Vrijdag 3 September 1897.
Twaalfde Jaargang No. 620.
Antirevolutionair
IN HOC SIGN O VINCES
FEUILLETON.
T BOEKHOVEN.
uitgever:
AïBe stukken voor cte Stedactle bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zeiaden aan den Uitgever.
Staat en maatschappij.
De grootste quaestie, die achter
tal van Sociale wetsontwerpen ver
scholen ligt, is deze tot hoever
mag of moet de bemoeiing der
overheid met het vrije burgerleven
gaan
of m. a. w. waar is de grens
tusschen staat en maatschappij of
nog anders in hoeverre mogen de
burgers in hun maatschappelijke
bewegingen door de wet gebonden
worden.
Laat ons allereerst opmerken, dat
de wetten in het algemeen noodig
zijn voor de kwaden voor hen die
uit eigen aandrift geen maat en
orde houden. Zij dienen dus tevens
tot bescherming van de betere onder
danen.
In hoeverre nu het kader van
de wet moet uitgezet worden, hangt
alzoo ten deele af van den toestand
des volks.
Ontwikkelt zich eene natie in
gunstigen zin gaat zij niet alleen
stoffelijk vooruit, maar leeft zij ook
sterk onder zedelijke beseffen zijn
de waarlijk christelijke deugden
diep in haar doorgedrongen, zoodat
de meerderen hun minderen op eene
menschlievende, dragelijke wijze
behandelen, en zij die geld en goed
hebben wat mededeelen aan de
verarmde medemenschen, dan kan
de wetgever zich in veel onthouden
en het natuurlijke leven zijn gang
laten gaan.
Zinkt daarentegen een volk in
zedelijken zin naar omlaag ontwent
het aan christelijke overwegingen
slijten de betere overtuigingen uit
krijgt de zelfzucht de overhand
denkt ieder maar alleen om eigen
voordeel, en dreigen de armen in
steeds grooteren getale om te komen,
dan moet de wet wel het hare doen
en paal en perk stellen aan het
eigen werk van de burgerij.
In zooverre heeft dan ook het
optreden der radicalen en Socialis
ten zijne oorzaak en aanleiding.
Niet dat deze partijen er onte
vreden over, zijn, dat het christendom
als zoodanig zijne kracht en werking
voor een groot deel verloor onder
onze natie.
Integendeel, dat vinden zij zelfs
heerlijk.
Maar ofschoon zij den boom des
Christendoms verwerpen, willen zij
wel zijne vruchten. Ook meenen zij
dat die vruchten- er op den duur
best kunnen zijn, zonder dat de boom
in! stand gehouden wordt. En nu
dat anders uitvalt, roepen zij de
wet te hulp, cn denken zij, dat
door wettelijke middelen alle maat
schappelijke kwalen zijn weg te ne
men.
Of om het nog anders te zeggen
zij kennen geen werking der genade,
en zoeken daarom heil bij de wet,
en hoe grooter stuk van de maatschap
pij nu maar samenvalt met den kring
van den Staat, des te veiliger achten
zij den toestand.
Als het er op aankomt, willen zij
heel de maatschappij wel laten over
gaan binnen den hoepel van den staat,
zoodat het maatschappelijk leven van
stukje tot beetje geregeld wordt door
wetsbepalingen. Dan is voor goed de
de ellende weggeruimd, waant men.
Op dit punt krijgen zij het echter
te kwaad met de christelijk gezinde
democraten.
Deze willen o ja wél de wet er
bijstellen om in sommige opzichten
verlichting van maatschappelijken
druk aan te brengen.
Maar zij doen dat altijd met het
bewustzijn, dat op deze wijze het
sociale leven arm en benepen dreigt te
worden.
Want de hoogere beginselen, en
edeler drijfveeren ontwikkelen zicb
alleen in de sfeer der vrijheid ter
wijl de dwang de fijnere gevoelens
doet verstompen.
Het zal er dus op aankomen om
bij de wetsvoorstellen van de naaste
toekomst dit verschil duidelijk en
practisch te doen uitkomen.
Het maatschappelijk leven is van
organischen aard. Eu bij alle inkluis-
tering en regeling van het organisch
leven moet men bedacht zijn op
bewaring, van het leven zelf.
Bovendien, dezulken die bij Gods
Woord leven, weten, dat er geen
bewaring van het volksorganisme
mogelijk is, tenzij dan dat 's Heeren
bevelen in acht genomen worden.
Tot deze bevelen behoort bij voor
beeld, dat de ouders hun eigen kinde
ren aan behoorlijk onderwijs helpen,
dat de lieden hun dienstbaren zonder
dreiging naar billijkheid bejegenen,
en dat zij hun arme familieleden en
kerkgenooten brood verschaffen.
Waar nu de radicalen al deze
dingen van Staatswege willen bezor
gen, hebben de antirevolutionairen
en ook de roomschen de roeping
om hun christelijke voorwaarden te
bedingen.
Zij moeten waken, dat er gelegen
heid blijft voor de oefening en toe
passing van de hoogere krachten
die er, dank zij Gods goedheid, nog
bij een deel onzer natie schuilen.
Dit krijgt dan in de oogen der
tegenstanders wel misschien het aan
zien van moedwillige oppositie. Maar
dat kan niet anders. Christelijke en
niet-christelijke Staatslieden begrijpen
elkaar in den grond toch nooit. Tijde
lijk kunnen zij iets te zamen onder
nemen. Doch op den duur loopen
hun beschouwingen en idealen steeds
verder uiteen.
En wat de roomschen betreft, is het
maar de vraag, of zij hun kerkelijke
berekeningen dan wel hun christelijke
beginselen aan het woord zullen
laten.
Doen zij het laatste, dan kan in
de nieuwe Kamerzitting het onder
scheid tusschen een christelijk-sociale
hervorming en een half-conservatief,
half-radicale wetsuitbreiding, helder
in het licht treden.
Uit dit oogpunt bezien is het
wellicht een groot voordeel dat de
christelijke partijen niet met de
regeertaak zijn belast, maar^zich voor
latere dagen kunnen oefenen.
Immers de sociale quaestie is eene
zeer ingewikkelde.
Maar terwijl nu de conservatieven
daarover aan het strijden zijn met
de radicalen, kunnen de christelijk
gezinden hun studie voortzetten, en
bij het bespreken der wetsvoordrach-
ten het kaf van het koren leeren
scheiden.
Totdathet blijkt, dat er zonder
christelijke basis geen stuur of gang
in het werk te krijgen is, en het
kiezersvolk bespeurt, dat het door de
Brondsveldspartij misleid is. Deze
partij ageert slechts tegen het bijgeloof
ter plaatse waar het niet behoort, en
laat inmiddels het ongeloof vrij spel.
Nu heeft Nederland van de ver
breiding der ongeloofstheorieën reeds
zeer veel schade ondervonden.
Inzonderheid op schoolgebied.
Maar als het nu evenzoo tegenloopt
op sociaal terrein, en het is niet
anders te verwachten dan zullen
daardoor veler oogen open gaan, en
zal ons volk bedacht worden op de
herinnering van zijn maatschappelijke
vrijheden, door middel van een
christelijk-sociale wetgeving.
Het kan nu eenmaal niet anders
verwarring of vereenzelviging van
staat en maatschappij is de ondergang
van een volkdoch rechtsbescherming
in de maatschappij door de Overheid
brengt de natie vooruit.
Opmerkelijk.
Tot ons leedwezen zagen wij, dat
de heer Heemskerk, die in het dis
trict Sneek met slechts één stem in
de minderheid bleef, nu ook in
Amsterdam weer één stem tekort
kwam.
Dit is wel zeer opmerkelijk. Haast
zou men gelooven, dat het om bijzon
dere voor ons verborgene redenen
noodig of goed is, dat de heer
Heemskerk voor het ©ogenblik geen
zitting heelt in de Kamer.
Om verborgene redenen zeggen
wij. Want het is genoegzaam bekend,
dat de heer H. sedert lang uitmunt
als een zeer kundig en scherpzinnig
tVat liejde vermag
resi ai aiMBiiiiisasii
Deze Courant verschijnt eiken "Vrijdag.
Abonnementsprijs per driemaanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Glroote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
18. HOOFDSTUK IX.
„Welnu, dan moet één van tweeën
waar zijnde leiding die men u geeft,
ia óf niet goed, óf onvoldoende. Wat mij
betreft, ik koester niet de minste ot ge
ringste vrees. Ik reken volstrekt niet op
mijne goede werken, want ik weet, dat
ik een arme zondares ben. Maar ik heb
geleerd, dat God mij liefheeft, dat Jezus
mij heeft gered, en dat Hij zelfs Zijn
leven voor mij heeft gegeven. En ziet
ge, toen gij zooeven tot mij zeidet, dat
het mij wel eens bitter zou kuuDen be
rouwen, de uitgevaardigde voorschriften
niet te hebben opgevolgd, door te doen
wat men als verplicht en gebiedend heeft
voorgesteld, zcide ik bij mijzelve: „Wat?
ik zou ia het openbaar gaan verklaren,
dat ik mijn hoop op deze dingen gesteld
heb terwijl de zekere en vaste grondslag
van mijn geloof geheel ergens elders ligt
Wat bekommer ik er mij om, ot de aarde
mij veroordeelt en verwerptIk ben er
zeker, ja volkomen zeker van, dat de
Hemel mij zal aannemen 1" En volgaarne
zou ik er bijvoegen„Ik ben gereed.
Als de Heer van mij verwacht, dat ik Hem
mijne dankbaarheid zal bewijzen door
het lijden, dat mij door de inenschen
zal worden aangedaan, al moest ik
Hem dat bewijs ten koste van mijn leven
geven, welaan met blijdschap zou ik het
voor Hem afstaan. Ja, ik zou 't als een
blijdschap, maar ook evenzeer als een
plicht beschouwen
Zij had dit alles op zulk een aangrij
penden en overtuigenden toon gezegd,
dat tante Grietje er zich ten diepste ge
schokt door gevoelde.
„Zoo zijt gij allen antwoorde zij. „Ik
moet u eerlijk bekennen, dat ik er niets
van begrijp. Wat zijt gijlieden gelukkig
Maar vertel mij toch eens, hoe gij aan
dit alles gekomen zijt I"
„Ik zal er mijn best toe doen. Onder-
tusschen vrees ik al vooruit, dat ge mij
niet zult gelooven, zóó eenvoudig is het
„Nu, begin maar.Ik luister
„Al wat ik weet," zei Geertje, „heb
ik uit het Evangelie geleerd. En wat het
Evangelie is, dat weet gij."
„Jawel, een groot, dik boek, waaruit
men alle Zondagen voorleest
„En waarin gij waarlijk, lieve tante,
wel alle dagen mocht lezen 1 Toen ik
bekend werd met de heerlijke verhalen
van den Heiland en met Zjjne wonderbare
onderwijzingen, heb ik tot mijzelve gezegd,
overtuigd dat ik mij niet bedroog „Dat
is nu juist, wat ik noodig heb Dat is de
waarheid Ik dacht er toen nog geen
oogenblik aan, de Kerk te verlaten. En
ik zou er misschien ook nooit aan ge
dacht hebben, als men ons rustig en stil
had laten voortleven, en ons vrijelijk in
onzen Bijbel had laten lezen Het zou
nooit of immer bij mij zijn opgekomen,
eenigen twijfel te koesteren aangaande
het nut en de uitwerking van eene
menigte dingen, bij voorbeeld omtrent
de hoeveelheid en de onbeduidendheid
der ceremoniën. Ik beschouwde die cere
moniën als iets volkomen natuurlijks.
Als het mij slechts eenigszins mogelijk
was, gaf ik er een hoogere beteekenis
aan, door alles te vergeestelijken, de
zichtbare dingen naar de onzichtbare
wereld over te brengen, en de onzicht
bare in de zichtbare te zien en wanneer
mij dat niet wilde gelukken, stapte ik een
voudig over al mijne bezwaren heen.
Mijn Zaligmaker was alom tegenwoordig
ik aanschouwde Hem overal, ik voerde
Hem allerwegen mede in mijn hart. De
belijdenis Ik bleef nog steeds belijden.
Maar mijn Verlosser was dichter bij mij
dan de priester, en hoeveel heiliger
en zachtmoediger dan deze was Hij Aan
Hém verhaalde ik mijn leven, aan Hé in
beleed ik mjjne fouten, aan Ham deelde
ik al mijne bezwaren en twijfelingen
mede. Hij* was het dan ook, die mij ge
ruststelde en tot mij zeide „ga heen
uwe zonden zijn u vergevenuw geloof
beeft u behouden De Bijbel heeft een
Christin van mij gemaakt. Ik dacht er niet
over om Protestant te worden dat ik niet
Koomsch meer ben en ik kdn het niet
meer zijn weet gij waarom dat is
„Dat alles is zoo nieuw en zoo geheim
zinnig voor mij Hoe wilt ge dus, dat ik
het raden zal
„Het komt door de InquisitieToen
ik het bloed zag stroomen en de brand
stapels zag vlammen, heb ik tot mijzelve
gezegd „Neen duizendmaal neen! dat is
de wet des Evangelies niet. De Waarheid
is niet aan den kant dergenen die branden
en moorden, maar aan den kant derzulken
die voor hun geloof weten te sterven
„De Inquisitie riep tante Grietje,
met een gebaar van afschuw„neen,
spreek mij déér niet van Ik verwensoh
en vervloek haar, om al het kwaad dat
zij van dag tot dag sticht
„Gij ziet het maar al te goed in,
gij evengoed als ikMaar dan moet gij
nu ook verder gaan. Het Evangelie ver
langt van ons, dat wij den boom naar
zijne vruchten zullen beoordeelen. Als de
vruchten kwaad zijn, is ook de boom
kwaad. Trouwens, al zou het dit slechts
zijn van een vrij volk een schare beang
stigde zielen gemaakt te hebben, die altijd
beducht zijn dat er stemmen uit de muren
zullen komen, dat de steenen zullen spre
ken, dat de nachtelijke stilte zal fluisteren,
en dat er uit den schoot der aarde, om den
hoek der grens, een onbelichaamde aan
klacht zal komen dat de Inquisitie achter
hare deuren, in de ondoordringbare diepte
harer geheimste schuilplaatsen, waar zij
op hare teenen rondsluipt, steeds de ooren
spitsend, steeds begeerig loerend en spie
dend, dat zij daar met verfijnden wel
lust al de onthullingen opvangt, die de
lucht haar kan aanbrengen het spion-
neeren verheven tot de hoogte eener
maatschappelijke deugdde leden van
éénzelfde huisgezin elkaar verdenkend,
elkaar bewakend, elkaar aanklagendniet
meer te kunnen leven, niet meer te
kunnen spreken, niet meer te kunnen sla
pen zonder de Inquisitie te vinden aan
zijne deur, aan zijn haard, aan zijn tafel,
aan zijne zijde,aan zijn hoofdkussen!"
„Stil, stil toch, lieve kind niet zoo
hard Gij hebt duizendmaal gelijk. Ik ben
het in alle opzichten volkomen met u
eens. Maar niet zoo luide, ouvoorzichtig
meisje
Geertje had zich onwillekeurig opge
wonden. Aan de deur bad zieh een licht
geritsel doen hooren, dat door tante Grietje,
op wier verbeelding al zulke dingen
een geweldigen indruk maakten, maar
al te goed was opgemerkt.
Plotseling dreunde de deur onder een
zwaren slag. De beide vrouwen staar
den elkander vol angst en schrik aan,
toen zij een zonderling gekermmeenden te
hooren.
„O God 1" stamelde een zwakke stem,
die zich bijna niet meer verstaanbaar kon
maken, „ontferm U toch over mij Kom
mij te hulp Ik kan niet meer
„Tante, wij moeten eens gaan zien
wie en wat dat is Er schijnt daar iemand
te zijn, die behoefte aan onze hulp en
bijstand heeft."
En reeds had Geertje de lamp opge
nomen, en liep zij er met vasten en
klookmoedigen stap mede voort al zag
haar gelaat ook wat bleek naar de
huisdeur, waarachter zij het een of andere
groote ongeluk vreesde te zullen vinden.
(Wordt vervolgd.)