Vrijdag 21 Januari 1808.
Twaalfde Jaargang No. 640.
voor de Zuid-Ilollaiid*clie en Zeenwselte Eilanden.
Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SIGNO VINCES
FEUILLETON.
T BOEKHOVEN.
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bjj vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
uitgever:
SOMMEhSSlIJH.
I Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maai. Reclames 20 cent per regel.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/ï maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
Alïe stukken voor de Redactie bestemd, Advertesitiên en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever.
Aangifte-kiezers
Met allen ernst mag er op aan
gedrongen worden, dat zij die ge
woon zijn, zich met de politieke
belangen van ons Vaderland op prac-
tische wyze te bemoeien, zich ook de
zer dagen beijveren zullen om zooveel
mogelijk woon- en loon- en andere
aangifte-kiezers op de lijst te brengen.
Dit is niet slechts noodig voor
tusschentijdsche verkiezingen bij het
uitvallen van enkele leden uit de
Tweede Kamer, gelijk nu pa3 weer
de heer Hintzen in één der Rotter-
damsche districten heenging alsme
de voor de provinciale verkiezingen
maar ook omdat er somtijds eene
Kamer-ontbinding kan plaats hebben.
Zij die er op rekenen, dat zij tot
in 1901 van de groote verkiezingen
af zijn. konden zich wel eens deer
lijk vergissen.
Voorbereiding op dit gebied Is
altijd goed. Maar vooral in een tijd,
dat Kamer en Kabinet zoo weinig
harmonisch samenwerken als thans.
Slechts op een klein derde deel
van de tegenwoordige Kamerleden
kan het zittend Ministerie met eeni-
ge zekerheid rekenen. De meest voor
uitstrevende liberalen, en veel meer
de radicalen en socialisten deden
bij de Begrootingsdiscussiën duide
lijk bemerken, dat zij zich alle vrij
heid van oordeelen voorbehouden
en zich om eene nederlaag van de
thans fungeerende Ministers niet be
kommeren. Zij willen zich ook niet
in ministeriëelen geest verbroederen
met de oud-liberalen.
Een conflict is dus in da niet
zeer ver verwijderde toekomst zeer
denkbaar en daaruit kan Kamer
ontbinding voortkomen.
Uoor de aangifte.
Wie in het jaar 1898, voor zoo
ver dit te pas komt, wil medestem
men, moet
als belastingkiezer liefst vóór 1
Februari zijne belasting aan bet
Rijk over het vorige jaar geheel
voldaan hebben (personeelgrond
belasting van minstens
vermogens- en bedrijfsbelasting.)
als woningkiezer of huurkiezer
aangifte op het gemeentebuis doen,
in geval bij verhuisd is, of op de
de lijst van bet vorige jaar nog
niet werd geplaatst(aangifte tus-
schen 1 en 15 Febr.)
als bewoner van een schip de
zelfde aangifte doen
als loon- of inkotnenkiezeh, of
als inwonende zoon zich mede aan
geven tusschen 1 en 15 Febr.
Pensioen-. Grootboek-, Spaar
bank of Examen-kiezers behoeven
zich niet opnieuw aan te geven,
wanneer zij vroeger reeds op de
lijst kwamen.
Raciale rechtvaar
digheid.
Om eens met een enkel voorbeeld
te doen zien, hoe weinig de voor-
uitstrevenden en radicalen op heb
ben met den tegenwoordigen gang
van zaken, wijzen wij op hetgeen de
heer Mr. Treub dezer dagen schreef
in bet Sociaal Weekblad.
Wel wordt met ingenomenheid
geconstateerd, dat ditmaal bij de
Begrootingsdebatten is gebleken, dat
de 3trooming, die naar „sociale recht
vaardigheid'", naar een meer even
redige voeding van alle onderdeelen
van het maatschappelijk geheel voert,
aan kracht en aan breedte wint
maar tevens wordt er bijgevoegd,
dat Regeering en Kamer de kracht
missen tot het doen van groote daden,
en dat dit verschijnsel het gevolg is
van het verwateren van beginselen,
van bet wegmoffelen van grond ver
schillen bij de jongste algemeene
verkiezingen.
Men ziet dus, dat thans ook van
andere zijde bevestigd wordt hetgeen
de antirevolutionairen jl. zomer met
zooveel nadruk en zoo herhaaldelijk
verzekerd hebben.
In de leuze „anticlèricaal" zat nog
wel kracht genoeg om alle tegen-
christelijke groepen samen te doen
loopen naar de stembureaux. Doch
niet om een politiek resultaat van
blijvende beteekenis te verkrijgen
niet om een stel mannen bij een te
balen, die duidelijk weten hoever zij
de Staatsbemoeiing met bet maat
schappelijk leven willen dooryoeren,
en die in aantal sterk genoeg zijn om
den Regeeringswil staande te houden.
Aanvulling van het
Ministerie
Van den nieuwen Minister van
Marine, Jbr. Roell, zijnde een broe
der van den Minister van Buiten
hui iscbe Zaken in het vorig Kabi
net, wordt verzekerd, dat hij vooral
niet minder knap ia dan zijn voor
ganger, de heer Jansen, en dat hij
terdege zijn woord kan doen. Ook
verhaalt men van hem, -dat hij met
zijne inzichten dichter bij den afgtre-
den Minister Jansen dan bij een
vroegeren ambtgenoot, den heer Van
der Wijck staat.
Hoe dit zij het zal in de Kamer
zittingen moeten blijken men
wenscht. alvorens nieuwe uitgaven
voor onze vloot toe te staan, eenige
zekerheid te hebben, dat bet geld kans
heeft, nuttig besteed te zijn.
En dit kan alleen, wanneer de
nieuwe Minister met een vast. aan
nemelijk plan voor den dag komtals
hij op moreel-bindende wijze weet
duidelijk te maken waarom hij voor
het gebruik van een bepaald soort
schepen is.
f Wat liefde vermag
34
(Wordt vervolgd.)
VOLKEREN IftUH .At RBMG.
Over do ISreyfus-zaak is ook heden weer
Teel te schrijven. We hebben o. a. melding te
maken van den geweldigen „open brief" van
Zola en van een belangrijke Kamerzitting
blijkbaar onder den indruk van dit schrijven
waarin andermaal da kreet om „meer licht"
door ean motie van vertrouwen in de regeering
werd gesmoord.
Het slot van Zola's sohrijven aan Felix Faure
grijpt vooral aan, met dit snijdende, telkens
herhaalde„ik beschuldig". De president ont
vangt de waarschuwing, dat zijn gelukszon b®
dreigd) wordt met de meest onuitwischbare van
alle smetten. Een krijgsraad toch heeft op bevel
Esterhazy durven vrijsprekenda laatste kaak
slag aan alle waarheid en alia gerechtigheid.
Welnu, hij, Zola, zal ook durven ea de waar
heid zeggen, daar de justitie ze niet gebracht
heeft. Zola gaat dan omstandig den loop der
zaken na, eerst bij I het procos tegen Dreyfus,
vervolgens van dat tegen Esterhazy, ontleedt de
acte van beschuldiging, en toont aan, dat zij geen
ankel bewijs bevat. Hij ontkent het bestaan van
het geheime stuk, dit op het laatste oogeublik
getoond zou zijn: „Dit stuk is een leugon, des
to afschuwoljker en te oynischer omdat zj, die
het te berde hebben gebracht, ongestraft liegen,
zonder dat men hen kan overtuigen."
Omtrent le zaak-Esterhazy verklaart de sohr j-
ver, dat kolonel Picquart toen hj een onderzoek
tegen don majoor instelde, steeds tegen den wil
van zijn meerderen heeft gehandeld: „Het dos-
sier-Picquart is nooit wat anders geweest dan het
dossier-Billot. Het onderzoek van dan kolonel
duurde van Mei tot September 1896. De kolonel
kwam tot een zeker resultaat, en de generaals
Gonse, Boisdeffre en Billot waren overtuigd, dat
het borderel geschreven was door Esterhazy.
„Generaal Billot heeft de waarheid verzwegen
uit vrees den geheelen goneralen staf over te leve
ren.
„Sedert een jaar wisten hj en De Boisdeffre
én Gonse, dat Dreyfus onschuldig is en zj
maakten zich tot beschermers van majoor Ester
hazy, om niet de bureelen van oorlog te zien
ineenstorten.
„Ziehier het resumé van een geschiedenis, wier
bladen eenmaal ten volle uitgeschreven zullen
worden, want ik beloof de waarheid te zullen
Wat de tweede Krjgsraad betreft, deze kon
niet teniet doen wat do eerste gedaan heeft.
„De eerste Krjgsraad was onverstandig, de
twoede werd noodzakeljk misdadig."
Zola protesteert voorts tegen de lage politiek,
tegen de inquisitie en le bon plaisir van eenige
gegalonneerden in de zaak Dreyfus-Esterhazy.
Hij betreurt het, dat de heer Scheurer-Kestner
niet met bewjzen is gekomen (zal hj, Zola, ze
nu geven en eindigt dan met deze reeks van
beschuldigingen
„Ik beschuldig luitenant-kolonel du Paty de
Clam dat hj, zj het onbewust, de duivelsclie
bewerker is geweest Yan ongerjmde eu misda
dige machiuatiën.
„Ik beschuldig generaal Mercier, dat hj zich
door zwakheid van geest tot medeplichtige heeft
laten maken in een der grootste onrechtvaardig
heden van deze eeuw.
„Ik beschuldig generaal Billot, dat hj de
stellige bewjzen van Dreyfus'onschuld in handen
gehad heeft en ze gesmoord heett dat hj zich
schuldig gemaakt heeft aan de misdaad van
schending der menscheljkheid en sohending der
gerechtigheid, met een politiek doel en ten
einde den gecompromiteerden genoralen stat to
redden.
„Ik beschuldig generaal de Boisdeffre en ge
neraal Gouse, dat z j zioh tot medeplichtigen aan
die misdaad gemaakt hebben, de een uit cleri-
calen hartstocht, de ander wegens een korps
geest, die van de bureau's van oorlog een hei
lige, onaantastbare burcht maakt.
„Ik beschuldig generaal de Pellieux en majoor
Ravary, een snood onderzoek van monsterachtig
partjdigen aard te hebben geleid.
„Ik beschuldig de bureaux van oorlog in de
pers een afsohuweljke oampagne te hebben ge
voerd, teneinde de algemeen® meening op een
dwaalspoor te brengen.
„Ik beschuldig den eersten krjgsraad het recht
geachonden t® hebben, door een beklaagde te
veroordeelen op een geheim gebleven stuk."
Tenslotte zegt Zola: Dat men mj nu voor het
hof van Assisen brenge, schuldig aan do misdaad,
in art. 30 tn 31 der Perswet genoemd, en het
onderzoek plaats hebbe in het volle licht.
Volgens dit art. 30 kan Zola gestraft worden
met gevangenis van 8 dagen tot een jaar en
met een boete van 1000 tot 3000 frcs.
Reeds heeft de premier Vrjdag in de Kamer
verklaard, dat de „aanvaller op het leger" aan
de justitie zal worden overgeleverd, en dus zal
men er wel meer van hooron. Het is
harteljk t® hopen, dat Zola ook bewijzen zal
hebben voor zjn serie beschuldigingen. Toen
Scheurer-Kestner voor den krjgsraad naar zjn
materieele bewjzen werd gevraagd, zei hj die
niet te hebben en slechts enkele „détails" te
kennen, waaronder men tamel jk algemeen zeke
re „indrukken" verstond. En bij kt het nu dat
de geweldige aanval van Zola ook op niots dan
indrukken steunt, dan, ja, staat de zaak van
Dreyfus er slechter dan ooit aan toe. De moed
HOOFDSTUK XX.
DE BODE.
„Ik zelf heb niets te beteekenen,~Van
Heken. Al kom ik er bij om, dat maakt
niets uit. Ik heb zoo heel veel niet te
verliezen, en acht mij overgelukkig wan
neer ik nog tot iets nuttigs kan zijn, al
moest het dan ook ten koste van mijn
leven wezen. Maar hiermede wil ik toch
ook weer niet gezegd hebhen, dat ik zoo
zorgeloos zal zjjn om niet de noodige
veiligheids maatregelen te nemen. Want
ziet ge, zoodra ik maar weet dat onze
goede mejuffrouw Geertje dooreenig ge
vaar bedreigd wordt, kan men geheel en al
op mij rekenen. Voor haar zou ik gjj
weet er alles van En ziet ge, eigen
lijk betreur ik slechts één ding: dat de
van mij gevraagde dienst zoo gemakkelijk
te volbrengen is. Op mij, den armen bul
tenaar, op mij den armen hinkelenpink,
den armen bedelaar, wie ter wereld
zal er ep mij acht slaan Wie zal ooit
op de gedachte komen, dat men mij tot
iets in staat heett geacht, en dat men
mij in vertrouwen iets heeft opgedragen,
dat met eene zendiüg vergeleken kan
worden
„Beste vriend, in do zaak das Heeren
zijn er geen kleinigheden. Ongetwijfeld, ik
heb mijne keuze op u gevestigd, omdat
ik meende, dat gij gemakkelijker onopge
merkt zoudt kunnen blijven dan een
ander maar bovendien heb ik ook juist
aan u gedacht, omdat ik er van overtuigd
was, dat er niemand is die meer van
mjjne Geertje houdt dan gij, waarde
Christiaan
„Gij hebtgelijk, mijnheer Van Heken.Ik
dank u. Gij zult tevreden over mjj zijn.
Morgenochtend, bij het krieken van den
dag, ga ik op weg."
De beide mannen bleven zich nog eenige
ooganblikken met elkaar onderhouden
over hun geloof, over hunne hoop en ver
wachtingen. Daarna stond Van Heken
op, en stelde hij den gewichtigen brief
aan Christiaan ter hand.
„Verberg dit stuk papier nu zoo zorg
vuldig mogelijk En haal het niet meer te
vooischijn vóór en aleer gij in een veilge
haven zij t aangeland. Vaarwel Christiaan
De Heere zij met ons
„Zal ik u tijding van mejuffrouw uwe
dochter terugbrengen
„Neen, Christiaan. 't Is beter, dat gij
hier stil en rustig terugkomt, als gewoon
lijk, en dat ge hier dan blijft. Gij weet
de minste of geringste verdenking
Men moet in de verste verte niet kunnen
vermoeden, dat gij ons tot tusschenpersoon
gediend hebtTot weerziens, Christiaan
Van Heken keerde laDgs denzelfden weg
terug, dien hij gekomen was. Zijn hart
was nu wel duizend pond lichter. De dank
bare genegenheid voor Geertje, welke
er huisde in het hart van den man, dien
hij zooeven vaarwel had gezegd, was voor
hem een genoegzame en afdoende waar
borg. Bovendien, hij wist met hoeveel
scherpzinnigheid de brave man bedeeld
was. Hij hield er zia'n van overtuigd, dat
hij onmogelijk een voorzichtiger en ver
trouwbaarder bode had kunnen vinden; en
bovendien had hij persoonlijk nog dit voor,
dat hij minder dan iemand anders ter we
reld argwaan of verdenking zou opwekken.
Alles ging dus tot hiertoe zoo goed mo
gelijk.
In opgeruimde stemming liep Van He
ken dus over den zachtkens opwaarts glooi-
enden weg naar de hoogvlakte, langs wel
ker zoom, aan den anderen kant, van waar
men hst uitzicht had op de Geete en
ook verder heel het omliggende land kon
overzien, de Prins van Oranje zjjn kamp
had opgeslagen. Geen enkel geluid, geene
enkele beweging, te midden dezer nach
telijke stilte en eenzaamheid. Daar ginds
in de verte was de maansikkel, die hem
bij het heengaan bestraald had, reeds
halverwegen weggezakt achter den witten
sneeuwrand, die aan den gezicheinder
scherp tegen het luchtruim afstak. Aan
alle kanten fonkelden de sterren als zoovele
gouden spijkers, die in het matblauwe
uitspansel waren genageld. Het geluid
zijner eigene voetstappen was het éénige,
dat de diepe stilte stoorde.
Plotseling meende hij, achter zich, een
voetstap te hooren. Hij bleef staan, en
keek naar alle kanten behoedzaam om
zioh heen. Nietswat hij gehoord had
was ongetwijfeld de echo zijner eigene
schreden geweest, die in de kalme en
doorschijnende lucht weerkaast werden
door den heuvel welken hij achter zich
had. Van Heken zette dus zijn nachtelijken
tocht weer voort. Na ongeveer een hon
derdtal schreden verder gegaan te zijn,
hoorde hij het geluid opnieuw. En ditmaal
wist hij zeker, dat hij zich niet vergist
had. Hij haalde zijn trouw rapier uit de
scheede, en keerde een eindweegs terug,
vast besloten om, het kostte wat het
wilde, de zaak grondig te onderzoeken.
Trouwens, hij meende dat dit spoedig en
gemakkelijk genoeg zou gaan. Hier waren
duidelijk zichtbaar in de sneeuw, de sporen
van zijn eersten gang. Hij kon ze zonder
eenige moeite onderscheiden van de sporen
zijner voetstappen op den terugweg. Zoodra
hij er nog andere ontdekte, zou hij zeker
van zijne zaak wezen. Maar hoe en waar
hij ook zocht, hij vond niets. Zoover
zijn oplettende en uitvorschende blik
reikte, hij zag niets. Neen, dan moest
hij zich ongetwijfeld toch wèl vergist
hebben. Om nog meer zekerheid te be
komen, en omdat de weg aan beide kanten
was ingesloten door heggen, doorzocht
hij ook deze met zijne oogen en zijn
degen. Maar nog altijd niets. En nu vol
komen gerustgesteld, zette Van Heken
voorgoed zijn weg voort, ditmaal vastbeslo
ten om niet meer op zijne ooren te ver
trouwen.
Toen hij aan het hoogste punt van den
weg kwam, zag hij daar eenklaps twee
onbeweeglijke gedaanten staan, die als
een paar zwarte standbeelden tegen het
be3nesuwde veld afstaken. Het gevaar
had hij dus vóór zich. Dat vond hij beter.
Kloek en vastberaden trad Van Heken
naar de beide mannen foe, met zijn blanken
degen in de rechterhand.
Eindelijk zeide eene stem, toen hij
nog slechts een paar schreden van den
spreker at was.
„Gjj hier, Gerrit
„Ja, oom. Met mijnheer D'Escos."
Die arme Van Heken hij zou zeer
verbaasd hebben opgezien, als men hem
gezegd had, dat deze weinige woorden
eene openbaring waren geweest voor
iemand, die hem langs de heggen volgde,
maar aan den anderen kant daarvan.
„Alles wel vroeg D'Escos.
„Uitstekend Maar hoe zijt gij toch te
weten gekomen, dat ik dezen kant ben
opgegaan
Gerrit heeft het spoor gevolgd, en ik
heb Gerrit gevolgd
Dat was toch niet noodig geweest,
waarde vrienden
„Gij bleeft zoolang uit, oom Wie zal
den brief brengen P"
„Christiaan."