mm mi lUMUMKsmi sua mm
Vrijdag 4 December 1890
Elide Jaargang No. 581
Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SIGN O VINCES
FEU ILLETON.
T.BOEKHOYEN.
uitgever:
Alle stokken voor «Ie Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever.
Mloioniale politiek.
Men moet toch maar toestemmen,
dat de heer Dr. Kuiper tegenwoordig
weer een bewonderenswaardige werk
kracht ten toon spreidt. [Iets, dat wij
nu niet zeggen om een mensch, wie
ook te verheerlijken, maar om de
goedheid Gods te prijzen, die den lei
der onzer antirevolutionaire partij in
Nederland in staat stelt om zoo helder
de christelijke beginselen van staats
beleid in het licht te stellen.
Terwijl de Heraut voortgaat met de
breede uiteenzetting van de „algemee-
ne genade'', en op kernachtige wijze
het standpunt der Vrije Universiteit
ten opzichte van de rechtsstudie om
schrijft en terwijl de Standaard in
kolom na kolom de principiëele
bezwaren tegen het Unie-rapport
ontwikkelt, is de heer Kuiper ook als
Kamerlid weer zoo actief mogelijk, en
houdt hij redenen van uren lang om
de Nederlandsche regeering haar ver
plichtingen ten aanzien van de kolo
niën voor te houden.
Het is reeds meermalen gezegd de
politieke werkzaamheden liggen in
ons land opgehoopt. Men weet haast
niet, wat het eerst aan te vatten. Vóór
alles de sociale hervormingen Goed,
zegt Dr. Kuiper tot den Minister van
Koloniën. Maar ons land mag als
tweede koloniale Mogendheid het
volk in Indie niet uitsluiten van die
hervormingen. Ook aan den Javaan
moet „een menschwaardig bestaan"
verzekerd worden. En daartoe beval
Dr. K. allereerst aan, dat de Regee
ring de verbreiding van het Evangelie
onder de Javanen zou bevorderen,
omdat niet ééne der overige hervor
mingen in diepte of kracht ter verster
king van ons gezag in Indie ook maar
van verre te vergelijken is met hetgeen
de kerstening van den Javaan ons
voor onze koloniale positie zou kun
nen brengen.
De groote fout is, dat de Regeering
zich ten opzichte van de zending
voortdurend heeft gehouden, als ware
de zending een private liefhebberij
van enkele christenen hier te lande,
terwijl zij toch voor niets minder dan
voor een van de hoofd bestanddeel en
van ons koloniaal beleid behoorde
aangemerkt te worden. In verband
hiermede werd het spreken over den
eeredienst bij de debatten der Indische
begrooting sedert lang beschouwd als
een toegifeje voor de zendingsvrienden.
Maar er komt allengs verande
ring. Dit bewees Dr. K. met eenige
aanhalingen van officiëele perso
nen, waaruit waardeering van
den zending8arbeid blijkt. Met dit
weinigje echter mag de christenheid
iu Nederland zich niet tevreden
stellen. Daarom drong Dr. K. er op
aan, dat de Regeering bij het bestuur
der koloniën, het christelijk karakter
van het Moederland zou gaan toonen,
ook al treedt -zij niet confessioneel
op. Al is de Regeering zelve onmach
tig en onbevoegd orn rechtstreeks
Evangeliaatie in Indie te dryven,
toch heeft zij de roeping om het
werk der Europeesehe maatschappij
voor dit doel te steunen.
Gelijk men denken kan, loonde
de Regeering weinig sympathie voor
Dr. K.'s verzoek. Wel sprak zij niet
in ongunstigen zin van de zending,
maar zij liet tevens bemerken; dat
van haar geen ontwerp te wachten
is om de verhouding tusschen het
Gouvernement en de Zending op
vriendschappelijker voet te regelen.
Waartoe nu toch al die drukte
over de Zending, merkte de N.
Rolt. Crt, aan, in een tijd, dat de
godsdienst zooveel minder in tel is
dan in vorige eeuwen, toen het óok
niet is gelukt om het christendom
in Indie tot heerschappij te brengen.
Doch wij zeggen, Dr. K. heeft
eenvoudig zijn plicht gedaan, en
hoewel langzaam, toch wordt er al
lengs iets ten voordeele van het
christendom in Indie gewonnen.
Bovendien, niet het succes, maar de
wil des Heeren moet in dezen arbeid
richtsnoer zijn.
Christelijk socialisme.
Nu en dan wordt iemand, ter
kenschetsing van zijn standpunt aan
geduid als een „christelijk socialist."
Yooral in aristocratische kringen
komt die term in zwang.
Zoodra iemand maar zegt, dat de
socialisten, al gaan zij ook in tegen
Gods ordinantiën, en al scheppen zij
zich ongerijmde illusiën, toch voor
een deel gelijk hebben met hun
klachten, en recht hebben om gehoord
te worden, dan heet hij al zeer
spoedig socialist.
En als hij daarbij nadruk legt op
den chr. godsdienst, als onmisbare
voorwaarde voor den maatschappelij-
ken welstand, dan „christelijk
socialist.''
Vatte fmen deze uitdrukking nu
maar op in een goeden zin, dan
was het niet erg. Dan toch zou het
beteekenen, dat iemand voorstander
is van noodzakelijk geworden Staats
hulp, ter bescherming van het leven
der arbeiders en armen, met inacht
neming van Gods Woorden
zulks in tegenstelling met de niet-
christelijke socialisten, die buiten God
en Zijn Woord om, den Staat alles
willen opgedragen wat zij denken
dat goed is, met het doel om ge
lijkheid van bezit en levensgenot
daar te stellen onder de landge-
nooten.
Even goed toch als men zou
kunnen spreken van een christelijk
conservatief, en daaronder verstaan
iemand, die vasthoudt aan het wezen
der dingen, voor zoover dat naar Gods
•Woord waarde heeften even goed
als men zou kunnen gewagen van
een christelijk radicaal, en daaronder
begrijpen iemand, die ijvert voor de
consequente toepassing zijner (chris
telijke) beginselen, evengoed zou men
onder den naam van christelijk socia
list iemand kunnen aanwijzen, die
de rechten der gemeenschap en de
bemoeiing der overheid tot hand
having van die rechten voorstaat,
mits op den grondslag van Gods
ordinantiën.
Doch dat is de bedoeling niet.
Neen, velen verstaan onder de
benaming van „christelijk socialist"
iemand die eigenlijk in zijn hart
het eens is met de sociaal-democraten,
maar die daarbij een christelijk
vlaggetje uithangt, en christelijke
leuzen en termen misbruikt.
Dit is het fatale.
Daardoor werpt men het goede
uit met het kwade, en wendt men
het oor af van deugdelijke voor
stellen.
En om deze reden wijzen wij dan
ook den naam „christelijk-socialis-
tisch" af, want hij werkt slechts
verwarring van begrippen in de hand.
Hij strekt slechts om den geest en
de kracht van het ^christendom in
verdenking te brengen, en om den
waan te voeden, dat men tegelijk
als christen en als socialist kan op
treden.
Punten van overeenkomst hebben
alle menschen op aarde, onverschillig
hun overtuiging op politiek en ker
kelijk gebied. Óok zijn er omstandig
heden in de maatschappij, waarmede
alle partijen te rekenen hebben.
Doch dit neemt het verschil in
grondslag en richting niet weg tus
schen de christenen en de niet-
christenen.
Alles nu wat dient om dat ver
schil weg te wisschen en weg te
redeneeren is uit den booze.
En daaromweg met den term
van „christelijk socialisme."
Wie christen is, is nooit een so
cialist in den gewonen zin van het
woord.
BS et geredde kind.
L
(Wordt vervolgd.)
Deze Courant verschijnt eiken Try dag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per poet 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling 5,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 oent en 3/j
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/$ maal.
Dienstaanrragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pet plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
De vele eilandjes, die zich in de Oostzee
bevinden, vooral aan hare diep insnijdende
kusten, zijn den zeevarenden heel goed
bekend, en maken dezen in tijden van
mist en storm niet weinig bevreesd.
Verscheidene dier eilandjes zijn nooit
bewoond geweestde afstand van het
vasteland en de armoede van den grond
maken hen voor den landbouw ongeschikt;
het gemis van havens of eenigerlei schuil
plaats tegen de winden an golven van dat
koude klimaat, belat het ontstaan van
vissehersdorpen en toch zijn die eenzame
eilanden het bezit van landeigenaars op de
naburige kusten, en worden zij hoog
gsschat vanwege da weilanden, die zij
voor schapen en hoornvee opleveren.
Iemand, die gewoon is de rijke an weel
derige weilanden langs de rivieren van
ons vaderland te zien, en aan de schatten,
die van daar in hooiberg en melkvaten
komen, denkt, zou allicht weinig op hebben
met het korte, niet uitgegroeide gras, dat,
met heideplant en wilde thijm vermengd,
tot voedsel voor het vee op de Baltische
eilandjes groeit. Zoodra de korte noordelij
ke zomer de sneeuw weggevaagd en het
groene tapijt te voorsohijn geroepen heeft,
brengen groote, platbodemde vaartuigen
de kleine, schrale koeien en magere
schapen van het naaste vasteland naar de
onbewoonde eilanden over, vanwaar zij
met het invallen van den vorst naar den
stal worden overgebracht.
Is er onder die kudde eenige melkerij te
verrichten, zoo gaan twee of drie betrouw
bare cn bekwame personen medemaar zoo
niet, dan wordt zij aan de hoede van een
enkelen herder toevertrouwd. Die herder
moet goed het oog ep die viervoeters
houden, en bij plotselinge stormen, die des
zomers aldaar kunnen ontstaan, de dieren
onder bet dak der houten schuur vergade
ren, van welke de ééne hoek zijn eigene
woning uitmaakt. Ook mag hij wel zorgen,
dat hij met de eetwaren, die men bij hem
heeft gelaten, uitkome tot aan de komst
van de eerstvolgende sehuit met nieuwen
voorraad. En die sohuit komt niet zoo
geregeld terugwant gedurende den
korten zomer is ieder in 't noorden er op
uit om door landbouw en visscherij zooveel
mogelijk te verdienen. Zulk herderswerk
aoht men zoo gemakkelijk, dat menscHen
die onbekwaam zijn voor gewonen arbeid,
oude mannen, jongens en zelfs meisjes,
gewoonlyk tot schaapherders op deze
eilandjes gebruikt worden maar gij kunt
wel begrijpen dat het vanwege de een
zaamheid en de onzekere komst der schui
ten volstrekt geen begeerlijk postje is.
Niemand, die overigens toch wel aan den
kost kan komen, begeert het dan ook en
in vroegere tijden, toen het leifeigenschap
over het geheele Noorden heerschte,
gebeurde het meermalen, dat een streng
heer uit plaagzuoht zijn onderhoorige naar
zoo'n eenzaam eiland zond, om aldaar
schapen te hoeden.
Een merkwaardig voorbeeld hiervan
hoop ik mijne lezers in het kort mede te
deelen.
Tusschen den Oder en de Oostzee, in
den noordwesthoek van Duitsohland ligt
een vlak en zandig gewest, dat eenmaal
een onafhankelijke Duitsche staat onder
eigene hertogen was. Pommeren, zoo
heette het is sedert het vijftiende jaar
der tegenwoordige eeuw Pruisisch grond
gebied geweestmaar in den tijd van ons
verhaal strekte het Duitsche gebied zich
slechts uit tot aan den Oder, vormde het
door de Oostzee begrensde laDd een deel
van het Koninkrijk Zweden, en was de
lijfeigenschap aldaar in volle kracht. De
boeren waren het eigendom der heeren van
den grond met de landen gingen zij in
handen der erfgenamen, ofderkoopers van
den grond over. Dit leifeigenschap was
wel niet gelijk aan de slavernij, die thans
gelukkig in de Vereenigde Staten van
Noord-Amerika en in onze West-Indische
Koloniën afgeschaft is, maar had er tooh
veel van. De Pommersche boer mocht
zonder verlof van zijn heer nergens elders
gaan wonen, mocht voor zich of zijn
huisgezin geen arbeid verrichten, wanneer
de heer van dien grond zijne diensten
vroeg, en moest tevreden zijn met het
loon, dat zijn heer of diens rentmeester
goedvonden hem te geven. Daarenboven
waren er bepaalde dagen, waarop hij zon
der betaling voor zijnen heer moest wer
ken en schattingen, die de heer kon
heffen uit de voordeelen, die de boer door
eenigen handel of eenig bedrijf trok, uit
de erfenis, die een rijken bloedverwant
hem naliet, of uit den bruidschat, dien hij
door huwelijk verwierf. Wanneer de
kinderen des boers den grond van zijnen
heer moesten verlaten, b.v. de zonen om
ergens iets te leeren, of de dochters wan
neer zij huwden, zoo moest de heer er
zjjno toestemming toe geven, en al
weder was die toestemming niet kosteloos.
En wanneer de Koning soldaten behoefde,
had de heer het recht om iederen boer, die
zich zijn ongenoegen op den hals gehaald
had, naar 't leger te zenden.
Op geen landgoed werden deze heerlijke
rechten strenger in acht genomen, dan op
dat van Graaf Rocus. 't Was een groot,
maar niet zeer rentegevend goed, bestaan
de uit kleine boerderijen, tussohen welke
nog al vrij wat heide en kreupelhout werd
aangetroffen, een paar vissohershutten,
een groote uitgestrektheid zeezand en
verscheidene holmen met grasland, heel
ver in de Oostzee gelegen. De adellijke
eigenaar had sedert zijne meerderjarigheid
en dat was ruim twintig jaren geleden
nog nooit zijn goederen bezocht Hij
dacht aan niets dan aan de vermaken de
dwaasheden en kuiperijen, die destijds aan
het atokholmsohe hof in zwang waren. Hij
dacht er volstrekt niet aan, hoe hij zijne
goederen in Pommeren zou kunnen verbe
teren, maar vergat niet om van dezelfde
schrale gronden en van de boeren, die er
op woonden zooveel mogelijk te trekken,
door de gedienstigheid van zijnen agent
Martel.
Martel was een hardvochtig, bits man.
't Ontbrak hem niet aan boosaardigheid.
Van bijna niets maakte hij een gewe
tenszaak. Hij was in den boerenstand ge
boren, maar aan de Duitsche zijde van den
Oder, waar de boeren vrij waren. Op jeug-
digenjleeftijd naar de Zweedsohe provincie
verhuisd en in dienst van Graaf Roous
getreden, had Martel geen gelegenheid
voorbij laten gaan om de gunst van zijnen
heer te verwerven in wiens vertrouwen
hij eerlaug zoodanig deelde, dat hij go-
heel alleen met het beheer belast werd
over de goederen des afwezigen eigenaars.
Verscheidene jaren had hg het beheer
reeds gevoerd, en 't scheen niet anders,
of hij zou het nog langer voeren. Martel
was er steeds op uit om zijnen heer in
in goeden luim te houden en hem geen
aanleiding te geven tot bezichtiging zijner
goederenhij zorgde dat de graat er een
goed inkomen van trok en dat hij zelf
er te gelijkertijd rijk van werd.
Op geld waren de beide mannen ver
zot. De een, om het in weelde en dar
telheid in Zweeden's hoofdstad door te
brengen; de ander om het in een geld
kist op te hoopen. Maar terwijl de arme
boeren er onder leden, vorgaten beiden,
dat er Eén is, die ieder werk in het
gericht brengt, zoowel het goed als het
kwaad. Had de graaf het geweten, hij
zeu het niet goedgekeurd hebben, dat
de rentmeester zich door eigenwillige
afpersingen verrijkte, maar in de veraf
gelegen hoofdstad was hij te druk bezig
met de zaken en do vermaken van het
hof, en niemand zijner boeren had ge
legenheid om hem van hetgeen er om
ging, te verwittigen, 't Is ook de vraag,
of zij zulks wel durfden doen. Maar met
al die afpersingen werd het familiegoed
der Rocus, met volslagen ondergang
bedreigd. Martel wist zoovele rechten
voor zijnen heer en schattingen voor
zichzelven te verzinnen, dat zelfs de
ijverigste en bekwaamste boer tijd noch
geld kon vinden om zijn hoeve te bewer
ken, zijn veestapel te verbeteren, of voor
zijne kindereu uaar behoeren to zorgen.
Algemeene armoede was daarvan het
gevolg. Vruchtbare gronden werden heide
en moeras. Arme familien verlieten
hunne schamele woningeD en zochten
in andere deelen der provincie aan den
kost te komen; zelfi de visschers ver
minderden jaar bij jaar in aantal.