tomb» ir Vrijdag 16 October 1896. Elfde Jaargang No. 574. Antirevo lutionair IN HOC SIGNO VINCES T.BOEKH O V E N. FEU ILLETON. 14 Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling f 5,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. uitgevek: SOlHMELSlHJfK. Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal. Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. Alle stukken voor «Ie Redactie öesêeind, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever. M'rkje- en ordeoeje- Imin gen. Zooals men weet, heeft het opne men van het leervak „vrije- en orde oefeningen" in de schoolwet van 1889, onder de verplichte vakken, aan de gemeentebesturen en aan de commissies van particuliere scho len heel wat zorg gebaard. Wijlen de heer W. K. van Dedem loidde dit vak bij de Tweede Kamer in, door eene nota te voegen bij het Voorloopig Verslag der Kamer over het schoolwetsontwerp, en de Re geering nam het vak overmaar zij deed het, volgens haar Memorie van Antwoord in de meening, dat voor het onderwijs in de vrije- en orde oefeningen geen afzonderlijke lokalen behoefden te worden ingericht, en dat het onderwijs konde gegeven worden in het gewone schoollokaal, of in de open lucht. Ook laat het zich begrijpen, dat door de voor standers van het vrije onderwijs dit nieuwe leervak te eerder aanvaard is, omdat het kwam van eene andere zijde, dewijl men zoodoende de ge negenheid tot samenwerking konde toonen. Nu zou volgens de wet-Mackay het onderwijs in de vrije- en orde oefeningen eerst op 1 Jan. 1893 verplichtend zijnde Minister Tak diende in Nov. '92 eene wet in, strekkende om nog twee jaren langer, nl. tot 1 Jan. 1895 uitstel te geven en bij amendement werd het tijdstip der verplichting nog twee jaren verschoven, nl. tot 1 Jan. 1897. Inmiddels gingen vele onderwij zers zich toeleggen op het halen van de akte voor dit vak. De Mi nister van Houten deelde mede dat er op een totaal van 17400 onder wijzers nu reeds 9475 zijn, die hierin slaagden, en dat op 866 van de 3059 openbare scholen, en op 185 gesubsidieerde en 122 niet gesubsidieerde bijzondere scholen (het geheele aantal bijz. scholen is 1411) het vak is ingevoerd. Maar nog steeds bleven dezelfde bezwaren (gebrek aan lokaliteit en geexamineerde onderwijzers) bestaan, terwijl men bij rijper nadenken het meer en meer oneens is geworden over de vraag of nu werkelijk zulk een vak wel strikt noodig kan geacht worden. Daarom stelde de heer van Houten nu voor, om de wet maar in eens zóó te veranderen, dat de bijzondere scholen voor goed van dat vak als verplicht vak af zijn d. w. z. dat zij geen vrijstelling behoeven aan te vragen, en toch de Rijkssubsidie niet behoeven te derven ook al doen zij aan de vrije- en orde oefeningen niets. En dit voorstel heeft de Tweede Kamer ook aangenomen. Maar opzichtens de openbare school wilde de Minister de verplichting ten deele behouden echter zoo verzacht dat de Gedeputeerde Staten telkens er van ontheffen kunnen, hoogstens voor vijf jaar tegelijk. Een amendement van den heer Travaglino, later overgenomen door den heer Pijnappel, om ook voor de openbare scholen de verplichting geheel weg te nemen, werd verwor pen waarschijnlijk omdat vreesden, dat er anders van velen de zaak niets komen zou, aangezien de Minister eene mogelijke intrekking van zijn ontwerp in het vooruitzicht had gesteld. De openbare scholen moeten dus nog vrijstelling aanvragen, maar de bijzondere scholen zijn van den last ontheven. Ten minste, als de Eerste Kamer straks in gelijken zin besluit. Lang en breed hebben de heeren over deze quaestie geredeneerd. En hierbij kwam duidelijk uit, dat de Minister van Houten èn de heer Kerdijk (ofschoon anders tegenwoor dig lang niet eenstemmig) beide nog veel op hebben met de vrije- en orde oefeningen maar dat de meerderheid der Kamerleden er zich weinig van aantrok. Zoo schreef de Minister in zijne Memorie van Antwoord„Tot eene geheele terzijdestelling van het in de wet opgenomen leervak acht de onder- geteekende zich niet gerechtigd een voorstel te doen, al zij het, dat, waar ruimschoots gelegenheid tot spel in de open lucht bestaat, de schoolsche oefe ningen voor de kinderen weinig aantrekkelijkheid hebben." En verder: „Ook de ondergeteekende hecht veel waarde aan doelmatige en goed uitge voerde lichaamsoefeningen, althans waar de gelegenheid voor doelmatige spelen ontbreekt. Daarom zou hij niet wenschen voor te stellen de schrapping of facultatiefstelling van vak j (vrije- en ordeoefeningen.) De voorgestelde regeling bewijst m. i. niets tegen de waardeering der Regeering van het onderwijs in dat vak, omdat de vrij stelling (voor openbare scholen) hoofdzakelijk noodig zal zijn in plattelandsgemeenten, maar jvoorals- nog bij het lager onderwijs voor gemis aan gezonde lichaamsbeweging en voor overlading des geestes min der ernstige bezorgdheid behoeft te bestaan." Bij de openbare discussie zeide de Minister: „Maar is het nu niet beter de vrije- en ordeoefeningen be schouwd zooals ik ze beschouwals een goed element in de organisatie van eene school,— terwijl wij vol doende leerkrachten op dit oogenblik hebben en het hoogst wenschelijk is, dat de onderwijzers allen worden voorbereid om het vak te kunnen leiden, is het, zeg ik, nu niet beter om het Regeeringsvoorstel aan te nemen, dan zoover te gaan als de heer Travaglino wenscht? Ik zie inderdaad van het Regeeringsvoorstel geen enkel kwaad gevolg, integen deel voor de schoolkinderen niets dan goeds. Men kan er over twisten of het al dan niet noodig is in eene school vrije- en ordeoefeningen te laten verrichten, maar dat het wen schelijk is dat de onderwijzers ook het oog gevestigd houden op de physieke ontwikkeling van het kind, en de kennis bezitten om de vrije- en ordeoefeningen te leiden, dat daar waar de gelegenheid bestaat of zonder bezwaar kan worden gemaakt, die vrije- en ordeoefeningen, worden behouden, wie zal dit ontkennen? Regeering en Kamer hebben zich in 1889 vereenigd met het gevoelen, dat overal in het leerplan zekere methodische lichaamsoefeningen zou den worden opgenomen en op dit punt behoeven wij toch den wetgever SSindelijk terug. 46. Hoofdstuk XII. Yisser hervatte ook onmiddelijk „Ik zal niet lang blijven wat ik te zeggen heb is maar weinig. Ik wilde u allen, ook u, vrouw Melis, in het geheugen roepen dat het Oudejaarsavond is. Daar ginds hangt een groote klok zij wijst eenige minuten vóór elven aan. Nog een enkel uur en wij zullen niet meer kunnen herstellen wat wij in dit afloopende jaar misdeden: nog zestig minuten hebben wij den tijd als bétere menschen dat nieuwe tijdperk van ons leven te beginnen. Gij spreekt van de kerk zoo gij daar heden avond waart geweest, had ik niet naar hier behoeven te komen God zou u dan reeds gesmeekt hebben door mjjne stem, Hem uwe hartstochten ten offer te brengen, en zoo gij toch naar de kroeg waart gegaan, zoudt gij te verstokt ge weest zijn om thans naar mijne woorden te hooren. Hij zendt mij nog een laatste maal tot u, en Hij roept u toe Ziet naar gindsche wijzers, zij gaan voort, onver stoorbaar voort, weldra zullen zij het uur van middernacht, den doodsnik van het jaar verkondigen. Nog is het tijd, staat op als ware, krachtige mannen, die de spotternij der wereld niet vreezen, en de slavernij van den den drank afschudden." Op dat oogenblik weergalmde de eerste der elf slagen. Aller oogen vestigden zich op de oude klok, als ware zij geroepen een oordeel over hen te vellen. Toen zij wederom zweeg, hernam Yisser „Gij, vrouw Melis, kunt mij niet ver wijten, dat ik u uw brood ontneem, uw ambacht heeft u rijk gemaaktwaarom laat gij het niet varen, om stil uwe levensdagen te eindigen Ook tot u richt de Heer Zich en zegt„Herinner u al degenen wien uw huis tot een vloek is gewordendenk aan uw eigen zoon, dien veelbelovenden knaap, die bij het eerste leed dat hem trof naar de jenever- flesch greep, en aan delirium bezweek. Hij ook roept u uit zijn graf toe „Moeder, ik weet thans wat het is van dat vergif te proeven, laat niet langer anderen door uwe schuld ton gronde gaan I" Het was op een Oudejaarsavond dat hij stierf, vergeet het niet. Wat hebt gij hem te antwoorden „Wat behoeft gij mij van den jongen te spreken vroeg de vrouw met heescho stem en geheel veranderd gelaat„De dooden zijn dood." „Niet voor altijd, Wij zullen hen een maal wederzien, en dien dag zullen zij voor of tegen ons getuigen. Arnold hoort mij thans tot u smeeken, zoo gij toegeeft zal hij u niet langer aanklagen in zijn graf; zoo gij voortgaat anderen, en daaronder knapen zooals hij, in het ver derf te storten, zult gij hem dieper bedroeven dan gij ooit te voren deedt. Wederom zijn er twee minuten verstreken, het jaar spoed meer en meer om komaan, ter wille van uw kind, een groot besluit genomen. Laat morgen de herberg De Zwarte Ekster gesloten zijn voor altijd, en gij zult Nieuwjaar vieren, gelijk gij nooit te voren hebt gedaan." „En mag ik de zaak niet eens ver- koopen „Neen, want dat zou het kwaad niet beter maken." „Ga dan naar huis zooals gij gekomen zijt," bromde de vrouw op ruwen toon: „Ik ben niet van plan krankzinnigenwerk te doen." „En gij, vrienden, vergezelt gij mij niet? Geen van allen verroerde zich. „Het zij zoo!" sprak de leeraar met een diepen zucht: „Ik heb mijn plicht gedaan, en op den dag des oordeels zal nog eens dit uur voor ons allen verrijzen en zal ik moeten getuigen: „Heer, ik heb het hun allen verkondigd dat Gij de wereld zoo lief hebt gehad, dat Gij Uw eeniggeboren Zoon hebt geschonken om het menschdom, om ook hen te redden maar zij hadden tegenover al Uw liefde zelfs geen opoffering van vergif voor U overl" „Neen, dominee, bij God dat zult gjj niet zeggen!" riep Ree3 uit, terwijl hij zijn vuist met kracht op tafel neer liet komen. „De anderen mogen doen wat zij verkiezenmaar zóó slecht ben ik niet, of ik wil een ander leven beginnen; hoezee! voor het nieuwe jaar. De vrouw zal weenen van blijdschap als zij mij thuis ziet komen." „En ik sluit mijn kroeg," riep de waardin uit. „Lieve menseh, het gaat mij genoeg aan het hartmaar als Onze Lieve Heer het dan volstrekt hebben wil van 1889 niet te dejugeeren (niet tegen te streven) Ik zou niet gaarne zien, dat de vrije- en ordeoefe ningen het spel vervingen. Ik voor mij houd nog meer van het vrije spel want dit is inderdaad vrije beweging, maar spel en vrije- en ordeoefeningen kunnen met elkander samengaan. De laatste treden niet voor het eerste in de plaats, maar in het leerplan van de openbare school treden zij in als de afwisse ling van geestelijken arbeid, en als zoodanig wensch ik ze te behouden nevens het spel Ik blijf daarom het Regeeringsvoorstel handhaven als het goede, in 1889 tot stand gebracht handhavende, en alleen het knellende daarvan weg nemende." VOLIfiJSIiraV TOBR AARSSE. Zoo is de liberale partij in fiüngeland dan nu zonder leider. Lord Rosebery heeft laten weten, dat hij zijn gewichtige functie niet langer kan waarnemen, omdat hij te weinig steun vond, ja, met sommige zijner inzichteu op politiek terrein nage noeg alleen stond. Lang heeft Rosebery niet aan het hoofd der partij gestaan. In Maart 1894 volgde hij Gladstone op als premier van het in 1892 gevormde kabinet, dat nog geen anderhalf jaar later (Juni 1895) viel. Een aangewezen opvolger heeft Rosebe ry niet, maar toch is wel aan te nemen, dat sir William Haicourt, de leider der liberalen in het Lagerhuis, een der meest op den voorgrond tredende candidaten zal zijn. Uit €anea, Kreta's hoofstad, wordt gemeld, dat de onlusten, vooral in het binnenland, nog steeds voortduren. Nog pas kort geleden verbrandden de Kreten zers eenige Regeeringsgebou wenkazernes „Dat is mooi van je," sprak Yisser, terwijl hij haar de hand schudde: „en God, Die niets onvergolden laat, zal je daar stellig voor loonen. Komaan, jon gens hier wordt niet meer getapt, noch morgen, noch van avond. Kom mede naar huis, daar wacht men u op, en zal men een zalig uiteinde aan u te danken hebben." Wij durven niet beweren dat geen der aanwezigen later meer tot den ouden harstocht vervielmaar vrouw Melis hield woord en een der grootste pestho- len van het dorp was voor altijd ver dwenen. De Nieuwjaarsdag ging voorbij, zonder dat men een enkel geval van dronkenschap had gehoord, en de heer Yan Andel die Yisser geluk kwam wenschen, zeide vol opgewondenheid: „Gij hebt een prachtige daad verricht, waartoe ikzelf nooit den moed zou hebben gehad. Dank zij u zal er geen armoede meer op Berghorst gevonden worden." „Die tijden zijn, vrees ik, nog ver," antwoordde de leeraar met een ongeloo- vigen glimlach; „maar reeds is er veel verbeterd, en gijzelf hebt mij daarin niet weinig geholpen." „Ik?" klonk het verbaasd: „Ik heb de loonen toch met geen penning ver- heogd." „Dat is ook niet noodig. Men droomt en schrijft tegenwoordig zooveel over gelijkheid in rechten, gelijkheid in ge nietingen, dat het volk er hoe langer zoo ontevredener door wordt, en zich misdeeld begint te gelooven. Wat is echter gelijk heid Als men doen wilde wat de so cialisten eischen, dan zou men al het geld dat op aarde is verdeelen. Zeer goedmen heeft berekend dat dan ieder vijf gulden in het geheel zou krijgen maar niet bij hetgeen hij heeft; neen, het dienstmeisje, dat vijftien gulden op de Spaarbank heeft, zou er tien van moeten afstaande werkman die een eigen huisje bouwde of wat grond bezit, zou het moeten verkoopen, en slechts vijl gulden behouden mogen.*) Iedereen zou op eens arm zijn, want wat begint men met twee armzalige rijksdaalders? De fabrieken zouden stilstaan, want niemand bezat genoeg meer om zich iets aan te schaffen. Geen winkel, niets zou meer kunnen bestaan. Er zou eene al- gemeene ellende heerschen, waarvan geen sterveling zich geen denkbeeld maakt. De toestanden, zooals zij zijn, mogen ge brekkig wezen, zij zijn moeielijk door betere te vervangen. En trouwens, is de arbeider wel te beklagen, omdat hij werken moet Zou het geen vloek wezen zijn tijd in ledigheid te moeten door brengen Mist hij iets, wanneer bij niet naar schouwburgen kan gaan? Zou zijne vrouw nog tot den huiselijken arbeid geschikt zijn, als zij zich in zijde kon kleeden Slot volgt. Eene bepaalde autoriteit heeft mij deze berekening" niet genoemd, maar ik hoorde haar door. ernstige mannen maken, die zich veel met de maatschappelijke vraagstukken bezig houden en mjj verklaanden dat zij juist was.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1896 | | pagina 1