Vrijdag 14 Mei 1897.
Twaalfde Jaargang No. 604.
Antirevolutionair
Eerste Blad.
IKHOC SIGNO VINCES
FEUILLETON.
T BOEKHOVEN.
LI
JÉ
t
Abonnementsprijs per driemaanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 2,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
Alle staafelieia voor cie Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco tee te zenden aan den Uitgever.
Msi nummer bestaat
uit twee bladen.
Schoolstrijd.
Yolgens het bericht van Ds. Gis
pen, door middel van de Bazuin van
7 Mei j.l. aan zijn vriend te Jeruzalem
overgezonden, zou Prof. Dr. Bavinck
in de jongste Deputaten-vergadering
„nog gesproken hebben voor het oude
denkbeeld, dat subsidie en uitkeering
in strijd zijn met het antirevolutionair
beginsel."
Nu hebben wij bijzonder veel sym
pathie voor de steeds even frissche en
interessante brieven, die ds. G. week
aan week naar Jezuzalem zendt. Zon
der die altijd lezenswaardige corres
pondentie kunnen wij ons de Bazuin
haast niet meer voorstellen, en om
kantteekeningen op eenig deel van
den inhoud te maken is doorgaans
totaal overbodig, dewijl de toestanden
in Staat, en Kerk en Maatschapbij gere
geld op de meest voorbeeldige wijze in
die brieven geschetst worden.
Toch veroorloven wij ons ditmaal
een enkele opmerking. Prof. Bavinck
heeft inderdaad bij het hoofdstuk
onderwijs van het Program van Actie
te kennen gegeven, dat hij niet inge
nomen was met „de verhooging van
de Rijksuitkeering aan gemeentebe
sturen en schoolbesturen," welke als
eerste nummer van dat hoofdstuk is
genoteerd en zulks omdat bet geven
van subsidie aan de chr. scholen zooals
de wet-Mackay dit invoerde eigenlyk
niet was „geheel naar den zin" en „in
overeenstemming" met de bedoeling
der antirevolutionairen.
Nu maakten deze woorden wel den
indrukdat erkennen wij, dat Prof.
Bavinck bedoelde te zeggen, dat de
subsidie-verleening „in strijd" is met
onze beginselen maar gezegd is dit
niet. En toen een der andere aanwe
zigen nh Prof. B. het woord vroeg, en
er op wees, dat het spreken van „niet
in overeenstemming en niet naar den
zin" der antirevolutionairen niet mag
opgevat worden als hadden de anti
revolutionairen in 1889 hun beginse
len op het stuk van onderwijs verloo
chend of verkrachttoen hij er op
wees, dat als dit het geval ware, ook
het nood-argument, dat de chr. scholen
hier en daar in zoo groote geldelijke
verlegenheid zitten, niet baten zou,
aangezien armoede, geen vrijheid geeft
tot beginsel-verzaking, toen werd dit
niet tegengesproken of weerlegd.
Wij voor ons dwepen volstrekt niet
met de subsidie als zoodanig, of met
het z.g. Unie "-rapport, hetwelk de
subsidielijn nog veel verder doortrekt
dan het Program van Actie. Maar
toch zouden wij willen raden voorzich
tig te zijn met die uitdrukking „niet
in overeenstemming met onze begin
selen."
Yelen maken daarvan, dat onze
partij zoo half en half haar schoolbe-
ginselen heeft ingeslikt.
Tijdens de behandeling der wet-
Mackay heeft echter niemand der
onzen durven beweren, dat onze partij
door die wet te helpen tot stand
brengen, haar beginselen heeft ver
wrongen of verdraaid verknepen of
verknutseld, of iets van dien aard.
Wij zouden het betreuren, als onze
geestverwanten thans in die richting
gingen praten.
Wat toch is het geval
Het schoolwezen naar liberalisti-
schen trant bevat drie voorname
elementen, die van antirev. standpunt
bezien door en door verkeerd zijn. Ie
zit er gelootsonderdrukking in, omdat
er een hooge Rijkspremie gezet wordt
op het accepteeren van godsdienst
loos onderwijs.
2e daarmee verbonden, zit er rechts
ongelijkheid in tegenover de burgers
van hetzelfde Yaderland en
3e zit er in eene te groote Staats
bemoeiing een over elkaar schuiven
van de gezagskringen der ouders en
der burgelijke overheid.
Ware nu dit laatste punt 3) inge
voerd door de antirevolutionairen, als
dan zouden zij tekort hebben gedaan
aan hun beginselen. Maar dit is niet
geschied.En eenmaal de Staatsbemoei
ing er zijnde is hetlaltijd een verbetering
wanneer de overheid den kant van
opheffing van geloofsonderdrukking
en rechtsongelijkheid opgaat.
Door nu subsidie te verleenen
wordt wel niet de volle overeenstem
ming met onze beginselen bereikt en
toeft de volkomene oplossing der
sckoolquaestie nog. Maar hoe grooter
de subsidie wordt, hoe meer de bezwa
ren onder no. 1 en 2 vermeld ver
minderen, zoodat op het laatst alleen
no. 3 blijft rusten tot^gunstiger strijden.
Want nu kan men wel met forsche
stem de leuze aanheffen „de school
behooort aan de oudersen zeggen,
dat dus vóór alle andere dingen de
Staatsbemoeiing ter zijde moet. De
logge partijmassa heeft dien toon ook
zoo duizende malen vernomen, dat
zij daar bijna slapend een echo op
geeft, en aplaudiseert, dat het davert.
Maar de practijk is eenvoudig zóó,
dat de meeste oprechte christenouders
al heel blijde zijn wanneer zij ergens
in hunne buurt eene school vinden,
waar hunne kinderen op Bijbelschen
grondslag onderwezen worden, en
waar zij hen kunnen brengen zonder
al te groote geldelijke opoffering.
Wie zulke scholen verder „besturen"
(buiten de onderwijzers) is voor hen
iets, waar zij het hoofd weinig mede
breken. De onderwijzers zijn voor
hen de mannen en waarlijk niet
zonder reden.
Ga daar nu maar tegen in rede
neeren met te zeggenheter geen
chr. school dan eene met subsidie,
dat is te veel Staatsbemoeiing, 't Geeft
letterlijk niets.
Opmerkelijk is het dan ook, dat
de heftigste tegenstanders van die
subsidie aldoor beweren, dat de chr.
school haar vrijheid inboet, als de
Overheid haar geldelijk steunt. Dit
nu moge waar zijn van de Kerk,
het is nog niet gebleken van de
school. De Overheid bemoeit zich
alleen met de burgerljke, maatschap
pelijke zijde der school, schrijft zekere
algemeen erkende leer vakken, een
totaal aantal leeruren enz. voor
maar wat den geest van het onderwijs
betreft, blijven de chr. onderwijzers
zoo vrij als een visch in het water.
Die vrijheid zit prowordiaal in de
keuze der onderwijzers welke toch
onverkort de subsidie, wel nooit aan
de Besturen zal ontnomen worden.
Is die keuze goed, dan leeft en
bloeit de school. Zoo niet, dan gaat
het verkeerd, en zelfs de gemeente
besturen kunnen aan een verkeerden
onderwijzersgeest betrekkelijs; maar
weinig verbeteren.
Men moet in de politiek toch
ook een weinig nuchteren zijn, en
zich voor overdrijving wachten, en
niet te gauw zeggen „alles of niets"
want dat „niets" is vaak tot groote
schade van onze natie.
Met concept.
Als deze regelen de pers verlaten,
zal het ontwerp-program van actie
voor onze partij reeds zijn vastgesteld.
Ditmaal is aan de behandeling van
bedoeld stuk bijzondere zorg, en bij
zondér veel overleg besteed.
Aan de liberalen is van den kant
der antirevolutionairen vaak verwe
ten, dat zij zich nooit stoorden aan
critiek.
Welke bedenkingen er ook worden
ingebracht tegen hun beleid, geduren
de de jaren 1848 tot 1888, zij hiel
den zich alsof zij het niet hoordeD, en
gingen eenvoudig hun eigen gang
deden hun eigen zin, bouwden hun
eigen doctrinaire stellingen, en ston
den de andersdenkenden in den lande
niet eens behoorlijk te woord.
Het was alsof die anderen geen
ware Nederlanders waren, en geen
rolle recht van spreken hadden.
Maar zoo handelen de hoofdman
nen onzer partij niet.
Gelijk men weet, is het concept
werkprogram nu reeds zeer lang in
behandeling geweest, en stond de deur
Wat iiejde oer mag
HOOFDSTUK III.
5.
ïl
m
mm m
Deze Courant verschijnt eiken Yrijdag.
U1TGEYEK:
Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3 2 maal.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal.
IMenstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pet plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
„Ja, ja, Gerrit, gij hebt gelijk. Laat ons
onze zaak en onze personen in de handen
des Heeren stellen Dat de Heer opsta ten
strijd,@d Zijne vijanden zullen wijd en zijd
verstrooid wordenEn eerbiedig de ban
den vouwend, liet Yan Heken er met
warmte en nadruk op volgen „O Heer
onze God Gij zult beu verjagen zooals de
wind den rook verdrijft. Gelijk bet was in
bet vuur 3inelt, alzoo zullen de boozen ver
gaan voor het aangezicht des Heeren."
„Dat zelfde is nog in den afgeloopen
nacht tot mij gezegd door een ander, ook
een man een apostel, Philips Van Marnix
Yan Sint-Aldegonde .-.
„Die Hsbt gij hem gezien
„Ja, en gij ookHij stelde u den brief
ter hand, die u bier doet komen. Hij beeft
ten mijnent den naebt doorgebracht en mij
al zijne wedervaardigheden en inspannin
gen verteld van zijn eersten veldtocht,
van de nederlaag en den dood zijns broe
ders onder de muren van Antwerpen.
SI aar ik kende hem reeds van veel vroeger.
Zie eensbier heb ik een grooten schat
Gerrit liet de ijzeren plaat draaien,
waarmede de baard van den reusachtigen
schoorsteen versierd was, stak den arm in
een diepe bergplaats, die er onnaspeurlijk
achter verborgen was, en baalde er een
grooten bijbel en een kleiner boekje uit
waaraan men wel zien kon, dat zij veel
gebruikt werden.
„Dit boek kent gij. Het is Gods Woord*
O, men moest bet ons eens komen ont
nemen Liever zouden wij ons leven prijs
geven En van dit andere hebt gij mis
schien reeds hoeren spreken. Wee hem, bij
wien men een dezer beide boeken vindt!
Dat is de grootste eer, die men bewijzen
kon aan de Brieven van vertroosting aan
de verbannen broeders uit Brabant, Vlaan
deren, Henegouwen en Artois." Welk een
man, Van Heken Het was mij wat waard
geweest, als gjj hem eens hadt hooren
vertellen hoe hij, nu twee jaar geleden, in
een gehouden samenkomst eenige edellie
den wist te overreden om wederzijdsche
trouw jegens elkander en jegens het vader
land te zweren hoe hij sedert dien tijd,
altijd vervolgd, alleen hieraan zijne veilig
heid dankend, dat hij te gelijker tijd over
al en nergens is, van stad tot stad gaat, om
den ij ver op te wekken en aan te vuren, en
om iedereen zooveel mogelijk steun en
medewerking te doen beloven hoe hij
zich verbonden heeft aan den persoon van
Prins Willem Van Oranje en steeds tot
alles bereid is om dienst te doen als
prediker, als raadsheer, als adjudant, als
onderhandelaar, en zoo al meeren boe
hij, door zijne volhardende overredings
kracht het middel in 's Heeren hand
heeft mogen zijn om de bekeering van
den Prins te bewerken. O Van Heken
wanneer God voor een volk zulke
apostelen verwekt, dan is dat nog geen
verloren volk. Haar nu hebben wij genoeg
gepraat! Wij zullen onzen schat weer op
een veilige plaats bergen. Ziezoo, dat is in
orde Zijt gij gereed
„Ja!"
„En hebt gij wapenen
„Ja!"
ij
„Zoo Laat eens hooren
„Een flinke degen, lang, recht en ver
trouwbaar een stevige spies;een oude
pistool, maar die nog goede diensten kan
bewijzen, en nog een paar andere dinge
tjes."
„Wel, Van Heken, dat is daar dan een
heel tuighuis bij u
„Vriendlief, wij leven in een onveiligen
tijd En bovendien 't is de nalatenschap
van mijnen vader."
„En weet gij met al die dingen om te
gaan
„Och, zoo'n beetje. De rest zullen wij
wel leeren."
„PatentMaar wat ik zeggen wil
Geertje En zijne stem beefde merkbaar.
„Zoolang wij van huis zijn, zal Geertje
haren intrek nemen bij hare tante Griet-
je."
„BestEn nu de Heer zij met u
en mij Ga nu spoedig naar huis. En
kom dan uwe wapenrusting hier brengen.
Daarna zullen wij samen naar Geertje
terugkeeren ik zal dan afscheid van
haar nemen, gij geleidt haar naar het
huis harer tante en komt daarna weder
hier bij mij."
En zoo scheidden de boide mannen na
een krachtigen handdruk.
Een kwartier jlater was Van Heken reeds
weder terug. Hij droeg een reusachtigen
zak. Gerrit liet hem binnenkomen.
„En laat ons nu uw tuighuis eens
zien
Achtereenvolgens haalde hij uit het
linnen omhulsel een rapier van eene hoogst
eerbiedwaardige lengte en waarvan het
blinkende staal duidelijk bewees, dat het
herhaaldelijk gepolijst werdeen spies,
een helm, een kuras, een maliën-kolder,
wonderbaar fijn en keurig afgewerkt, zoo
soepel als laken en bijna even dun, een
wambuis van dik buffelleer, een ijzeren
ringkraag, een dolk, een pistool en een
musket.
Zooals men ziet de brave man was zeer
bescheiden geweest bij de opsomming
zijner middelen van aanval en verdedi
ging.
„Wel, wel! nu zullen wij nog verlegen
zitten, hoe hieruit het beste te kiezen
Want dit alles is toch minstens goed
„Dat denk ik wel."
Maar Gerrit was een man die niet over
één nacht ijs ging. Hij nam het rapier ter
hand,, zette het met de punt tegen den
muur, en drukte er toen uit alle macht op.
Het lemmer bleek zoo buigzaam en sterk
als men slechts verlangen kon.
„Voortreffelijk Dat is er een. Het
kuras veel te zwaar. Gij zoudt er in stik
ken. Laat ons nu den dolk en den maliën
kolder eens bekijken
Hij haalde den dolk uit de scheede,
spreidde den maliënkolder op de tafel uit,
en stootte er .met al zijne kracht op. De
dolk hield zich uitnemend er was geen
stukje of splintertje afgebroken, en op den
kolder kon men zelfs geen insnijding
bespeuren.
„Dat zQn er dus drie. De helm inder
daad, een prachtstuk En het musket,
heel goed. Maar kunt gij schieten P"
„Dat gaat nogal
„Ik heb u altijd voor zulk een vredelie
vend man aangezien, Van Heken, dat ge
mij nu met de grootste verbazing ver
vult
„Ik zeg u nog eens 't is het erfdeel, dat
mijn vader mij heeft nagelaten. Hij
gebruikte dat alles in dienst van de konin
gen der aarde. Ik zal er gebruik van maken
voor den dienst van deil Koning des
Hemels."
Op hetzelfde oogenblik hoorde men
iemand aan de deur der werkplaats klop
pen. Een stem riep
„Gerrit! Gerrit!"
Onmiddellijk gaf de smid Van Heken
een wenk, dat deze zich stil zou houden,
waarna hij de kamer verliet, de deur a®h-
ter zich dichtsloot, en de werkplaats door
ging-
„Zijt gij het, Janus? Wat komt gij
doen
„U ernstig nieuws vertellen Maar doe
toch eens open dat praten op straat, in
den regen bevalt mij niet best
Janus, ik sta op het punt om uit te gaan.
Ik word bij Van Heken gewacht. Houd mij
niet op. Vertel mij spoedig de reden uwer
komst!"
„Nu, om het ronduit te zeggen men
verdenkt u, gij wordt bewaakt."
„En als mijn goede vriend komt gij mij
nu waarschuwen
„Ja, dat al wie in het bezit van wape
nen ten zjjnent gevonden wordt, op staan-
den voet zal opgehangen wordendat al
wie betrapt wordt op een poging om zich
bij den Prins van Oranje aan te sluiten,
verbrand zal worden dat al wie in gehei
me verstandhouding blijkt te staan met de
Geuzen, aan de Heilige Inquisitie zal wor
den overgeleverd."
Wordt vervolgd).