Vrijdag 19 November 1897.
Antirevolutionair
Twaalfde Jaargang No. 681.
Orgaan
IN HOC SIGNO VINCES
FEUILLETON.
T BOEKHOVEN.
ilCiELDE
uitgeyer:
Aïle stufeken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever.
Onze liefde voor het
Oranjehuis.
Ofschoon niet gewoon verslagen
uit andere bladen over te nemen,
kunnen wij toch moeielijk nalaten
aan onze lezers het onderstaand
zakelijk en leerzaam verslag voor te
leggen, dat we in de Hollander van
13 Nov. jl. vonden
De heer Ds. Sillevis Smitt
van Rotterdam hield gisterenavond,
daartoe aangezocht door de vereeni-
ging Bijbel en Oranjeeen schoone
rede in Diligentia (te 's Gravenhage).
Onze verwachting van dezen spreker
met zulk een onderwerp was niet
gering toch heeft hij deze nog over
troffen. Nadat door den heer W e ij n-
b e r g de vergadering geopend was
met gebed en er was gezongen, trad
Ds. Sillevis Smitt op.
Z. Eerw. begon met te wijzen op de
geschiedenis uit „de Koningen", waar
in verhaald wordt, hoe Joas de eenig
overgeblevene was uit het geslacht
van David, en hoe gansch Juda,
door den band dien het voelde te
hebben met het huis van dien David,
Joas van ganscher harte liefhad.
Onze jonge Koningin wordt, evenals
de zesjarige Jois, door ons volk be
mind en om Gods wil geëerd. Nu is
Israel niet Nederland, want het
ééne volk verschilt van het andere,
en ieder volk heeft een eigenaardig
type. Maar dit is toch het kenmerk
van de Nederlanders liefde voor 't
Oranjehuis, een liefde, die tegelijk
de band is welke er bestaat tusschen
ons volk en onze vorsten en onder
ons volk onderling.
Yan waar die gehechtheid aan
Oranje
Spreker laat de historie het ant
woord op die vraag geven. Yluchtig
gaat hij met ons langs de rij der
Oranjes, om ons niet vermoeiend
met droge feiten, maar een greep
doende uit hun leven een karakter
te teekenen in weinige woorden. De
heerlijke opvoeding van Willem I,
zijn versmaden van „de vleeschpotten
in Egypte", om met het volk, dat
hem lief was, in de dorre woestijn
te verkeeren, zijn stervensbede,
dat alles brengt spr. onder onze
aandacht. Dan wijst hij op den veld
heer Manrits, op den stededwinger
Frederik Hendrik, op den durver
Willem II, daarna op den derden
Willem, onder wien de luister der
Oranjes het hoogst is geklommen. En
wanneer in de achttiende eeuw de
zon van Nederland haar straalkracht
heeft verloren, is ook hierin Oranje
met het volk verbonden ook onder
hen schittert de glans van den Zwj-
ger niet meer.
Als we in 't begin dezer eeuw
van de Franschen zijn bevrijd, wordt
er niet gevraagd, wie de kroon in
Nederland zal dragen. Natuurlijk
een telg uit 't miskend Oranjehuis.
Hoe nu moet zich de lietde voor
het Huis van Oranje openbaren
In de eerste plaats ga er een
voortdurend gebed op naar den
eeuwigen Bondgenoot van Willem
den Zwijger, naar den Potentaat der
potentaten. Ons volk moet ook zijn
geschiedenis gaan leeren, en die leeren
in 't licht van Gods Woord, den
gouden draad opmerkend, dien God
door onze geschiedenis en door die
van 't Oranjehuis heeft heengeweven.
Er moet onderzocht worden.
Want onbekend maakt onbe
mind.
Als we onze geschiedenis kennen,
dan voelen wij, Calvinisten, dat onze
brieven op het vorstenhuis de oudste
zijn, en dd&rom de meest onverbre
kelijke. Het is dan ook te betreuren,
dat de onzen in de vereenigiagen voor
het aanstaande Kroningsfeest schier
stelselmatig zijn voorbijgegaan. Dat is
onrecht. Dat is scheiden van wat bijeen
hoort.
En nu, vroeg spreker, hebben wij
nog verwachting van de Oranjes voor
de toekomst
Ja, en al die verwachting is saam
gedrongen op de laatste spruite van
den Oranjestam. In de donkere tijden,
die wij beleven en die wij tegen
gaan, is al de hope van ons volk
op dat Vorstenkind geconcentreerd.
Altijd hebben de Oranjes, als ze voor
het dileinna stonden voor of tegen
God, het eerste gekozen. Dit vertrou
wen we ook van Wilhelmina. Ons
oude Nederland zullen de goden van
dezen tijd niet hebben. Spreker re
citeerde nu met_ een meesterlijke
wijze van voordracht Lhet krijgslied
van de Calvinisten dezer eeu w
En hierna liet spreker het veer
tiende vers van den 68sten psalm
zingen, het psalmvers, dat onze ge
dachten onwillekeurig terugvoerde
naar den schoonen avond van den
lsten April, waarop zoovelen van
het Yolk van God en van Oranje
in grooten getale waren verzameld,
en waar het zoo duidelijk bleek,
dat Jehova zijn Israel nog niet
vergeten heeft.
„üJeii eigen program
De Rotterdamsche „Nederlander"
is bezig uiteen te zetten wat som
migen al zoo dwingt om een eigen
program te stellen.
Het oule program van 1878 kun
nen zij, die ontevreden zijn over de
leiding, moeielijk behouden, zegt de
redactie, In 1878 hebben de toen
bestaande kiesvereenigingen dat pro
gram vervaardigd en vastgesteld. In
zoover kan het't eigendom der partij
worden genoemd. Na het gerezen
conflict, moest of de oude leiding aan
kant gezet worden hetgeen niet
ging, omdat de groote massa haar
goedkeurde of moest men met een
eigen program voor den dag komen.
Nu vindt de redactie van de Neder
landerdat dit laatste best kan, en
zelf nuttig is. Dat program van '78
is toch in vele opzichten „vaag en
dubbelzinnig" en beantwoordt niet
meer aan de tegenwoordige eischen.
Het komt ook niet overeen met de
houding, door de partij sedert 1894
aangenomen De Reveil v\ ordt thans
door Dr, Kuyper te gering geacht.
De algemeene geest der Hervorming
wordt te weing gewaardeerd. Het
calvinistische wordt te veel op den
Wat liejde vermag
voorgrond gehntoht, ook ter verdedi
ging van de democratische beweging
en niettegenstaande Calvijn volgens
de meeste geschiedschrijvers eene
aristocratische figuur is. De menschen
gaan altijd volgens de redactie van
de Ned. op deze wijze te veel de
antirevolutionaire politiek verwarren
met het gereformeerd zijn, op kerke
lijk gebied, en nu zal het gezel
schap der „vrije antirevolutionairen"
eene poging doen om de menschen om
een veiliger Standaard te vereenigen.
Wij zullen afwachten wat daarvan
worden zal.
Maar wij voor ons verklaren heel
dit scheuringsproces slecht hieruit, dat
omstreeks '78 het ageeren in de poli
tiek nog minder aan de orde was,
maar dat thans de praktijkvooral in
zake de sociale wetgeving dwingt om
meer kleur te bekennen en de gedach
ten des harten openbaar te maken.
Wij keuren dus het stellen van een
apart program door de bezwaarden
zeer goed maar keuren het af, dat
men daaraan eene uitlegging geeft,
die de georganiseerde antirev. partij
op nieuw verdacht maakt.
Als er ooit een politieke leider ge
weest is, die helder bleef onderschei
den tusschen kerkelijke staatszaken,
dan was het Dr. Kuyper. Ook binden
de gereformeerde kerken harerzijds de
leden niet aan eene bepaalde opvat
ting van een politiek program of aan
zekere Calvinistische stellingen. En de
heer Lohman is dan ook kerkelijk
geenszins bemoeielijkt om zijne afwij
kende inzichten. Maar het is nu een
maal een feit, dat de meeste menschen
1
aiaasi onze
en op nieuw
en gehouden
Sage doch
r- en Sohoen-
verbruikers.
mm Dl
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 cent per regel.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
Zij zullen het niet hebben,
Ons oudo Nederland....
Tenzij het woerd des Zwijgers
Moedwillig werd verzaakt
'k Heb met den Heer der heeren
Bon vast verbond gemaakt.
HOOFDSTUK. XVI.
WERKEN DER DUISTERNIS.
26
„Laat hem maar praten, en maak u
niet ongerust. Bovendien, kent hij u
„Neen. Ik heb hem gisteren voor de
eerste maal van mijn leven gezien. Maar
het zou toch mogelijk kunnen zijn, dat
hij mij herkende."
„Dat moet gij trachten te beletten,
door uwe voorzorgsmaatregelen te nemen.
Al het overige kunt gij aan ons over
laten. En zijt gij hier in Brussel bekend
„Ik zie en spreek in Brussel nooit
iemand anders dan u."
„Uitstekend! Wij hebben juist van
daag een au-to-dafé, een terechtstelling ter
eere Gods. Ik draag u op, een wakend
00gje te houden op de vrouw van een
der schuldigen, dien wij aan den wereld
lijken arm zullen overleveren. Gij moet
haar gedurende en na de plechtigheid
overal volgen, en mij dan tot in de kleinste
bijzonderheden verslag komen geven van
hetgeen gij ontdekt zult hebben. Ga dan
nu. Ziehier een bewijsstuk, dat gij aan
den cipier der gevangenis kunt over
leggen," hij stelde Janus een paar
regels schrift ter hand, die hij al pratende
op een stukje papier had gekrabbeld.
De bedoelde vrouw zal daar dezen morgen
komen gij zult er haar dus zien, en haar
dan niet meer uit het oog verliezen.
Hebt ge me nog iets te vragen
»Op 't oogenblik niet. Later misschien
wol."
„Dan kunt gij nu gaan."
Janus verliet Don Garcia, en voldeed
in alle opzichten stiptelijk aan hetgeen
deze hem bevolen had.
En zoo gebeurde het, dat tot zijne
groote verbazing diezelfde vrouw, die
hij moest bewaken, hem weer naar Jo-
doigne bracht, waar hij haar bij zijne
moeder terugvond.
HOOFDSTUK XVII.
EEN BRAAF MAN.
Sedert de ontmoeting op den toren werd
Geertje gekweld door duizenderlei gedach
ten, die haar geen oogenblik rust lieten.
Zij had diep medelijden met Janus,
niet omdat zij hem geen de minste of
geringste hoop kon belooven, maar om
het peil van zedelijke laagheid, waartoe
hij gedaald scheen te zijn. Ook maakte
zij zich bevreesd voor hem zij wist hoe
ver zijn haat kon gaan, hoe listig en
geslepen hij was. Zijne plannen zouden
eerst bekend worden op het eigen oogen
blik dat hij ze ging uitvoeren. En dan
zou het te laat zijn.
Wat stond haar te doen Tante Grietje
waarschuwen De arme vrouw verlus
tigde zich in zóóveel schoonschijnende
luchtkasteelen, en stelde in haren zoon
nog zóóveel blind vertrouwen, dat Geer
tje onwillekeurig terugdeinsde voor
zulk een waarschuwing. En toch,
mocht en kon zij blijven zwijgen Zou
Jauus's moeder niet het recht hebben,
haar dat stilzwijgen eenmaal te verwijten P
En zou tante Grietje, als zij beter op
de hoogte van de waarheid was, al den
invloed en al het gezag, dat zij nog over
Janus had, in het werk kunnen stellen,
om haren zoon tot andere gedachten te
brengen en op die wjjze het reeds in de
verte rommelende onweder nog bijtijds
af te wenden
In ieder geval was het in de allereerste
plaats van het hoogste belang, de arme
vrouw te redden, wier lot en leven in
het bijzonder bedreigd werd. Dat was
voor het oogenblik de voornaamste en
dringendste plicht. Maar hoe dien te vol
brengen De zieke was ternauwernood
uit hare bezwijming ontwaakt. Geertje
wilde haar niet in den steek laten. Zij
ontwierp en verwierp in haren geest
duizenden en duizenden plannen, het een
al even onmogelijk als het ander. Ten
laatste eindigde zij waarmede zij had
moeten beginnen zij stortte haar hart
voor God uit, smeekte Hem om Zijn
bijstand, Zjjne leiding, Zijne verlossing,
en toen zij uit hare knielende houding
opstond, gevoelde zij zieh, zoo al niet
volkomen gerustgesteld, dan toch wonder
baarlijk versterkt. En de reddende ver
lossing kwam, maar Geertje had in
de verste verte niet vermoed, dat zij
van den kant en op de wijze kwam, die
wij zullen beschrijven.
Te Jodoigne woonde sedert bijna dertig
jaren een vrome abt, zooals er zich,
Gode zij dankin die veelbewogen dagen
eenigen be vondenonder de leden der Room-
sche geestelijkheid in de Nederlanden.
Hij wijdde zich geheel en uitsluitend aan
de vervulling zijner ambtsplichten, hjj
was goed voor allen, zonder onderscheid
of aanzien des persoons, hij had en be
toonde medelijden met aller ellende, hij
werd door allen gelietd en geëerbiedigd
wegens de reinheid van zijn levenswandel,
de verheven eigenschappen van zijn ka
rakter, en zijne onuitputtelijke liefdadig
heid. De ochtenduren bracht hij meestal
door in godvruchtige overpeinzingen na
den middag ging hij gewoonlijk, ondanks
zijn hoogen leeftijd, van huis tót huis,
de leden zijner gemeente bezoekendes
avonds keerde hij tot zijne geliefkoosde
bepeinzingen terug, en dan bleef hij soms
tot laat in den nacht verdiept in de be
studeering van het een of andere heilzame
plan, waarna hij ten slotte een lang
durig gebed deed voor zijn kerspel, voor
zijn volk, voor zichzelf, en eindeljjk den
slaap des rechtvaardigen genoot, om den
volgenden dag do bezigheden van den
vorigen te hervatten.
Zijne bij hem inwonende zuster was
slechts met één levensdoel vervuld voor
zijne Kerk, die hij zoo liefhad, door hare
nauwlettende en opofferende zorgen den
man te behouden, dien zij in hare kinder
lijke bewondering haren „heiligen heer
broeder" noemde. Niets eenstemmigers,
niet treffendere, niet stichtelijkers dan
het leven van die beiden, dat steeds
denzelfden loop volgde, steeds aan dezelfde
plichten was gewijd, in een volkomen
harmonie, die voortdurend onderhouden
en versterkt werd door het onbeperktste
vertrouwen. Als er gegeven moest werden,
gaven zij gezamenlijk en met even milde
hand als er bezuinigd moest worden,
bekrompen zij zioh gezamenlijk en met
even groote blij moedigheid. Orde, vrede
en vergenoeging heerschten in de een
voudige pastorie, en nog iets anders óók
Hand in hand schreden de beide oudjes
vol moed en vertrouwen voorwaarts naar
den Hemel, die hen riep, slechts één
enkelen wensch koesterend, namelijk
samen dien drempel te mogen over
schrijden. Nooit hadden zjj elkander ver
laten, en nooit of nimmer hadden zij
elkaar hun gansche leven een schijn of
schaduw van verdriet aangedaan.
„Ik zou niet gaarne willen, lieve Maria,"
placht de brave man dikwijls te zeggen,
„dat mijne stervensvreugde de eerste was,
die wij niet samen konden deelen
Met hart en ziel aan de Roomsche
Kerk gehecht, welker gebreken hij even
wel erkende en welker misgrepen hem
leed deden, betreurde hij de beweging der
Hervorming, welke hij tot op zekere hoogte
verontschuldigde, maar toch ook weer
veroordeelde naar gelang van het aantal en
de hoedanigheid dergeDen, die er afvallig
door waren geworden. Maar wat hij per
soonlijk nog dieper betreurde, was de
onverdraagzaamheid van sommige dwe
pers, wier hoogste streven scheen te zijn,
van iederen Hervormde een martelaar te
maken. Wat hem betrof, nooit had hij in
de verste verte met dezulken iets te doen
willen hebben. Als men hem vroeg, hoe
het in dit opzicht met zijn eigen kerspel
gesteld was, gaf hij onveranderlijk met
een minzaam glimlachje ten antwoord
„Och bij ons weet men niet eens, wat
een ketter is
(Wordt vervolgd.)