mm m isi inraiEiiii huihl (Eerste Vrijdag 3 December 1897. Antirevolutionair TwaaMe Jaargang No. 633. Orgaan IN HOC SIGNO VINCE S FEUILLETON. T BOEKHOVEN. uitgever: SOMMEisSMBJii. Ai Se stukken voor «Ie MtedacSie bestemd, Adverteistiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan «Sen Uit aye v e glit nummer beslaat uit twee ISSaden. Een nieuw program. Het reeds lang in uitzicht gestelde program van de fractie-Lohman is thans verschenen. Wij zeggen „de fractie-Lohman/' omdat wij moeielijk de benaming „vrij- -antirevolutionairen" kunnen overne men. welke de leden dier fractie hebben aangenomen. In die benaming toch ligt de be schuldiging, dat zij die bij de oude, georganiseerde partij bleven, niet vrij zouden zijn. En dit kunnen wij niet toestemmen. Het bewijs diarvoor is voorts geleverd. Het is alleen maar, dat sommigen zich niet schikken kunnen in eerbiediging van het ge voelen der groote meerderheid. Op kerkelijk gebied beleefd men het zelfde verschijnsel. Maar dat daargelaten. Er is dan nu een tweede antirevolutionair pro gram. Het bestaat niet, zooals dat van '78 uit 3 maal 7 of 21, maar uit slechts 2 maal 7 of 14 artikelen. Sommige hoofdgedachten van den heer Lohman, reeds menigmaal be sproken in de Protest Noordbrabanter en in de Nederlnder vindt men er in terug en vermoedelijk is dit program dan ook wel door den heer L. opge steld. Zoo b.v. staat er in art. 6 zeer na drukkelijk vermeld, dat de Volksver tegenwoordiging geroepen is om „naar eigen inzicht" de belangen van het volk „als een geheel" te bevorderen dat hij zijn „zelfstandig heid" niet mag prijsgeven door eeni- gerlei belofte, en dat hij „niet alleen of allereerst de belangen zijner kie zers in het oog heeft te houden." Hij is zedelijk verplicht zijne kiezers „in te lichten over zijne handelingen en beginselen." Meer niet. Uit art. 10 over het onderwijs is het bekende E/m'e-rapport goed te proeven. Van de openbare school, waarvan ons art. 12 de eischen om schrijft, is in het nieuwe art. 10 geen sprake. De ouders worden hier aange wezen als in de eerste plaats voor het onderwijs te moeten zorgen, en de Overheid wordt daarbij gesteld voor betaling en controle. De omschrijving van de verhouding tusschen Staat en Kerk is meer gerekt, doch oveiigens vrij dubbelzinnig en conservatief. Van opheffing der verplichting, uit art. 171 der Grond wet voortvloeiende, wordt niet ge sproken. Maar eenerzijds wordt ge zegd, dat de Overheid verplicht is het „aan eenige kerk voor altijd toe gezegde" te beschermen, en anderzijds, dat toegezegde „uitkeeringen enkel op grond van algemeen belang" kunnen worden ingetrokken, mits daardoor „geen gevaarlijke schokken ontstaan. Kan het meer elastisch Het koloniale artikel (art. 9.) komt vrij wel met ons art. 18 overeen. De plicht der Overheid om Gods ordinantiën te eerbiedigen, om daar naar den wettelijken steun voor den ontwikkelingsgang der maatschappij in te richten, om te waken voor zondagsrust, voor de openbare eer baarheid en de openbare gezondheid wordt in het nieuwe program evenals in het onze beleden. Maar er is het een en ander bij opgenomen, nl. bescher ming van kinderen en hulpelooze volwassenen, ook in fabrieken en werkplaatsen. De militaire paragraaf strookt ge heel met die van het oude program. Over de houding der tractie Lohman bij de stembus, over het al of niet samenwerken met andere partijen wordt niets gezegd. Dit ligt ook niet op haar weg, meent zij Aan de practische politiek wil zij geen bin dende regelen aanleggen, Daarin wil zij vrij zijn. Wij komen nog wel eens op dit program terug. Doch onze eerste indruk is, dat men er de natuurlijke vertolking in vindt van de gevoelens der afgeweken partijgenooten, die vroeger als „droite" mannen bij ons behoorden. Evenredige verlegen- woordiging. Ofschoon wij, wat betreft de keuze der volksvertegenwoordigers, in den laatsten tijd reeds veel gevorderd zijn, bleef er toch nog heel wat over, dat voor verbetering vatbaar is. Wij gingen vooruit, als wij zien op het veel vermeerderd aantal kie zers, en op de splitsing der meer voudige districten. Maar ons beginselprogram zegt in art. 11: „Opdat de Staten Generaal in de natie wortelen het volk niet slechts in naam vertegenwoordigen en in hun saamstelling niet langer een krenking van het recht der minderheden oplevereneischt zij de invoering van een ander kies stelsel, en, ter voorbereiding daar toe, verlaging van den census." De hier bedoelde „krenking der minderheden" bestaat nu altijd nog. Namelijk in dezen zin, dat er land zijn, eene groote stukken van ons waar de kiezersgroepen van bepaalde overtuiging vele, ja zeer vele stemmen uitbrengen, zonder dat zij er een enkel lid door kunnen afvaardigen naar de Tweede Kamer. Klaar kwam dit ook uit bij de verkiezingen in Juni 1897. Noch in Groningen, noch in Fries land, noch in Amsterdam, Rotterdam of Utrecht, is één antirevolutionair Kamerlid gekozen. En toch werden er van antirev. zijde in die belang rijke landsdeelen bijna 2'5 der stem men uitgebracht. Ook stonden tegenover deze hoope schadeposten geen voordeelen in an dere provinciën of districten, welke er van verre tegen kunnen opwegen. Ten deele is die onbillijke uit komst wellicht het gevolg van de wijze waarop de provinciën en groote steden zijn ingedeeld. Dat wil zeggen, de knipschaar sneed op vele plaatsen dwars door politiek gelijkgekleurde streken heen. In de groote steden was de in deeling ook al bijzonder grillig, en in strijd met een meer natuurlijke samenvoeging van straten en buurten. Maar al heeft die wel wat op effect berekend schijnende indeeling nu ook mede schuld, de hoofdfout zit toch in het stelsel van verkiezen. De minderheid krijgt, zooals reeds terstond in 1878 de zaak is uitge legd, bij de verkiezing in afzonder lijke districten tweemaal ongelijk tegenover de meerderheid eerst bij de stembus en daarna in de Kamers. Feitelijk wordt haar invloed daar door grootendeels weggecijferd, Bij een evenredige vertegenwoordi ging zou dit groote bezwaar weg vallen. Werd namelijk bepaald, dat ons land slech s als één groot district het stembusresultaat had te leveren, en dat alle candidaten als gekozen waren te beschouwen, die een zeker p antal stemmen op hun naam vereenigd hadden, dan kon elke partij overeen komstig haar getalsterkte en haar belangstelling in de openbare zaak kracht en invloed uitoefenen. Sommigen zouden dan ook een spoedige |G rond wetsherziening voor dat doel willen tot stand brengen. Evenwel zal dit niet kunnen ge schieden, zonder dat tegelijk andere wijzigingen in de Grondwet worden aangebracht. De toelichting op „ons program" heeft dit ook duidelijk doen uitko men. Als de partijen naar hun politieke overtuigingen een evenredige verte genwoordiging kregen, dan zouden wij ook eene Kamer moeten hebben, speciaal bestemd om de richting van den politieken arbeid te bepalen. En daarnaast eene Kamer van cor- portaties en practische belangenwaar in naast elkaar optraden de vertegen woordigers van de wetenschap, van het lager onderwijs, van den ambte naarsstand, van den handel, van de nijverheid, van den landbouw, enz. Voorts zouden dan een groot aan tal kiezers meer dan een stem moeten kunnen uitbrengen, overeenkomstig hun meerdere ontwikkeling en hun meerderen invloed in de maatschappij. Met andjre woorden, eene „even redige vertegenwoordiging" zou com pleet moeten ingevoerd worden. An- Wat liejile vermag (Wordt vervolgd.) Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 cent per regel. Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. HOOFDSTUK XVII. 28 EEN BRAAF MAN. „Mijn kind, ik gevoel mij evenzeer getroffen door uwe oprechtheid als ver eerd door uw vertrouwen. Alleen betreur ik het, dat gij niet reeds vroeger uw hart voor mij ontsloten hebt. Misschien „Dat geloof ik niet." „En toch blijf ik gelooven van wel. Want deugdelijke redenen hebt gij niet. Voorwendsels natuurlijk wel, talrijke en ernstige voorwendsels, die in mijne oogen althans, u tot op zekere hoogte verontschuldigen. Maar gezonde redenen, neen, die hebt gij niet. De waarheid staat vast, welke fouten er ook begaan mogen worden door hen, wier taak het is haar te dienen. De Kerk is en blijft daar om niet minder de door God gestichte Kerk, en haar Opperpriester de plaatbe- kleeder en tolk van Jezus Christus. God spreekt door haren mond; zij is het beeld der stad in den Hem?!, en, om het in ééns te zeggen hier op aarde de vertegenwoor- Jloief? eu belichaming van al wat er goddelijks in den Hemel is. Alles moet haar onderworpen zijn en blijven; zij heeft recht op aller gehoorzaamheid. Zij kan en mag zich niet meer bepalen tot de prediking en do bediening der Sa cramenten, om verder allen invloed op de wereldlijke machten te laten varen, hoe en van welken aard die ook zijn mogen. Dat zou gelijk staan met den eisch dat God zweeg en dat de gestalte van den Christus verflauwde en tusschen de menigte verdween. Wie zieh aan da wet onttrekt, verdient geen verschooning. In mijne oogen is hij schuldig. Ik gevoel voer hem, 't is waar, slechts een oprecht en diep medelijden. Ondertusschen moet het erkend worden want dat is logisch dat die reden de gestrengheden tegen over de ketters rechtvaardigt. Als het ongeloof een misdaad is, dan is het ook de grootste van alle misdaden, omdat het een vergrijp tegen God is. En uit dat oogpunt geredeneerd, waarom zou men haar dan ook niet straffen Intus- schen wil ik, dat de liefde de strengheid verzaakte, en meen ik niet het recht te hebben ean recht dat ik ook trouwens aan niemand toeken om de doodstraf uit te spreken. De liefde is de wet, de vervulling der wet, heeft de Apostel gezegdConsummamatio legis est dilectio Gedurende de laatste oogenblikken hoor de men in de bovenkamer een gedruisch, dat tante Grietje en Geertje niet recht begrepen, of, beter gezegd dat zij maar al te goed begrepen. Toen het meer en meer toenam, stond tante Grietje op en sprak zij „Laat u niet storen, GeertjeIk ben veel te blijde, dat gij in do gelegen heid zijt om beter onderricht te worden. Houd het mjj ten goede, eerwaarde vader, ik moet even gaan zien wat er boven te doen is." „Wat kan dat wezen, mijn kind P" vroeg de abt. „Is Janus ziek „Neen, hij is reeds sedert eenige dagen afwezig." Het arme Geertje was doodsbleek geworden. Doch het uitspreken van dien naam alleen had al hare onrust weer gaande gemaakt. De abt bemerkte hare zenuwachtige spanning, en vroeg „Waarom houdt gij het een of ander voor mij verborgen? Vertrouwt gij mij niet „Ja, ik vertrouw u wel. En misschien zij t gij door God Zelf her waats gezonden. Geef mij goeden raad," En in één adem verhaalde Geertje de gebeurtenissen der laatstverloopen dagen, de bedreigingen van Janus, en al wat zij in haar biuneasl'e geleden had. Arme Janusmompelde de abt. „Arme Janus! Wat al moeite veroor zaakt ge mijEn na een korte stilte ging hij voort: „Alles wel beschouwd, mijn kind, kan die vrouw hier niet blijven. Ik mag niet toelaten, dat uw goede daad en die uwer tante u in de minste of geringste moeilijk heid zouden brengen. Neen, dat kan ik niet dulden. Ziehier den verstandigsten uitweg. Noch dezen eigen nacht zal ik met twee vertrouwde mannen hier komen. Wij zullen de zieke medenemen en naar mijn huis overbrengen. Gij weet, hoe mijne zuster Maria is. Zij zal haar zorg vuldig verplegen, daar kunt gij u ver zekerd van houden 1" Maar als het ruohtbaar wordt, dat „Men zal al heel slim moeten zijn om daar achter te komen en als het bekend mocht worden dat zij zich onder mijn dak bevindt, zal ik haar wel weten te verdedigen. De zaak is voor mij slechts deze, dat zoolang ik nog iets voor u doen kan ik niemand ter wereld, wie het ook zij, de gelegenheid wil laten om u een haar van hot hoofd te krenken. Laat mij maar begaan. Gehoorzaam mij, al is het dan nog slechts voor één keer voegde de grjjsaard er met een weemoe dig glimlachje bij. Daar tante Grietje nog niet weer te voorschijn kwam, stond de abt op en nam hij afscheid van het meisje. Op den drempel keerde hij zich nog eenmaal om, en zeide hij op ernstigen, min of meer plechtigen toon Geertje, misschien zal ik spoedig hier Boven zijn. Heb ik mede eenige aan leiding gegeven tot het door u genomen besluit om u van ons af te scheiden P Dat zou ik mijzelven niet kunnen vergeven „Neen, eerwaarde vader. Ik koester voor u slechts eerbied en genegenheid Maar „Wat is er, mijn kind P" De oogen van den grijsaard gaven zijn angst te kennen. Geertje was er diep geschokt door. „Niets wat u persoonlijk betreft. Ik zal óók naar Boven gaan. Daarvan ben ,ik zeker. Moge het u gerust stellen. Gij zult nooit tot de onzen behooren, ik nooit meer tot de uwen. Dit zal ons echter niet beletten om eenmaal vereenigd te worden en dan zullen wij beiden het in alle opzichten volkomen eens zijn." „God zegene u, Geertje, en Hij ver lichte u „Dat is mjjn bede eiken dag!" En zoo scheidden zij, wederkeerig de oprechtheid en standvastigheid van eikaars overtuiging bewonderend. HOOFDSTUK XVIII. TEGENSPOEDEN EN SUCCES. Geïsoleerd als hij was te midden der Zuid-Nederlanders, die grootendeels door vrees en angst werpen weerhouden om zich bij hem aan te sluiten, zag de Prins van Oranje zich van dag tot dag om geven door legermachten, die in aantal veel sterker waren dan de zijne. Zijne manoavres strekten nu eens om aan den Hertog van Alva te ontsnappen, en dan weer om hem aan te vallen. De Spaansche veldheer bepaalde zich tot de weigering om slag te leveren over de geheele linie, in afwachting dat het leger van den Prins als 't ware onder diens handen versmolten zou zijn. Hij wilde hem intusschen wèl aanvallen bij den overtocht over de San- che. De gelegenheid was te schoon om er geen partij van te trekken. Het werd een heete strijd. Willem van Oranje verloor er drie diizend man bij, en moest zich terugtrekken op Luik.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1897 | | pagina 1