Vrijdag 11 Maart 1898.
Eerste Blad,
Antirevolutionair
Dertiende JaargangNo. 647.
Orgaan
voor ite Siisid-BfolEitBitlNciir en %eeuwiehe Eilanden.
IN HOC SIGNO VINCES
T BOEKHOVEN.
SOMMELSDiJK.
FEUILLETON.
Deze Courant verschjnt eiken Vrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers Cent.
uitgeyer:
Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 cent per regel.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en */3 maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zj beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
Alle stukken voor de Ite«!actie kestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever.
Blit Biumiaier bestaat uit
twee bladen.
]%Tieuiversvetsch.
Prol. Hector Treub, de bekende
vrouwendoctor, hield de vorige week
te Rotterdam eene lezing over „De
vrouw en de studie", en beantwoord
de de twee vragen „is de vrouw ge
schikt voor de studie en „is de
studie geschikt voor de vrouw mei
bijzonderen nadruk bevestigend.
Na een paar dwaze beweringen te
hebben aangehaald (nl. uit een boek
je van 1688 waarin staat dat de
vrouw geen mensch is, en uit een stuk
van Simon van Leeuwen SJzn. in
1735 verschenen, waarin gezegd
wordt, dat zij een noodzakelijk kwaad
is) kregen de kerkvaders er wat van
langs, en werd hun het in omloop zijn
van verkeerde theoriën voor een groot
deel geweten.
Prof. Treub beredeneerde nu, wat
de eerste vraag betreft, dat de vrouw
niet te kort van begrip is en' niet te
lichte hersenen heeft voor de studie.
In vergelijking tot haar geheele ge
wicht is de hersenmassa der vrouw
grooter dan die van den man, en het
hersengewicht van vele beroemde
mannen was minder dan het gemiddel
de hersengewicht der vrouw.
Uit het onderzoek van een Duitsch
journalist bleek, dat de geleerden
zeer verschillend en tegenstrijdig oor-
•deelen over de studeerkracht der
vrouw.
Dat de vrouwelijke ziel anders is
dan de mannelijke levert aan Prof. T.
geen bezwaar om te verklaren, dat de
vrouw beter tegenover de studie staat
dan de man, omdat deze niet veel
meer is dan een kwajongen, als hij
zijne studiën aanvangt. Juist het aan
schouwingsvermogen in den vrouwe
lijken geest maakt haar voor studie
geschikt. Dat de vrouwen het nog niet
ver brachten in de wetenschap, ligt
aan hare opvoeding. De gelegenheid
ontbrak. Daartegenover kon de spre
ker de denkkracht van de mannelijke
studenten ook niet roemen. Zegt ie
mand „maar er is onder de vrouwen
toch geen Rembrandt, Shakespaere of
Beethoven aan te wijzen," dan vindt
Prof. T. dat naïef, omdat de naam van
het gros der z. g. geleerde mannen
vrij spoedig uitsterft, en mannen als
Rembrandt enz. slechts hooge uitzon
deringen waren, En er zijn op het ge
bied van de letterkunde en andere
schoone kunsten toch ookgroote vrou
wen, als Mad. de Sévigné, Harriet
Beecher Stowe, George Sand. enz.
Ook op wiskunstig gebied hebben
sommige vrouwen het zeer ver ge
bracht, (Maria Agnesi, Sophie Ger
main). In Amerika zijn reeds tal van
vrouwen als rechtsgeleerden werk
zaam. En de geneeskunde is reeds
van ouds door de vrouwen beoefend.
Doch eerst als de opleiding der vrou
wen beter geregeld is, en de vrouwe
lijke geest heeft zich in enkele op
elkaar volgende geslachten beter
kunnen ontwikkelen, zal de balans
tusschen vrouwen en mannen beter
op te maken zijn.
Wat de tweede vraag aangaat,
men zegt wel, dat de vrouw hare
natuurlijke bestemming in het huwe
lijk vindtmaar die bewering kan
reeds hierom niet doorgaan, omdat
in vele landen het aantal vrouwen
veel grooter is dan dat der mannen
(in Nederland zijn thans 57000 vrou
wen meer) en het aantal huwelijken
het meest onder de beschaafdste stan
den afneemt. Ook is de vrouw niet
te goed of ongeschikt om geestes
arbeid te verrichten, al is zij ge
huwd, Zoowel in als buiten het hu
welijk moet zij haar tijd op waardige
wijze besteden. Bovendien leert de
ondervinding, dat het eigenaardige
van het vrouwelijke gemoedsleven in
de studie niet weggaat.
Studeerende vrouwen doen den
mannen wel concurrentie aan, doch
ook hierin zag Prof. T. geen oorzaak
om de studie der vrouwen tegen te
staan. De maDnen mogen hun egoisme
hierbij niet botvieren.
Het laat zich denken, dat deze
rede op uitnoodiging van eene vrou
wen-vereeniging uitgesproken, bij me
nigeen een verheffenden indruk beeft
gemaakt. Doch zij die de wijsheid van
G ids Woord nog niet voor dwaasheid
ouden, zullen beseffen, dat er heel
wat tegen zulk eene voorstelling is in
te brengen. De H Schrift zegt, dat
oene verstandige, niet dat eene weten
schappelijke vrouw van dea Heere is.
Maar de wijzen dezer eeuw weten
tegenwoordig voor alles raad en moe
ten ook w 1 voor alles raad zoeken,
omd't het menschdom de normale
verhoudingen meer en meer uit el
kander stoot.
Zeker lag er wel iets overdrevens in
de vroegere voorstelling dat huishou
delijkheid en eene groote mate van
kennis en ontwikkeling onvereenig-
baar zouden zijn in eene vrouw. Men
verloor daarbij te zeer uit het oog, dat
het bij de waarneming eener huishou
ding zoowel als bij eiken anderen ar
beid van beteekenis vooral op overleg,
op een goed werkplan aankomt, en
dat daartoe meerdere ontwikkeling
veel kan helpen. Maar wie de vrouw
met den man in wetenschappelijke
kracht en roeping wil gelijk stellen,
vervalt o.i, in een nog erger uiterste.
Het recht der kerk.
In een helder betoog, waarmede
wij ons gaarne vereenigde», zet de
Standaard uiteen, dat het ontwerp
tot invoering van den persoonlijken
dienstplicht van kerkelijke zijde veel
minder tegenstand zou te wachten
hebben, wanneer niet slechts ruime
„vrijstellingen" werden toegekend
voor hen die zich tot den kerkelijken
dienst voorbereiden, maar als de re
geering in dit opzicht het onvervreemd
baar recht der kerken erkende.
Oppervlakkige lieden zeggen na
tuurlijk wat maakt dat uit, als de
aanstaande kerkedienaren maar vrij
zijn,
Doch het verschil is grooL
Erkend moet worden, dat het voor
liggend wetsontwerp zeer mild is met
zijn vrijstellingen. Tegenover de
roomschen en wel wat zonderling
mild, als men bedenkt, dat „anticleri-
eaal" de band is, die de tegenwoordi
ge Kamermeerderheid saamhoudt, en
als men dan ziet dat alle jongelieden
die voor monnik opgeleid worden,
m ede in de vrijstelling deel en.
Maar zoowel te hunnen^ opzichte
als omtrent de studenten voor de pro-
testantsche kerken heeft de vrijstelling
plaats omdat de regeering het aldus
goed of noodig vindt.
Verandert dus het inzicht der re
geering, dan kunnen de kerken er
mede in moeite komen.
Gelet op de redeneering in de
Memorie van Toelichting kon zich
die verandering spoedig voordoen,
want de aangegeven grond voor de
vrijstellingen is zwak. De toekomstige
monniken heeten vrij te moeten zijn
wegens] hun opleiding voor het geven
van onderwijs, ziekenverpleging enz.
welke opleiding aan het afleggen der
gelofte vóórafgaaten de studenten
onder de protestanten heeten vrijge
steld omdat anders hun studie te lang
onderbroken wordt. Maar bij het stel
len van die motieven rijst de vraag
waarom dan ook de monniken vrij
krijgen, die zich niet aan onderwijs of
ziekenverpleging wijden, en waarom
dan buiten het kerkelijk erf de zieken
verzorgers, onderwijzers en studenten
ook niet in de vrijstelling deelen*
Er is dus wel op de kerken als
zoodanig gelet, maar haar recht wordt
niet uitgesproken.
Nu zal men in ons land wel niet
spoedig hetzelfde doen als in Frankrijk
en opzichtens den militairen dienst de
kerken aan banden gaan leggen. Maar
de roomschen zijn daar allicht be
vreesd voor, en de zaak was veel
veiliger, als de regeering beleed, dat
de geestelijke krijgsdienst (onder
Christus) buitensluit de verplichting
om ook in den strijd voor het aardsche
Vaderland de wapens te hanteeren.
Wal liefde ver mag
40
HOOFDSTUK XXIV.
NOGMAALS HET CARILLON.
Het hart vaa dea braven man was
aan zonderlinge aandoeningen ten prooi,
terwijl,hij zijn goede s;adje beschouwde,
dat hij daar in de verte zag liggen.
Want die stad, en al wat er in was,
lag hem zoo na aan 't hart. Daar zag
ij duidelijk den klokketoren, met zijn
ihooge slanke spits daar dicht bij was
het carrillonen verderop de beide
bruggen en daar achter die eene, de
eerste, een w inig links af, onder de
oude boomen die het schenen te beschut
ten en hunne zware, breede takken er
over uitstrekten, als zoovele beschermen
de armen, het kleine huisje waarin hij
zooveel nlijde en gelukkige uren gesle
ten had. O, mochten zij nog fartth te
rugkomen, die dagen uit vroeger tijd,
die rijkgezegende dagen van vrijheid
en vrede, hoe zou hij zich naar har
telust te goed doen aao de geneugten
van zijn huiseljjkea haard Van Heken
leeft in dat vertrouwen. Zij zullen te
rugkomen, die dagen. Maar zal hij ze
zien, zal hij ze beloven De oorlog is,
helaasmaar al te rijk aan verrassin
gen. Hoe groot de hoop en de moed
ook mogen zijn zekerheid heeft men
nooit. Hij kon verdwijnen. Hij had het
offer zijns levens volbracht, verheugd
bij de gedachte dat hij voor zijn deel,
al was het dan ook door zijn dood, had
medegewerkt tot het doen wederkeeren
van de rust, en met de rust ook den
voorspoed. Maar Geertje zou alleen
achterblijven en Van Heken had een
gevoel alsof hij een steek door het hart
kreeg, als bij dacht aan het verdriet
zijner arme dochter, in geval hij haar
eens plotseling ontrukt mocht worden.
„Maar ook zij heeft alles gegeven
wat zij bezat en wat zij bemint ten
dienste van bet algemeen welzijn En
indien Gerrit slechts voor haar ge
spaard mag big ven al moet ik dan
ook verdwijnen dan zal alles toch
goed gaan, want hij is door en dóór
goed, en sterk óók
En Van Heken doorliep in gedach
ten de straten en straatjes, totdat hij
aan de woning van tante Grietje gena
derd was. Hij zag zijn dochter want
het was nu juist de afgesproken tijd
den drempel der huisdeur overschrijden,
de breede hoofdstraat doorgaan, waar-
bjj haarlichte tred ternauwernood de dikke
sneeuwlaag raakte, dwars de markt
oversteken, en den toren binnengaan.
Dat goede kindfluisterde hij; „hoe
zeer zal ze mij verkwikken, als ik haar
spel te hooren krijg]
Maar de eene minuut verliep na de
andere, en er gebeurde niets. Toen be
gon Van Heken langzamerhand onge
rust te worden. Hij poogde duizenderlei
uitleggingen aan do vertraging te geven,
maar geen enkele daarvan liet zich met
het gezond] verstand rijmen, en dus ver
wierp hij ze telkens een voor een. Ein
delijk begon 'hij zich te verwijten, toen
zijne stemming hoe langer hoo somber
der werd, dat hij zijne Geertje eigen
lijk aan grooter gevaren had blootge
steld, dan hij reohtens ha 1 mogen doen.
Wie kon bijvoorbeeld zeggen, of zj
indien de zaak slecht afliep en d& Prins
van Oranje verslagen werd niet in
moeiljkheden zou komen, omdat zj fei
telijk met woord en daad aan de «nderne-
ming had deelgenomen En doordien
in de schemering, die van oogenblik
tot oogenblik donkerder werd de minste
of geringste kleinigheid, een boompje,
een struik, een tochtje, een niets, dadeljk
de dreigendste vormen en afmetingen
aannam in de verbeelding van den ar
men man, zoo verkregen ook in zjne
gedachten een toevallig geritsel, een
hier of daar opgestoken lioht, een on
willekeurige opwelling van vrees, onraid-
deljk een omvang en beteekenis van
zóó schrikwekkenden aard, dat hj schier
geheel het spoor bijster raakte onder de
werking van al die geheimzinnige en
raadselachtige indrukken. Hj, Van He
ken, de anders altjd zeo koelbloedige
en vastberaden man, die zich steeds zoo
goed wist te beheersohen, en immer op
alles bedacht en voorbereid was, die b j
eiken strjd zjn weergè niet had wat
dapperheid en kloeken moed betrof,
hj was nu zoo bang en anstig als een
kind, beefde als een boomblaadje in
den storm, en was buiten machte om al
die pjnljke en zonderljke aandoenin
gen te bedwingen.
't Is waarl jk wat mooisOm een
beuzeling zou ik nu in tranen kuDnen
uitbarsten, geloof ikHoe komt dat
toch?" bromde hj, even ontevreden op
zichzelven, als ongerust over dat lange
uitstel. „Nu, zoo dadeljk zal dit alles
op de eenvoudigste manier van de we
reld worden opgehelderd, en zult gj
zelf moeten lachen om uwe ongenees-
ljke geesteskwellingen."
Zj schenen wel buitengewoon benau
wend en angstwekkend te zjn, die
kwellingen, want ieder oogenblik wischte
Van Heken zjn voorhoofd af, waarop
groote zweetdroppels parelden. Maar
toch, alles saamgenomen, scheen het wel,
dat dedingen hun gewone aanzien had
den behouden over de sluimerende vel
den lieten zich telkens, loom en lang
zaam, van uur tot uur, de echo's der
slaande klokken van de kerktorens hoo
ren, en de vensters der huizen en huis
jes in den omtrek begonnen achtereen
volgens verlicht te worden Maar nog
altjd geen carrillon. En nu begon on
ze Van Heken toch werkeljk ernstig
ongerust te worden
Maar heordaar is het
Eindeljk dan toch En hj had wel
luidkeels jubelend willen uitroepen
„Eindeljk dan tooh 1"
Ja, dat is het, dat is het oude caril
lon 1 Hoe goed herkent hij dadeljk die
zuivere, gevleugelde tonen. En dat is
ook juist het flinke, kalme, en toch zoo
bevallige spel zjner Geertje. Die oude
melodie, die hj alle avonden speelde,
heeft hj zelf haar in vroeger jaren ge
leerd. Hj ziet haar in gedachten weer
voor zich nog een klein poppetje, op
zjn sohoot zittend, en zoo met hare
zwakke handjes haar best doende om
het kunststuk te volbrengen. Zjn hart
sprong op van geluk en bl jdschap bj
al deze herinneringen, en plechtig, met
zekeren godsdienstigen eerbied, her
haalde Van Heken, geaccompagneerd
door de klokketonen, nog eens de woor
den van den welbekenden avondzang
zjner geloofsgenooten
Yóór ik mij weer te slapen leg,
Kniel ik eerbiedig neer,
En breng U dank, o Heer
Yoor wat 'kom Jezus'wil uit Uwe hand mocht
smaken
Yergeef mij al wat ik misdeed,
Behoed mij tegen ramp en leed,
En doe mij morgen weer met nieuwe kraoht
ontwaken
(Wvrdt vervolgd.)