Eerste Blad. Vrijdag 27 Mei 1898. Antirevolutionair Dertiende Jaargang No. 658. Orgaan voor «Ie Zu iil-llol la ml s«»lie en Zeeuwselie Eilanden. IN HOC SIGN O VINCES FEUILLETON. De verkiezing te Beekhorst. T BOEKHOVEN. Deze Courant verschijnt eiken Yrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling f $,50 per jaar. Afzonderlijke nnmmers 5 Cent. Advertentiën IO cent per regel en J/2 maal. Reclames 20 cent per regel. Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. Alle stukken voor de Redactie kestemd, Advertentiën en verdere Adniini§iratie franco toe te zenden aan den Uitgever. Dit nummer bestaat uit twee Bladen. De interpellatie over het gebed. Op 12 Mei jl. werd den heer Don- ner gelegenheid gegeven om tot de re geering de vraag te richten of het in haar voornemen ligt, de natie uit te noodigen om op den 31 sten Au gustus, den dag waarop de Koningin de regeering aanvaardt, Godes be scherming over hare Majesteiten in te roepen. De vraag zelve, zoo sprak de heer Donner, zal wel geene toelichting behoeven. Ook achtte hij het beneden zich, om te antwoorden op hetgeen enkele bladen er over geschreven hebben want laakbare bedoelingen werden hem aangewreven. Doch voor de regeering en de Kamer wilde hij met ondubbelzinnige woorden de strekking der vraag toelichten. Deze is geen andere dan ;:an de regeering kenbaar te maken de begeerte van velen in en buiten de Kamer, dat van regeeringswege eene uitnoodiging tot het Nederlandsche volk uitga om op den dag van Koningin Wilhelmi- na's feitelijke aanvaarding der re geering, in de bedehuizen verschillen de godsdienstige gezindheden, Godes onmisbaren zegen in te roepen. Deze strekking noemde de heer Donner gewenschten meer dan gewenscht. Gewenscht voor de nationale een heid der feestviering. Reeds gedane uitnoodigiDgen van kerkgenootschap pen kunnen eene opwekking van re- geeringswegen niet overbodig maken. Gewenscht ook voor het vasthouden aan de goede historische lijn. Van ouds was Neerlands regeering gewoon om bij rampen of bij heugelijke ge beurtenissen het volk uit te noodigen tot openbare gebeden. Zoo b.v. in de droevige jaren 1865 en 1866 bij cholera en veepest en in het jaar 1880, toen Koningin Emma zich in gezegende omstandigheden bevond. Maar meer dan gewenscht, ook der regeering betamend achtte spr. de gevraagde handeling, omdat de gebeurtenis, die ons volk op 31 Augustus wacht, zoo aangrijpend is, gelijk ieder weet. De heer Brummelkamp steunde den interpellant bij zijn verzoek. Eene regeering als de onze, zoo be toogde spr. eene r.'geering die wortelt in de geschiedenis die in elke wetsformule schrijft, dat de Koningin regeert bij de gratie Gods, mag niet volstaan met eenvoudig te wijzen op hetgeen de kerken zullen doen, Met het blijven op de historische lijn bedoelen de geestverwanten van den heer Donner natuurlijk het handha ven van oude, goede, godsdienstige gebruiken. De heer Pierson, de tegenwoordige President-Minister, die zooals bekend is, geademd heeft in de atmosfeer van den Reveil, kan dat wel weten, en behoeft zich dus niet te beroepen op afwijkingen van de oude orde, die in deze eeuw onder revolutionaire invloeden voorkwamen. Al is de Staatskerk afgeschaft, toch is er immers verband tusschen gods dienst en staatkunde, en dit wordt ook nog steeds beleden door menig sieraad der liberale partij. Trouwens dit ver band, door God zelf gelegd, kandoor geen liberalistische of socialistische theorieën worden te niet gedaan. Het kan ook alleen tot bitter nadeel van 's volks hoogste belangen ter zijde ge drongen worden. Eene regeering, die het verloochent ondergraaft het fonda ment, waarop zij staat. Ook de tijds omstandigheden waaronder eene jonge weerlooze Vrouw den troon bestijgt, moeten het hart van alle ernstig ge stemde lieden dringen tot gebed. De regeering liet zich echter voor het gevraagde niet vinden. Minister Pierson gaf er zelfs zijne verwondering over te kennen, Zeker zal de regee ring ingenomen zijn met alles wat hoogere wijding kan geven aan den dag van Koningin Wilhelmina's troonsbestijging. Maar reeds lieten bij na alle kerken verluiden, dat gesehie den zal hetgeen de heeren Donner c.s. wenschen. Dit is officiëel aan de regeering medegedeeld. Derhalve zou het overbodig zijn, dat de regeering hetzelfde nog eens ging verzoeken aan de kerken. Verder wees de heer Pierson er op dat in 1866 door de regeering enkel in overweging is gegeven om een kerkelijken bededag uit te schrij ven dat in 1880 Koning Willem III persoonlijk, door tusschenkomst van den directeur van het Kabinet, stappen in dien geest deed dat in 1849 van de zijde der regeering niets hoegenaamd van dien aard is geschied, en dat in 1890 bij de aanvaarding van het regentschap, en onder een Ministerie gepresideerd door den heer Mackay ook geen uit noodiging van regeeringswege tot de kerken is gericht. De heer Pierson wees dus het verzoek van de hand. En ook de tweede rede van den heer Donner, waarin er nadruk op gelegd werd, dat het Hervormd Kerkgenootschap geen overleg heeft gepeegd omtrent de godsdienstige viering van 31 Au gustus. en dat dus het nationale stem pel van de zijde der regeering er op gedrukt moet worden bracht hierin geene wijziging. De Minister had bij zich eene lange lijst van Kerkgenoot schappen, die met het voorstel der Synodale Commissie van de Herv. Kerk meêgingen, als het Roomsch- Katholiek episcopaat, het bestuur van het Ned. Israëlietisch kerkgenoot schap, enz. Wat nu van dit regeeringsbescheid te zeggen. Uit een godsdienstig oog punt beschouwd is het zoo afgetrokken mogelijk. Want laat het waar zijn, dat feitelijk reeds verkregen is hetgeen de heer Donner vroeg, namelijk dat er in alle of bijna alle kerken op 31 Augus tus zal gebeden worden voor Koningin Wilhelmina's regeering, dan kon het Ministerie daarmeê althans zijne instemming aan de Kerken betuigen, als het kleur wilde bekennen, en het Chr. karakter onzer natie als zoodanig wilde doen uitkomen. Maar uit een staatkundig oogpunt bezien, is het regeeringsantwoord in overeenstemming met de voorheer- schende neigingen van het tegenwoor dig Ministerie. Toen bij de algemeene beraadslagingen over de Staatsbegroo- ting voor dit jaar, Dr. Kuyper vroeg, hoe de hh. Ministers het feit der in huldiging beschouwden, was het ant woord even ontwijkend en „neu traal." Het eenige dat hierbij nog vermel ding verdient, is, dat ook de heer Troelstra zich in het debat mengde, en krasse uitspraken aan de liberalen voorhield „De liberale party", zeide hij, heeft aan het Nederlandsche ko ningschap zijne feitelijke macht ont nomen het koningschap is door de li berale partij gemaakt tot de dienaar van de klasse die aan het roer is." En om die reden was hij ook van oordeel, dat de liberalen de troonsbestijging van de Koningin niet als zulk een hoogst gewichtige gebeurtenis behoef den aan te merken. Dit wilde hij thans nog eens zeggen, ook al veron derstelde hij, dat zijne partijgenooten niet de geringste poging zouden doen om de opkomende feestvreugde te vergallen. Uit de Pers. LEERRIJK. Ia de Graafschapper lezen we de vol gende correspondentie uit Arnhem. „Onze stadsgenoot, Dr. Wouters, homoeopatisch geneesheer te dezer stede hield de vorige week een lezing over de homoeopathie te Kampen. Bij gelegenheid van het debat deelde hij om aan te toonen, dat hier geen ge loof of suggestie ter sprake komt, uit zijn eigen ervaring het volgende geval mede. Een dame te Arnhem was tweemaal geopereerd om kanker te verwijderen. Kort na de tweede geneezing bleek dat het opnieuw zou gaan, en constateerde een allopatisch geneesheer de derde ope ratie. Dit gebeurde niet want die dame wendde zich tot den spr. om baat. HILBRANDT S. BOSCHMA. HOOFDSTUK II. Emile le Jeune was een materialist en een geweldig mensch. Hij leed niet aan gevoeligheid of aan zenuwachtigheid. De indruk van een goed glas wijn of van een lekkeren maaltijd was die, waarvoor hij het meest vatbaar was. Hij geleek op de oude ridders en was een even stout vechter als een stevig drinker. Bij dit alles gebruikte hij evenwel altoos zijn verstand. Hij was van oordeel, dat de manier om het meeste genot te smaken, bestond in het niet met overdrijving te doen. Hoeveel standjes hij dan ook als student had meegemaakt, hij had er toch nooit zijn vingers aan gebrand hoe groot vriend hij ook was van den wijn, men had hem toch nooit met zorgvolle hand naar huis behoeven te brengen. En met zij n zware liehaam werkte hij zich door nu 't leven, evenals hij zioh vroeger door een kloppartijtje werkte goedig ge noeg om niemand op onnoodige wijze te deeren, maar ongevoelig genoeg om hem te verpletterenals 't noodig was. Dit gebrek aan overdreven gevoeligheid, gepaard met zijn lichamelijke welgedaanheid, behoedde hem voor pessimismehij was een vroolijk advocaat, die er slag van had alle menschen met een verlucht hart uit zijn huis te laten gaan. Tegenover de idealistische wereldbeschouwing, dat de dingen die men ziet, slechts tijdelijk maar de dingen die men niet ziet eeuwig zijn, was hij de nuchtere en practische meening toegedaan, dat alleen de din gen die men zien kan beteekenis heb ben met wat daar mogelijk achter of me^-achter lag bemoeide hij zich liever niet. Zulk een man moest sucoes heb ben in de wereld. En hij had het. Theo van der Maas was in vele op zichten het tegenbeeld van zijn vriend, ook wat het uiterlijk betrof. Zijne gestalte was slank en eer lang dan kort. Ter wijl zijn vriend op practische wijze het haar recht omhoog geborsteld had,en,om de moeite van 't scheren te sparen, den baard kort geknipt droeg, toonden(Theo's bruine krullen en zachte, donkere knevel speren van meer zorg dan het strikt noodige. Toch was er niets aan zijn voorkomen, dat aan de bij man nen zoo dubbel hatelijke coquetterie deed denken. Het was slechts de uiting, dat hij ook nog aan meer ideëele dingen hechtte dan aan „feiten en cijfers". In zijn helder bruin oog lag een glans, die getuigde, dat uit dit oog meer kon spreken dan koele berekening dat daar warme geestdrift uit kon stralen. Terwijl Emile zijn verkregen kennis bezigde als een strijdhamer waarmee hij lustig rondzwaaide, was Theo's weten voor hem slechts voorwerp van voor zichtige beschouwing, half in vrees dat er nog iets onbekends achter kon steken, dat hem het bekende uit de hand kon slaan. Emile's godsdienst (indien het gods dienst genoemd mag worden,) was de mensch. Met zijn krachtig lichaam geloof de hij aan de menschelijke kracht zoo als een auder gelooft in God. Als mate rialist vond hij het geluk in de Stof, die door middel eener onfeilbare We tenschap door den Mensch beheerscht werd. Ook Theo was in die leer opge voed, Ook Theo was geleerd, dat de mensch koning is. Maar hij gevoelde zich over dat Koningschap niet voldaan. Het bezit ervan scheen hem soms van twijfelachtige rechtmatigheid. Ook Theo ging vast op de opperheerschappij der Wetenschap in het menschelijk leven, maar deze Wetenschap droeg in zjjn oog geen vorstinnegewaad, schitterend met betooverenden glansveeleer hing haar het kleed der armoede om de leden. Wie op den bodem des harten had kunnen kijken van dezen gezonden, jon gen levenslustigen man, zou daar hebben aangetroffen een flauw vermoeden, dat al ons weten „ijdelheid is en kwelling des geestes", wat ons menschelijk weten, aan onze ziel schenktdat het koord der wetenschap toch altijd hangen moet tusschen twee hypothesen, dat wil zeggen dat het zich aan beide einden toch ver liezen moet in het Onbekende.1) Dit Onbekende was hem geleerd te negeeren en alleen te leven voor hetgeen bekend is. Maar Theo kon dit niet. Hij bewon derde Emile, die dit wel kon, en hij benijdde dezen bijna de rustige rust, waarmede hij zich op het kussen van materialisme en Wetenschap-vergoding had neergelegd. En dat was het geheim der vriendschap tusschen deze in vele opzichten zoo ongelijke menschen Theo was aan Emile gehecht omdat hij in dezen breeden, sterken en kerngezonden man het ideaal zag dat ook hij poogde te bereiken een volkomen en stoorlooze vrede te vinden in den eeredienst der Stof. Helaas, het4was tsvergeefsoh.enjimmerdoor bleef tusschen Emile en Theo de tegen stelling bestaan, die door de Genestet, hoe wel met het oog op andere toestanden is geteekend in Zijn „Gij en Wij" Theo van der Maas stamde af uit een oude Rotterdamsche koopmansfa milie, die zich eerst in de zaken en la ter ook in den bloede geassocieerd had met de firma Ouwerkerk, uit welke fa milie Theo's moeder geboortig was, de zuster van den heer Jan Ouwerkerk uit Beekhorst. Een hoogen stand had geen van beide familiën ooit gevoerd zij had den zich vergenoegd met een beschei den plaatsje op de Beurs en een beschei den burgelijk bestaan in huis. Toen dan ook in het begin dezer eeuw door slag op slag alle zaken hard achter uitgingen en de kooplieden door ver lies op verlies getroffen warden, waren Ouwerkerk V. d Maas der weinigen, bij wie men niet veel van deze verlie zen merkte. Niet dat zij minder leden dan anderen, maar zij hadden steeds zóó eenvoudig geleefd, dat geldelijke achter uitgang hen nu niet tot vermindering beboetde te dwingen. Daarbij bezaten beide familie's genoeg besef van de leiding eener Hoogere Macht, om datgene wat God toezond, met blijmoedigheid te dra gen, en genoeg veerkracht, om nieuwe wegen te zeeken, waar de oude onbe gaanbaar waren geworden. Zoo was bij voorbeeld een tak der familie Ouwer kerk naar Gelderland getogen en Theo's vader had een gunstige positie verwor ven als leeraar eener Hoogero Burger school te 's Gravenhage. De oude vroomheid was hier echter teloor gegaan. Theo's vader had, meege sleept door den tijdgeest, eerst gedweept met het Modernisme, maar was op dezen weg gaandeweg verder afgezakt en geëin digd met een bloot humanizeeren, waar bij van de erkentenis een Hooger Wezen eigenlijk geen sprake meer viel. UITGEVER: SOifhlIEUSDIJMi. EEN VERHAAL DOOR (Auteursrecht verzekerd.) Zie de oratie Tan Prof. G. J. P. Bolland over liet begrip van tjjd. „Naar Uw eng fantastisoh hemelpoortje „Strompelt gij op 't afgebakend pad, „En Uvr reisweg schijnt woord voor woordje „Uit gesohreven op een heilig blad. „Op des geestes breede, diepe stroomen „Zwerven, smachten, zoeken, lijden wij; „Nachten dalen, booge- wateren komen, „En wij zijn zoo rustig niet als dij" (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1898 | | pagina 1