Vrijdag 11 September 1896.
Elfde Jaargang No. 569.
Antirevolutionair
Orgaan
yiJDii li 1ÏJ
IN HOC SIGNO VINCES
T.BOEKHOVEN.
FEUILLETON.
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te aenden aan den Uitgever.
iierk en politiek.
Van ouds heeft de antirevolutio
naire partij er op aangedrongen om
kerkelijke en politieke zaken deug
delijk te onderscheiden. Dit sprak
ook als het ware vanzelf. Het echte
kerkelijk leven toch en de burger
lijke maatschappij, of wil men het
terrein der algemeene en dat der
bijzondere genade, vormen twee af
zonderlijke kringen. Dit is geen uit
vinding van menschen. Maar in Gods
Woord is het aldus aangeduid. In
de kerk mogen alleen dezulken
erkend worden, die staan op den
zelfden grondslag des geloof en
die hetzelfde goddelijk richtsnoer
voor hun doen en laten erkennen;
en om hierover een eindeloos debat
te keeren, zijn er bepaalde formu
leeringen, geput uit Gods Woord,
tot accoord van kerkelijke gemeen
schap aangenomen. Maar voor de
behartiging der belangen van staat
en maatschappij mag en moet men
samenwerken met allen, die op re
delijke wijze, dat is met onderwer
ping aan 's lands wetten, naar ver
betering der toestanden streven.
Nochthans, al is er steeds een
scherp onderscheid te maken tus-
schen het kerkelijk en het sociaal
of politiek terrein, toch is er, gelijk
wij ook nog onlangs betoogden, on
getwijfeld een nauw verband tus-
schen de inzichten en gedragingen
der menschen in beiderlei betrek
king. Zoo b.v. kunnen de roomsch-
katholieken, omdat zij het kerkelijk
gezag boven Gods Woord eerbiedi
gen, nooit fungeeren als een zelf
standige, krachtige staatkundige par
tij. In plaats van door eigen en
nauwgezette studie zelf de lijnen te
trekken voor hun politieke hande
lingen, moeten de roomsche staat
kundigen ten slotte wel het inzicht
volgen van de hoogste kerkelijke
gezagdragerswant de geboden van
den vermeenden plaatsbekleeder van
Christus op aarde dulden geen af
wijking of wederlegging.
Hieruit wordt het tevens verklaar
baar, waarom de liberalen aan
Dr. Kuyper zoo gaarne het brand
merk van „paus1' opdrukken. Ja,
als het volk dht maar [eenmaal ge
looft, dat de antirevolutionairen een
mensch hebben staan tusschen Gods
Woord en hun overtuiging, en dat
zij blindelings dien mensch gehoor
zamen, dan hebben de tegenstanders
het naar hun zin want dan is de
eere en ;de kracht van de antirev.
partij iveg.
Maar om dezelfde reden kan er
ook geen beteekenende politieke
actie uitgaan van hen, die, halfge-
dachtenloos daarheen levend, zich
evenmin druk maken met den zin
van Gods Woord als met hetgeen
door menschen wordt aanbevolen.
En evenmin van dezulken, die mee-
nen dat de godsdienst behoort te
bestaan in zekere werken van lief
dadigheid alleen, zonder dat het er
op aankomt eene duidelijk omschre
ven belijdenis te hebben, en de
eischen van het geloof door te trek
ken in allen arbeid. Want voor zijn
plezier behoeft men waarlijk den
politieken strijd niet te zoeken. En
als men zich nu niet bewust is, dat
God de Heere ook in het burgerlijk
leven wil geëerd worden door allen
die Zijnen Naam aanroepen, wat
zal men zich dan nog inspannen om
te weten te komen hetgeen er voor
bepaalde stukken van wetgeving
voortvloeit uit de in Gods Woord
neergelegde beginselen.
Wèl daarentegen is er veel te
hopen van de Calvinisten. Deze
toch kennen geen christelijke liefde
dan die welke blosit op den wortel
des geloofs zij kennen geen geloof
dan dat hetwelk zich richt op een
bepaald voorwerpen zij kennen
geen Christus voor hun hart dan
Hem, die voor alle verhoudingen
des levens in beginsel Zijn wil heeft
bekend gemaakt. En zie dit besef
wekt de geestdrift op om de staat
kundige vrijheid te verzekeren en
de sociale wanstanden aan ie tasten.
De Calvinisten hebben voor al hun
doen een positieven grondslag, en
dit maakt hen sterk, en doet hen
wat tot stand brengen, ook al zijn
zij klein in het zielental.
Maar indien er nu zulk een on
loochenbare samenhang bestaat tus
schen het geloof en de politiek, dan
ontstaat ook als vanzelf de vraag,
wat men verwachten kan in ons
land van hen, die wel zeggen aan
eene bepaalde belijdenis te hechten
als zijnde de uitdrukking van het
in hen geopenbaarde geestelijk leven
maar die deze belijdenis niet toepas
sen in hunne kerk.
Wij bedoelen natuurlijk de leden
der Hervormde Kerk, die rechtzinnig
heeten inde concientie en die zich
maar aldoor blijven schikken onder
een bestuur, dat feitelijk Christus
hoont door zijne daden.
Nog dezer dagen kwam dat be
stuur van het Herv. Genootschap,
in opspraak door zijn besluiten. Zóó
ver ging het zelfs, dat een zeer con
servatief kerkelijk blad als de Nieuwe
Sprokkelaar er van schreefDe Sy
node schijnt een oordeel Gods over
de Ned. Herv. Kerk te willen in
roepen en de geloovige gemeente te
willen prikkelen, met te dagen tot
een nieuwen uitgang." Dit zag hierop,
dat steeds meer voet gegeven werd
aan de modernen. Yoorloopig is het
besluit genomen, dat moderne min
derheden in overwegend orthodoxe
gemeenten een eigen loochenaar van
den Christus zullen mogeD beroepen.
En de berisping door een Provinciaal
kerkbestuur toegediend wegens het
weglaten van de wettige Doopsfor-
mule bij het „toedienen van den
doop", werd door diezelfde Synode
afgekeurd, zoodat de schuldige zon
der vrees voor tucht nu verder zijn
onbijbelschen wandel kan voortzet
ten.
Waar zulk een ontreddering is,
waar zulk een rechtstreeks ingaan,
gezien wordt tegen de bevelen des
Heeren, daar heerscht op en top de
revolutie. En hoe kan nu een chris
ten tegelijk in de maatschappij en
in den Staat de revolutie bestrijden,
en in de kerk de revolutie helpen
bestendigen door in eene gemeenschap
te blijven die verbreekbaar is, zie
daar eene vraag die bij menigeen
onder de Calvinisten moet opkomen.
De N. Prov. Gron. Crt. gaf dezer
dagen hierop een beslist antwoord,
en zeide neendat kan niet; dat
is niet te rijmenwie volbloed an
tirevolutionair is, kan geen vrede
hebben met de Synodale organisatie
in het Genootschap. Dat wil niet
zeggen, dat alle antirevolutionairen
met de afscheiding van '34 of met
de doleantie van 1886 het in alle
opzichten eens moeten zijn of daar
mede meegaan; neen, maar „het
Staatcreatuur van Willem I", zooals
de heer Groen van Prinsterer het
Herv. Genootschap noemde, moeten
zij vaarwel zeggen.
En zoo is het. De N. Prov. Gron.
Crt. sprak niet te kras.
Dat het in de praktijk wel eens
anders gezien wordt, is te verklaren
uit de verkleefdheid aan de zicht
bare dingen in de kerk, en uit
velerlei andere menschelijke zwak
heid.
Maar juist die zwakheid geeft
dan ook weinig hoop op bestendige
plichtsbetrachting en betoon van
moed in de politiek; weinig hoop
ook op een behoorlijke onderscheiding
der belangen, die in staat en maat-
Eindelijk terug.
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
UITGEVER:
SOMMEBjSSHJK.
Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
41. Hoofdstuk XII.
Het was tegen het einde van den
winterde Lagenhof was echter geduren
de heel het gure seizoen bewoond
gebleven, want de heer Yan Overwater
had den moed gemist zijne vrienden en
kennissen in de stad weder te zien; hij
had zelfs alle bezoeken afgewezen, en
zijne wanhoop was nog alleen dan draag
lijk, wanneer hij eenzaam door de verlaten
bosscben ronddoolde en voor geen men-
schelijken blik behoetde te vreezen. Tot
zelfs de nadering van een kind joeg
hem op de vlucht, en het was waar dat
hij in zij a ongeluk geen enkel dier
treffende blijken van deelneming ontving,
welke andere lieden in hunne smart
kunnen troosten. Hij had eenige vorme
lijke condoleancebrieven ontvangen,
waaruit geen hart hoegenaamd sprak, en
dat was alles.
Hij ook oogstte in wat hij gezaaid
had. Hij had slechts voor zichzelven en
de zijnen geleefdzich nooit om lief of
leed van anderen bekommerd en op zijne
beurt moest hij zijn kruis alléén dragen.
Zelfs zijne dochters verweten hem thans
vol bitterheid zijne blinde vergoding van
den zoon, die alles in zijne oogen was
geweest, enkel en alleen omdat hij de
stamhouder was van zijn geslacht. In
zijne vertwijfeling had hij zich het ge
beurde na den diefstal bij Leendertsen
laten ontvallen, en Willem's zusters
vergaven het hem niet, dat hij destijds
Visser'B wijzen raad in den wind had
geslagen, en hem toegestaan had uit
Amerika weder te keeren.
Het proces was zonder moeilijkheden
afgeloopende beklaagde had hardnekkig
ontkend, maar dat baatte hem weinig;
niet alleen had hij zich tegenover den
rechter van instructie bij zijne gevangen
neming verraden maar ook had de nota
ris van zijn slachtoffer in zijn copieboek
nog de nummers der ontvreemde bank
biljetten staan, en zij waren dezelfde
die men in zjjn schrijftafel had gevonden.
Ook het dolkmes werd in het bosch,
tusschen Berghorst en het landgoed
ontdekt, en men had geen moeite tot
zekerheid te komen, dat hij groote speel
schulden had gemaakt. In weerwil van
een zeer welsprekend pleidooi, werd hij
dan ook tot levenslange tuchthuisstraf
veroordeeld.
„Het is beter aldus," bromde de vader,
toen men hem de uitspraak mededeelde
„hij kon niet in de maatschappij weder-
keeren. Ikzelf zou hem hebben gedood,
indien ik hem had wedergezien."
Al zijne liefde was in haat veranderd
voor hem, die schando over zijn hoog
moedig hoofd had gebracht.
Allee* de moeder vergafen toch was
zij het diepst getroffen, want zoo zij tot
het leven wederkeerde, het was slechts
als eene hulpbehoevende zieke, wier
rechterzijde geheel verlamd was; maar
de enkelen, die bij haar toegelaten wer
den, waren om het zeerst gesticht door
hare onderwerping; zij kende gsen grooter
troost dan wanneer Visser of Maria tot
haar kwamen, en dat deden zij dikwijls.
„Kindlief," had zij gezegd, toen zij de
jonge vrouw voor het terst wederzag
„ik moet u vergiffenis vragen, want ook
tegenover u ben ik schuldig geweest. Ik
moedigde u aan om uwe plichten te
verzaken, voor genoegens die voorbij
gaan en geen enkele vreugde in het hart
achterlatenen ik had dit minder dan
een der anderen mogen doenimmers ik
wist het uit mijne jeugd, dat men alleen
geluk vindt op het smalle pad. Ik was
geloovig totdat ik trouwde, eerst daarna
liet ik mij overtuigen dat ik slechts aan
dwaze, verouderde kindersprookjes hecht
te, en gaf ik mij blindelings over aan
de wereld. Ik liet zelfs na mijnen kin
deren te leeren wat mijne moeder mij
met zooveel ernst in het hart had geplant,
en als nu en dan de stem van het ge
weten zioh verhief, legde ik haar aan
stonds het stilzwijgen op. Wat gekomen
is, moest volgen ik kan God nog slechts
bidden dat Hij ook de oegea van mijn
ongelukkigen zoon en van mijn echtge
noot en dochters openen moge."
Zij wendde daartoe alles aan. De heer
Yan Overwater werd echter woedend,
zoodra zij hem over dat alles poogde te
spreken alleen hare dochters wartn diep
getroffen door hare onderwerping, zoowel
als door hare pogingen om met de linker
hand aan Willem te schrijven en ook
hem tot inkeer aan te sporen. Zijne ziel
bleef echter voor die teedere roepstem
doofhij was als een roofdier, dat zioh
den kop stuk schuurt aan de tralies
zijner kooi. Hij verwensohte slechts zich
zelven, dat hij den moed had gemist
zich voor bet hootd te schieten, op dien
zomermorgen, toen hij den rechter van
instruetie had herkend.
Maar zoo de familie in de pastorie
zich beijverde alles aan te wenden om
het lijden op den Lagenhof te lenigen,
zij bleef daarom zelf niet voor nieuwe
aandoe*ingen gespaard.
Allereerst had men, bij opening van
het testament der vermoorde, bevonden
dat zjj den predikant en zijne vrouw
eene som van honderd duizend gulden
naliat. Het was een ware schat voor hen,
die nog altijd met hunne geringe in
komsten te worstelen hadden, en zoo be
langeloos was de jonge leeraar, dat hij
zich eenigszins pijnlijk aangedaan voelde,
bij het aanschouwen van Maria'B vreugde
over dat bericht.
„Wat zullen- wij met al dat geld be
ginnen?" mompelde hij verslagen.
Zij knielde aan zjjne zijde neder en
hem diep in de oogen ziende, vroeg zij
„Weet gij er geen weg mee? Ik
wel
„Gij denkt misschien aan Neeltje's toe
komst aan de mogelijkheid dat ik
haar zou komen te ontvallen
„Zekerljjk; het kind mag thans niet
broodeloos aohterblijven," luidde het ant
woord „Zoo gij het goedvindt laat ons
dan tien duizend gulden op haar hoold
vastzetten. God is zoo barmhartig dat
Hij ons rust schenkt omtrent haar lot."
Ik juioh dat plan volkomen toe
maar
zelfs ook al komen wij niet aan
de renten van dat kapitaaltje, wat be
ginnen wij met al de rest?"
„Zijn er dan geen armen meer, Yisser?"
klonk het zacht.
Hij slaakte een kreet van vreugde en
sloeg de armen om haar heen.
„Hoe? Gij zoudt willen riep
hij uit.
„Dat wij weggeven wat wij te veel
hebben? Natuurlijk! Daarin ligt geen
edelmoedigheid. Wij bezitten immers
genoeg om van te leven, al het overige
zou overdaad zijn."
„Ogij weet niet hoe gelukkig gij mij
maakt!" fluisterde hij, terwijl tranen
van dankbaarheid in zijne oogen opwel
den: „maar wij moeten alle mogelijkheden
voorzien; ook uwe toekomst behoort
verzekert te worden. Ook voor u zullen
wij eene som vastzetten."
„Dat weiger ik beslist. Yooreerst ge
loof ik niet, dat ik u lang zou overle
ven, en ook al ware dit het geval,' zou ik
nog altijd kunnen werken voor den broo-
de. Wij mogen den armen niets onthou
den, wat voor een onzeker geval zou
moeten dienen. Neen, Yisser, laat ons het
een of ander blijvend werk van liefda
digheid stichten. De fabriekskinderen
worden verwaarloosd, het ontbreekt hun
aan lucht, aan toezicht, aan goede leiding
laat ons een huis oprichten, waar zij
althans overdag eene veilige toevlucht
vinden, en later daarin tevens de oude,
onverzorgde arbeiders worden opgeno
men."
„Het zal geschieden zooals gij zegt,"
riep hij vol blijdschap uit„en de stich
ting zal naar mevrouw Van Oosten
heeten. Onze oude vriendin verdient de
eer van hetgeen allen hare vrijgevigheid
tot stand zal hebban gebrasht; alleen
maar gijzelve Maria?"
„Ben ik heden armer dan ik gisteren
was?" vroeg zij met een eenen sohoonen
glimlaoh„als alles mij eenmaal tegen
loopt, welnu, daa zal ik een plaatsje
vragen in ons nieuw tehuis; men zal
mij dat niet weigeren."
(Wordt vervolgd.)