot hij in de oude stad kwam.
Weldra stond hij hier stil voor een hoek
huis, dat tot winkelhuis was ingericht.
Boven de deur was een basreliëf aan
gebracht, dat een weegschaal vertoonde,
waarboven het Alziend Oog was uitge
beeld. Daaronder las men.
iti% tk n&k mtytthul"
Spr.XI vs. 1
en in wat nieuwere letters op hout daar
onder geschilderd
JAN OUWERKERK,
In Kruidenierswaren.
Theo glimlachte om de zonderlinge
combinatie. „Komaandacht hij,de Rech
te Weegschaal", dat is een goed wapen
voor een huis, waarin een aanstaand die
naar der Justitie logeeren moet
En welgemoed deed hij de winkeldeur
open en trad binnen.
HOOFDSTUK IY.
De grootste bekoorlijkheid van het op
reis zijn steekt wel in het nieuwe, dat
men telkens ontmoet, en in de onbekend
heid, met hetgeen men ontmoeten zal.
Reizen is een voortdurend spel van
raadsels en antwoorden. Elke stap brengt
iets vreemds, iets onverwachts. Zal er
op dien hoek een huis staan Neen,
er is een boschje. Zal men ginds een
molen vinden Neen er verrijst een
oud kasteel. Reizen is voortdurende hu
mor en geen humor, die men van an
deren uit boeken leest, maar die men
zelf schept, van tred tot tred. En te mid
den der nieuwe omgeving is het, alsof
men zelf ook nieuw, of men zelf ook
anders is geworden. Waar is de man
die gister of verleden week, nog dagelijks
door die of die straat naar zijn kantoor
liep, naar zijn ambacht ging, naar de
Beurs schreed, naar het college wandel
de Het komt u voor alsof hij daar nog
wandelde, tenminste dat gij het niet zij t
gij hebt nooit iets met een kantoor, een
karwei, een beursnoteering ot een'oratie
uitstaande gehadgij zijt hier zoo maar
uit de lucht komen vallen als een nieuw
schepsel Gods in een nieuwe wereld.
Yooral bij jTheo van der Maas was
dit gevoel sterk. Jaren lang, bijna zijn
geheele jeugd had hij doorgebracht bin
nen de steedsche deftigheid van den
Haag af de ouderwetscbe engheid van
Leiden. Nu was hij buiten indetrissche
natuur, eiken dag alweer. De schoollucht
waaide hem hier uit de kleeren en de
zon maalde een bronzen tint op zijn ge
laat. Waar was de Theo, die dikke wet
boeken had doorsnuffeld, die lijvige rechs-
geleerde folianten had doorworsteld, die
's avonds in de „soos" had gezeten, in.
een walm van tabaksrook en alcohol
damp, te midden van gegons van honderd
vriendenstemmen
Dat was alles voorbij.
En in het huis van oom Jan wenscb te
hij voorloopig ook niets van dat a.'des
terug. Niet alleen dat hij zich in beek
horst „niet meer verveelde" dan in an
dere plaatsen, maar hij vond. er zelfs
genoegen, een genoegen, da/c hij thuis
of aan de academie nimmer had gekend.
Waar hij vroeger slechts tijd had gehad
om boeken te bestudeeren, daar nam hij
thans de menschen waar in al hun dui
zend toestanden en karakters. Wraar hij
eerst gedaoht had, in Beekhorst weinig
te vinden, dat de moeite der beschouwing
waard was, daar vond hij nu alles even
belangwekking. Het „volle menschenle-
ven,waarvan hij tot nu toe eigenlijk
vreemd was gebleven, trok hem aan met
al de aantrekkingskracht van het nieuwe.
Yan zijn stil en vriendelijk kamertje
zag hij 's morgens vroeg de arbeider®
naar de fabieken gaan. Hij nam hen.
waar in hunne gestes, in hunne gesprek
ken en groepeeringen, en trachtte, op
hun gelaat te lezen, wat er in hun a iel
omging. Hij kreeg lust deze menscr ten
na te gaan in hunne werkplaatsen er i ze
daar bezig te zien aan hun arbeid en
met hen te spreken.
(Wordt vervolgt 1).