Vrijdag 11 December 18%
Antirevolutionair
Elfde Jaargang No. 582.
Orgaan
wmb ma iiihinii]
IN HOC SIGNO VINCES
FEU ILLETON,
Deze Courant verschijnt eiken Yrijdag.
Abonnementsprijs per driemaanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 9,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
uitgever:
SOMJttEMJSHMJH.
Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 oent en 3/2 maal.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/s maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
Alle stukken voor de Redactie besteraid, Advertentiën era verdere Administratie franco toe te zenden aan den iilgever.
Staatsbemoeiing.
Eén van de moeielijkste vraag
stukken op staatkundig gebied is
natuurlijk de quaestie, hoever de
Staatsbemoeiing behoort te worden
uitgestrekt, dat wil zeggen hoever
de wettelijke regelen der overheid
mogen ingrijpen in het vrije leren
der burgers.
In algemeenen zin is dit spoedig
genoeg te zeggen. Immers, de regee
ring des lands is er om het recht
en de orde in het land te handha
ven.
Maar nu komt de toepassing. En
dan komt de vraag, wat men verstaat
onder recht en orde en waar men
rekent, dat onrecht geschiedt en de
wanorde is ingetreden.
Hierin verschillen de partijen zeer
veel, en bijgevolg worden de grenzen
der Staatsbemoeiing ook zeer ver
schillend aangewezen.
Doch dit niet alleen. Men moet
ook in aanmerking nemen, dat er
een gestadige ontwikkeling is in het
maatschappelijk leven der menschen,
en dat daardoor allengs nieuwe toe
standen geboren worden, zoodat de
overheid zich in het eene tijdperk
met dingen heeft in te laten, waar
zij in het andere tijdperk niet naar
behoeft om te kijken.
Twee vragen rijzen er dus voor
één. Ten eerste de vraag wat tot
de goede orde in het land onver
mijdelijk behoort. En ten tweede
de vraag of die orde op zekeren
tijd werkelijk verbroken is, zoodat
de overheid handelend moet optreden.
De conservatieven willen in den
regel weinig hooren van verandering
der toestanden en van daardoor
noodzakelijk geworden wetswijziging.
Zij willen liefst de wetten houden
zooals zij zijn, en alle burgerlijke
voordeelen blijven genieten zooals zij
die reeds vele jaren genoten hebben,
ook al eischt het maatschappelijk
belang wat anders.
Het gevolg van deze traagheid is,
dat de wetgeving op het laatst zóó
ver ten achteren is bij het maat
schappelijk leven, dat het volk in
de verzoeking komt om zijn eigen
rechter te worden, en met geweld
te nemen, wat het vroeger van de
overheid had willen ontvangen.
Onder den schijn van de rust te
bevorderen werken dus de conserva
tieven vaak de revolutionaire woe
lingen in de hand.
Een goede Staatkunde echter
brengt mede, dat de regeering met
het volk medeleeft, en de wettelijke
bakens verzet naar dat het maat
schappelijk getij verloopt.
Nu zijn wij tegenwoordig zoover,
dat bijna alle partijen inzien, dat
de maatschappelijke orde zoodanig
verbroken is, dat de overheid ten
minste iets moet doen om de zwak
kere deelen van het volk te bescher
men.
De radicalen willen de zaak forsch
aanpakken, en de socialisten nog
forscher. Laatstgenoemden willen het
gemeenschapsleven op de spits drij
ven, en in naam der gemeenschap
de overheid er toe aanzetten om met
het geld en goed der burgers om te
springen, als ware dit haar eigendom.
Het behoeft nauwelijks gezegd te
worden, dat de antirevolutionairen
het evenmin eens zijn met de so
cialistische doordrijvers als met de
conservatieve nietsdoeners.
Maar er is een goede gulden
middenweg, die in dit geval bestre
den moet worden.
Dien weg te helpen afbakenen, is
thans de taak onzer partij, en die
taak is ook hierdoor zoo moeielijk,
dat lang niet alle geestverwanten
het eens zyn omtrent de te nemen
maatregelen, en ook hierdoor, dat
er nog steeds velen zijn, die denken,
dat het zoo erg niet is met de be
staande wanorde.
Men is ook te veel vastgegroeid
in oude gedachten, en velen verzui
men om die gedachten overeenkom
stig de behoeften van onzen tijd te
verwerken en in verband te brengen
met andere ware gedachten.
Zoo is het b.v. een deugdelijk
beginsel van staatsrecht, dat de
overheid ieder beschermt in zijn
particulier bezit.
En om deze reden meenen nu ook
velen, dat de regeering den verkeer
den weg opgaat, als zij bet groot
grondbezit beperkt.
Ook is er niets tegen in te brengen,
als iemand beweert, dat het arbeids
loon op zeer natuurlijke wijze be-
heerscht wordt door de wet van
vraag en aanbod, en dat het dus
eer redelijk en zedelijk is, en niet
in strijd met Gods wil, als de over
heid de burgers vrij laat om als
patroons of als arbeiders voor een
hooger of een lager werkloon te
accordeeren.
En zie, daaruit wordt dan weer
de gevolgtrekking gemaakt, dat het
bepalen van zeker minimum-loon en
maximum-arbeidsduur en invoering
van wettelijke verzekering der ar
beiders tegen armoede op den ouden
dag, of bij bekomen ongelukken,—
is een inbreuk maken op het vrije
burgerrecht.
Toch is dit o. i. een groote dwa
ling.
Dit zal men terstond gevoelen
als wij de vraag stellen: Mag de
overheid lijdelijk aanzien, dat in den
strijd om het bestaan sommige men
schen van honger sterven?
Hierop zal ieder dadelijk ant
woorden neen!
En indien niet, dan komt de
vraaghoe moet de overheid dat
sterven van honger tegengaan?
Door bedeelingzegt men.
Maar om te bedeelen moet er
geld zijn, en natuurlijk moet dit
geld komen uit de zakken der bur
gers.
Met andere woorden er moet be
lasting voor geheven worden, in den
een of anderen vorm. Dus zij die
geld hebbenmoeten dit afstaan aan
de overheid om de gebrek lijdenden
te helpen.
Welnu, hiermede is dan tevens
erkend, dat de overheid mag ingrij
pen in de maatschappelijke toestan
den.
En zou het nu niet veel beter
zijn, dat de overheid geldt verzamelt
om armoede te voorkomen dan om
baar te genezen.
Door de veelheid van menschen
en machines wordt een groote me
nigte arbeiders steeds meer bedreigt
met werkeloosheid, dat is voor den
arbeider hetzelfde als armoede of
doodsgebrek.
Is het nu niet beter, dat die
werkeloosheid langs wettelijken weg
wordt beperkt, d. w. z. dat het
arbeidscontract in hoofdzaak wettelijk
wordt geregeld, dan dat de overheid
aldoor belasting moet heffen voor
het stillen van den honger der
werkeloozen.
Men spreekt vaak van een mensch-
waardig bestaan, en dit is een rek
bare termde een begrijpt er feel
meer onder dan de ander. Maar in
elk geval is het dan toch een veel
menschwaardiger behandeling voor
den arbeider, als hij met staats
hulp in zijn eigen hoedanigheid
wordt geholpennl. zoolang hij
werken kan, met werk, en als hij
niet meer werken kan, met pensioen
of ziekengeld, dan dat hij op de
lijst der armen gebracht wordt.
Is nu zulk een werkverschaffing
en pensioneering te verkrijgen door
betere verdeeling van den grond, door
beperking van den overmatigen ar
beidsduur, en door het verplichten
der patroons om meê wat uit te
keeren voor de pensioenskas der
arbeiders, dan wordt daarmede wel
geld aan de bezitters ontnomen,
maar geld, dat zij anders voor de
armenkas toch kwijt zouden wezen.
En of men nu hiertegen al in
brengt, dat de overheid op deze wijze
toch foegeeft aan de wenscben der
socialisten, dit beduidt niets. Want
bij al het verkeerde en overdrevene
der socialisten hebben zij niettemin
dit goede, dat zij opkomen voor de
plichten van den mensch jegens zijn
medeburgers.
Onvergelijkelijk veel beter zou het
zijn, als ieder die plichten zonder
wettelijken dwang uit eigen bewe
ging nakwam.
Nu dit niet zoo 'is, moet de wet
gever wel tusschenbeide komen.
Dit is een staatsbemoeiing, die
Het geredde kimt.
wmm
T.BOEKHOVEN.
Niet zoover als de socialisten dit
begeeren. Dit mag zij, van antire
volutionair standpunt bezien niet.
e Maar wel zoover tusschenbeide
komen, dat de armoede beperkt
wordt, en de arbeider op eene eerlijke
wijze aan zijn eind kan komen.
ii.
En Martel Ilij bewoonde de geringste
vertrekken van het groote kasteel, en
leidde met zijn vrouw, die het hem in
hartvochtigheid en gierigheid niets gewon
nen gaf, een armoedig en droefgeestig
leven. Beiden waren met niets ingenomen
dan met hun zoo oneerlijk verkregen
geld, en met hunne eonige dochter Lat-
chine, een ij del en trotsch meisje van
omstreek» 15 jaren, die van al dat geld
eenmaal de erfgenaam zon zijn,endaar-
om zeker wel door iemand uit hooger
stand ten huwelijk gevraagd zou worden.
Terwijl het echtpaar zich aan deze
eerzuchtige droomen overgaf, kwam bij
hen niet de vree» op voor den vloek,
die tegen de verdrukkers der armen is
uitgesproken. En toch, Martel verkeerde
niet buiten gevaar van door Pommersche
boeren ter eener of anderer tijd voor
zijne eindelooze kwellingen op treurige
wijze gestraft te worden. Die boeren
mochten lankmoedig en aan de hardheid
van het ljjfeigenaohap gewoon zijn, 't was
toch niet zonder voorbeeld, dat hardvooh-
tige rentmeesters, ja zelts hoeren, van
diezeltde eenzame kust in de Oostzee
geworpen waren. Zoo iets ware misschien
ook met hem gebeurd zondor den invloed
van Jhans Linken, den ouden schoolmees
ter, den eenigen man, naar wien de
eenvoudige bevolking luiiterde. Jhan» had
in de lange winteravonden aan zijn eigen
haard bijna ieder onderwezen, die in dat
district lezen of schrijven kon. De zooda-
nigen waren niet vele in getal, omdat
nasr 's man herhaalde klacht voor leeren
weinig tijd en nog minder lust was.
Maar toch, op dezelfde huiselijke wijze ging
hij voort met hunne kinderen te leeren.
Yoor jong en oud was Jhans een onderwij
zer in nog betere dingen dan het gebruik
van boek en pen. Graaf Rocus' boeren
behoorden, gelijk bijna de geheele bevol
king van Pemmeren, tot de Lnthersche
kerk maar het dichtsby gelegen kerkge
bouw was een dagreize van hen verwij
derd de weg wa» het grootste gedeelte
van het jaar onbegaanbaarde groote
uitgestrektheid der schraal bevolkte ge
meente zou het ook den ijveriggten herder
ondoenlijk gemaakt hebben om zijne
verspreide kudde behoorlijk te bezoeken
en daarenboven was er bitter weinig gods
dienstzin in het land. Kortom, de arme
bewoners van dien afgelegen hoek zonden
in groote onwetendheid gebleven zijn,
zoo zij Jhans Linken niet gehad hadden.
Groote geleerdheid bezat onze school
meester niet. Hij, de zoon van een marskra
mer uit een dor meer binnenslands gelegen
dorpen, had geen gelegenheid gehad om
veel te leeren. Maar hij bezat het geloof en
de ervaring van een bejaard Christen, een
verstand dat door de wijsheid, die van
Boven is, verlicht was, en een innige ver
trouwelijkheid met zijn Lutherschenbijbel.
Daardoor kon Jhans onder de bearbeiders
van den grond en de visschersderzeeeeni-
germate als leeraar optreden. Kwamen de
kinderen in de week bij hem, hunne ouders
kwamen des winters op Zondagavond
rondom zijn haard zitten luisteren
naar hetgeen hij hun uit het boek
des levens voorlas, en naar de Evan
geliewaarheden, die hij hun in hun eigen
volkstaal voorhield. Zij knielden met hem,
wanneer hij een ernstig en eenvoudig
gebed opzond, en éénparig zongen zij de
oude Zweedsche Psalmen dezelfde die
Gustaaf Adolf en diens leger op het slag
veld bij Lützen zongen, en Jhans, die
zeli arm en oud was, kon zyn arme buren
weinig geldelijke hulp verleenenmaar hij
gaf toch veel, want in tijden van droefheid
kwam hij troosten, in moeielijkheden raad
geven, en
dit vooralwanneer de
wreede handelingen van Martel de zoo
lang verdrukte mannen tot wraakne
ming aanspoorden, was hij het, die hen
tot kalmte wist te brengen. Dan was de
goede man gewoon de heftigsten op te
zoeken en te herinneren aan Hem, die
gezegd heeft: „Hebt uwe vijanden lief,
en bidt voor hen die u geweld aandoen,"
en Die zeifin Zijnen dood deze les betracht
te, toen Hij voor Zijne moordenaars bad
„Yader, vergeef het hun, want zij weten
niet wat zij doen." Deze zachtmoedige en
getrouwe vermaningen bleven nooit zonder
gunstigen invloed op de goedhartige maar
fel geplaagde boeren. Zelfs Martel moest
erkennen, dat de schoolmeester hen wel
eens het een en ander ten beste geraden
had. Hij wist wel, uit welke gevaren Jhans
hem gered had. Gelijk zoo menigeen, die
God niet vreest, was Martel met groote
vreeze voor den mensch bezieldhij schatte
dan ook de diensten van den ouden Linken
hoog, tenminste hij hield zioh alsof hij
groote aohting voor hem had, en traohtte
hom door beloften en gezegden, die niets
beteekenden, aan zijn belang te verbinden.
Eindelijk deed Martel iets, dat het
geduld van den goeden schoolmeester
bijna deed bezwijken.
Jhans en zijne goede vrouw Mar than
hadden nooit kinderen gehad, maar op
hun ouden dag hadden zij het dochtertje
van een armen buurman, dat op jeugdigen
leeftijd ouderloos was geworden, in huis
genomen en als hun eigen kind opgevoed.
Ebet Karlsen, in 't Nederlandsch
Elizabeth, het kind van Karei was nu
vijftien jaren oud en het bevalligste
meisje uit het dorp. Haar blozend gelaat,
hare helder blauwe oogen, haar goudgeel
haar de sohoonheid van het noorden
en bovendien de inwendige schoonheid
van een zacht, liefhebbend en waarlijk
edel gemoed trokken ieder aan. Het
godvruchtige echtpaar, bij hetwelk zij
groot gebracht was, leerde haar door woord
en voorbeeld God vreezen en Zijne
geboden onderhouden. Die beste van alle
lessen had zij door Gods genade geleerd,
en dat gaf juist aan het arme boerenmeisje
op de woeste Oostzeekust die sterkte en
verhevenheid van karakter, welke onder
de goed opgevoede dochteren nit den aan
zienlijken stand zoo zeldzaam gevonden
worden.
Ebet had op hare wijze ook eene
voltooide opvoeding genoten. De vriende
lijke sohoolmeester was er niet weinig
mede ingenomen, dat zij zoo goedde weini
ge boeken, die hij bezat, lezen, de oude
psalmwijzen zingen, en den Luterechen
catechismus opzeggen kon en hare be
kwaamheid en nauwlettende zorg in alles
wat de huishouding betrof, deed haarde
onbepaalde goedkeuring van Martel ver
werven.
Dit belette echter niet, dat Martel ook
Ebet's diensten tot zyn voordeel gebruikte.
Op de goederen van zijnen heer hield
hij steeds een groot aantal Engelsohe
schapen, die hij te Stettin opkocht en
later aan de handelaars in die streek
verkooht. De ligging van de woning des
schoolmeesters op de grenzen der uitge
strekte heiden gaf aan Ebet gelegenheid
om het schapenhoeden goed te leeren, dat
voor de dochteren van haar geslacht voor
zeer gepast werd geaoht. Wordt vervolgd.)