UII84MM91Ë11 Vrijdag 20 Augustus 1807. Twaalfde Jaargang No. 618. Antirevo lution Orgaan IN HOC SIGN O VINCE FEUILLETON. T BOEKHOVEN. Abonnementsprijs per driemaanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. A8ie §*nliken voor de Ifetlacfie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te gentieai aan flesi ELitgrever. ij, die xicfii nu op ons Iliad abonneeren, ontvangen de In deze maand ver schijnende num mers GRATIS. Mie Uiig ever. Zondagsrust. In de Staatscrt. No. 188 vindt men een verslag, door de hee.ren Stuive en de Wijs uitgebracht omtrent het door hen als gedelegeerden van de Nederlandsche regeering, bijge woonde Congres voor Zondagsrust, dat van 7 tot 9 Juli te Brussel is gehouden onder eerevoorzitterschap van den Minister van nijverheid en arbeid Nijssens, en gepresideerd door den heer A. Clermont, directeur van den spoorweg Maastricht Luik. In dit verslag schreven de heeren Stuive en de Wijs „Onze algemeene indruk is, dat, ofschoon hier te lande op velerlei gebied verbetering mogelijk is, de toestand zich gunstig onderscheidt van dien in België en Frankrijk, maar dat in Amerika, Engeland, Zwitserland het beginsel „Zondags rust is noodig en mogelijk" veel meer is doorgedrongen bij regeering en bevolking." Het is wel treurig, dat onpartijdi ge verslaggevers zulk een getuige nis moeten afleggen, wat ons land aangaat. Dat in het land, waar een maal uit revolutionaire, Gode- vijandige beginselen de Zondag als zoodanig officieel aan een kant werd gezet, de zondagsrust thans nog niet in eere is, spreekt als het ware van zelf. Maar in ons land, waar wij zulk een ander, met den godsdienst zoo nauw verbonden verleden hebben, valt het dubbel te bejammeren, dat wij met onze zondagsviering zoo ten achteren zijn. Voor een niet gering deel is dit onzes inziens ook hieraan toe te schrijven dat de predikanten in de Hervormde Kerk, al zijn zij ook overigens rechtzinnig, door woord en daad niet of niet genoeg ijveren voor de zondagsrust. Men redeneert er vaak wijsgeerig overmen zegt dat het in de rust niet zit, wanneer de tijd niet met heilige overdenkingen wordt doorgebrachtmen wijst op onnutte verteringen op den Zondag, en zoo meermaar inmiddels laat men na zelf allen arbeid of alle reisbeweging op Zondag tegen te gaan. Er zijn verscheidene plaatsen in ons land, waar vele rijke lieden wo nen, die lang niet gaarne ongodsdien stig zouden heeten, die deels geregeld ter kerk komen, en die toch het overig deel van den Zondag uit rijden gaan, partijen aanrichten, enz. of schoon zij daarvoor even goed op werkdagen den tijd hebben. Dit zou alzoo niet geschieden, wanneer de predikanten hen in de kerk behoorlijk vermaanden om toch niet langer door hun gedrag op Zondag een verkeerd voorbeeld te geven aan hen die met werken hun brood moeten verdienen, en die ook lichamelijk de grootste behoefte hebben aan rust na den zes- daagschen arbeid. Zondagsrust is „noodig en moge lijk." Werd het noodzakelijke maar ingezien, dan zou er ook wel hoe lan ger hoe meer ruimte komen voor de mogelijkheid want waar een wil is, daar is een weg. Wat gaat er in Nederland om vergeleken bij Enge land en Amerika? Welnu, als daar veel meer zondagsrust mogelijk is, waarom dan niet in ons kleine land Jammer ook, dat de roomschen zoo weinig toonen te gevoelen voor de zondagsrust. Buiten kerktijd koopen en ver- koopen zij schier onbeteugeld. De geestelijkheid is hierin zeer „meegaan de" en schikt zich naar den wil der groote massa maar het gevolg is toch van hen zoowel als voor de protestan ten, dat allen er schade onder lijden, want de rust op Zondag' is gegrond op 's menschen natuur, zoowel als op het gebod Gods. Zonder do doorwer king van den waren godsdienst be grijpt de mensch echter ook zijn tijde lijk belang niet en daarom is er niet veel beterschap te wachten, zoolang de diepere drijfveeren verlamd blijven. Mei nieuwe Ministerie. Zoodra bekende beoefenaars der staatkunde zitting hebben gekregen in den Raad der Kroon, krijgen hun vroegere verklaringen, in kamerrede nen of wetenschappelijke of politieke geschriften afgelegd, natuurlijk opeens eene veel grootere beteekenis, van wege den meerderen invloed dien een Minister kan uitoefenen. Zoo gaat het ook nu. Het stand punt van den heer Mr. Goeman Borgesius is nogal bekend, omdat deze als kamerlid ook menig maal voordrachten voor het volk heelt gehouden. En de heer Pierson kreeg door zijn eerste Ministerschap, reeds groote bekendheid. Flij was het die de vermogensbelasting heeft in gevoerd waarmede veie rijken nog steeds zeer weinig zijn ingenomen. Het is gebleken, dat deze Minister veel op touw durft zetten, en daar voor zijn de vermogenden wel wat bevreesd, dat er eerlang nog meer van hem gevergd zal worden ten bate van de Staatskas. Maar wie is nu de heer Mr. Cort van der Linden, de nieuwe Minister van Justitie? Ziehier een weinig ter aanduiding van diens gevoelens. In „Richting en beleid der Liberale partij", schreef deze staatsman: „Terwijl de oudere groep der libera len meer en meer onder den invloed geraakt van conservatieve partijgan gers, heulen de zoogenaamd geavan- ceerden of radicalen met socialistische beginselen." „Niet alleen moet het besef, dat men verschillende beginselen hul digt, de liberalen meer en meer scheiden van hen, welke een gezag bij de regeling der staatszaken erken nen buiten en boven den mensch maar in de ontwikkeling der denk beelden zijn vraagstukken op den voorgrond getreden, die de grenzen van het terrein waar saam werking mogelijk is, raken en overschrijden. „De liberale partij is in haar wezen, ofschoon niet altijd in de praktijk, een tak van den breeden stroom van het rationalisme." „Het naaste doel, dat zij zich voor stelde te bereiken wasIn plaats van gezag bij Gods genade, de heer schappij der Grondwet." „Den laatsten grond, dien de libe ralen vinden in het gezag der rede, zoeken de conservatieven in de open baring Gods." „De kerkelijke partij vormt niet alleen nog altijd een zeer groote staatkundige macht, maar in haar ziet de liberaal, juist omdat zij staat kundige partij is, den meest principi- éélen tegenstander tegenover zich." „De liberale staatkunde moet naar haar beginsel alle regels stellen in het belang van allen. Er is geen enkele redelijke grond waarom den een alleen om zijnentwil een voor rang zou toekomen boven de anderen geen enkele redelijke grond waarom de een om zijnentwil gezag zou uit oefenen, of over anderen zou be schikken." „Naar liberale beginselen echter heerscht de rede oppermachtig. In alle omstandigheden beslist zij alleen, in hoever het gezag voor allen wordt uitgeoefend." Uit het bovenstaande kan men proeven, vooreerst dat wij wel waar lijk weer een „liberaal" ministerie hebben, en ten tweede, dat daarin de vooruitstrevende elementen lang niet ontbreken. Yele liberalen streven wel vooruit, maar zij gaan niet vooruit, heelt men al eens opgemerkt in de Kamer. Bij de naderende behandeling der sociale vraagstukken zal eerlang moe ten blijken of er inderdaad vooruit gang is. Sloor schade wijzer. Hoe spijtig het eenerzijds ook is, dat de „liberalen" vooreerst nog aan het roer blijven de afgetre den Minister van Houten heeft in eene vergadering van kiezers gezegd, dat de administratie vooral in handen Sl at liejde vermag Wordt vervolgd.) Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. UITGEYEIt: Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en s/2 maal. Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/a maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. 16. HOOFDSTUK IX. Zoodra Marnix hem aanraakte, was Escos opgesprongen. Een paar woorden waren voldoende, om hem alles te doen begrijpen. Hij bracht zijne kleeding haastig in orde, en voorafgegaan door Marnix, begaf hij zich met vasten tred naar den Prins, die hem wachtte. De Prins van Oranje beroemde er zich op, en op volkomen goeden grond, dat hjj veel menschenkennis bezat. De indruk dien Escos na zijn ontwaken op hem maakte, was nog krachtiger, dan met den slapenden Escos het geval was geweest. Voorzeker, die man stond hem aan. Hij gevoelde van het eerste oogenblik af, dat hij hem zou kunnen vertrouwen. D'Escos wachtte tot hij aangesproken zou worden. „Gij komt van mijnheer De Coligny P" „Zoo regelrecht, en ik heb in last, Uwe Hoogheid dezen briet ter hand te stellen." „Waar hebt gij mijnheer den Admiraal verlaten „Te La Rochelle in Frankrijk." „Te La Rochelle Maar dan „Ik weet slechts dit èène, dat ik daar vandaan kom, en dat ik nu hier ben. Ook is het waar, dat het niet veel gescheeld heeft of ik was hier nooit gekomen. Maar eind goed, alles goed 1" Prins Willem luisterde niet meer. Zijne oogen verslonden Coligny's brief. Ondanks zijne schijnbare kalmte, had Escos maar al te spoedig bemerkt, dat de inhoud niet beantwoordde aan de wenschen van den lezer. Zoodra de Prins dan ook alles ge lezen had, vroeg Escos „Uwe Hoogheid is niet tevreden „Hoe weet gij dat P" „Ik zie het." „Ja, wezenlijk Ziet gij dat De Prins verbleekte, maar wist zich schier onmid dellijk te herstellen en zeide „'Welnu dan, neen, Escos, ik ben niet tevreden. Weet g|j, wat mijnheer de Admiraal mij meldt P" „Neen." „Dan zal ik het u zeggen." Do Prins noodigde Escos uit, om zich naast hem neer te zetten, en las hem de dépêche voor. „Nu ziet gij het zelf. En weet ge, wat ik van ochtend vernomen heb „Evenmin als hetandere, Monseigneur." „Luister dan En de Prins verhaalde, wat zijn broeder en Lumey hem hadden medegedeeld. „Maar geon woord hier van aan iemand anders, wie het ook zij I" „Denkt Uwe Hoogheid, dat de Admiraal zijne keuze op mij gevestigd zou hebben, als ik een babbelaar ware geweest P" „'t Is goed, Escos .En nu wat raadt ge mij „Ik, Monseigneur „Ja, gij Mijnheer de Admiraal schrijft mij, dat gij even vertrouwbaar in het raadgeven zij t, als moedig in het handelen. Hij verzoekt mij, u in mijnen dienst te houden, als gij daar geen bezwaar tegen hebt. Gij zijt alles wat Coligny mij kan zenden. Maar hij vermeent, dat het veel is." „Monseigneur,dat is te veel eer!" „Of voor mij te veel geluk. Dus wat zoudt ge mij raden Spreek „Uwe Hoogheid eischt het. Welnu, ziehier mijn raad. Het is er nog niet te laat voor. Zie af van uwen voorgenomen marsch naar Brussel. Trek over Saint- Trond en Tongeren naar Maastricht terug. De wegen zijn nog open. Anders zijt gij verloren „Verloren Misschien. Doch wat maakt dat uitMaar als gij eens in mijne plaats waart, Escos, zoudt gij dan terugtrekken P" „Monseigneur heeft mij om raad ge vraagd, en niet naar hetgeen ik zelf in een dergelijke omstandigheid doen zou." „BestDan vraag ik nu aan u, Escos wat zoudt gij in mijne plaats doen Zeg het mij ronduit D'Escos was opgestaan en had zijn kas toren hoed een eind weegs van zich afge worpen. En nu antwoordde hij met eeu gebaar vol bruisende, ontembare geest kracht „Welnu, dan zou ik regelrecht voor waarts rukken, onmiddelijk, en over alle bezwaren heenstappen En den afloop zou ik aan den Heer mjjnen God over laten „Dan over alles heengestaptDan het met God gewaagdWij zijn het eens, Burg graaf Hebt gij mij nog iets te vragen „Een gunst, Monseigneur „Wees niet veeleischend. Ik ben niet rijk." „Vooreerst dat ik aan den dienst van uwen doorluchtigen persoon verbonden moge worden." „ToegestaanMaar gij spreekt van „vooreerst" Wat dus vei der P" „Dat ik het recht zal hebben, uit de troepen, die dezen morgen tot u zullen komen, de manschappen mijner compagnie te mogen kiezen. Een betere lijfwacht zal Monseigneur nooit gehad hebben!" „Afgesproken, EscosDezen avond wacht ik u met uwe manschappen. Maar gij zijt gekwetstGij houdt uwen arm in een doek Duidt het mij nietjten kwade, ik word door zoovele en zoo velerlei bemoeienissen overstelptIk had het eer der moeten zien „'t Heeft niets te beduiden, Monseig neur, eeu schram „Wij zullen er eens naar laten zien, Marnix riep de Prins. Er kwam geen antwoord. „Ga eens mede sprak de Prins, ter wijl hij zich naar zijne tent begaf. Zoodra zij er waren binnengetreden, zag de prins een in allerijl geschreven briefje liggen „Monseigneur, pas ben ik aangekomen, of ik moet weer afscheid van u nemen. Ik moet ten spoedigste naar Saint-Trond. Overleg met mijnheer D'Escos, wiens raad mij veilig en vertrouwbaar toeschijnt, wat er thans ondernomen behoort te worden. Over een paar dagen hoop ik terug te zijn." „O Marnix Marnix 1 Altijd en immer dezelfde. Altijd even opofferend en onver saagd. 't Is niet anders, Escos, al zou ik gaarne gewild hebben, dat hij u verbond." „Dat is reeds geschied, Monseigneur, van nacht te Hongaerd, terwijl onze paar den gezadeld werden." „Komaan, dan is alles in orde. Maar ik zal u toch even eeu chirurgijn zenden." Prins Willem riep iemand. Er verscheen een officier van dienst. „Ik vertrouw mijnheer den Burggraaf aan uwe goede zorgen toe. En nu, Burg graaf ontvang mijnen dank En gij, kapitein, laat mijnheer Van Renen bij mij brengen, die als gevangene in het kaïnp vertoeft." Prins Willem wachtte hem tevergeefs. Van Renen was nergens te vinden. Het was hem gelukt hoe dat wist of be greep men nog niet, en de drukte, ver oorzaakt door de komst der nieuwe troe pen, kon het alleen eenigszins verklaar baar maken, het was hem gelukt te ontvluchten, en nu bevond hij zich zonder twijfel reeds lang op weg om aan den Hertog van Alva het een en ander mede te gaan deelen, dat Prins Willem liefst zoo lang mogelijk, of eigenlijk altijd, voor hem vei borgen had willen houden.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1897 | | pagina 1