mm 19! tDJihil JIJ3BJ1S
Yrij dag 4 September 1896.
Elfde Jaargang No. 568.
Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SIGN O VINCES
FEU ILLETON.
T.BOEKHOYEN.
SOMMEEtSDIJH.
Alle stMkfeen voor de Redactie bestemd, Adverteiaiiëa en verdere Administratie franco toe Se asenden aan desa Uitgever.
Ons hooger onderwijs.
Toen Dr. A. Kuyper op 20 Octo
ber 1880 in de Nieuwe Kerk te
Amsterdam zijne schoone rede „Sou-
vereiniteit in eigen kring," uitsprak,
ter inwijding van de Vrije Univer
siteit (mede ten aanhoore van den
Minister van Binnenlandsche Zaken
•n vele andere hooge Autoriteiten),
Btond hij stil bij de onmogelijkheid
voor geloovige geleerden om dezelfde
wetenschap op te bouwen met de on-
geloovigen, Overwegende" zoo
3prak hij, dat met een beginsel
iets begint, en dus uit een eigen
beginsel iets eigens een aanvang
neemt, zullen we voor óns beginsel
en voor dat van onze bestrijders
een eigen souvereiniteit handhaven,
in geheel de sfeer van het denken
Wij beweren nu eenmaal iets gewaar
te worden, iets waar te nemen wat
men aan de overzij voor zelfbedrog
verklaart. Het zij zoo, deswege voor
dwazen te gelden, is ons even nood
zakelijk, als wij niet kunnen nalaten,
het den spreukendichter na te zeggen,
dat de goddelooze ook in onze dagen
geen wetenschap verstaat." Niet als
zou hij onze mindere in kennis zijn.
Licht is hij onze meerdere. Maar
omdat hij zegt geen feit te zijn, wat
voor ons als feit in Christus vast
staat en zoo ook verklaart niet in
zijn ziel gevonden te hebben, wat
het bewustzijn in onze ziel greep."
Aan deze woorden dachten wij te
rug toen wij dezer dagen lazeü, wat
de heer Levy schreef over qjn op
vatting van de vrije wetetschap,
naar aanleiding van de bestrijding
der benoeming van den hoogleeraar
Bolland. Hij zegt er van
„Gewetensvrijheid is het recht om
onverschillig welke leerstellige over
tuiging op onverschillig welk gebied
te hebben en te uiten, zonder dien
aangaande van overheidswege te wor
den lastig gevallen."
„Welnu, van die gewetensvrijheid
is de vrijheid van het hooger onder
wijs de tegenhanger. Onbegrensd en
ongehinderd, zonder anderen teugel
dan de wetten van het oordeelkundig,
wetenschappelijk denken, verkondige
de hoogleeraar, wat hem de waarheid
toeschijnt.
„Onverschillig is zijn methode,
mits zij methodisch saamgesteld on
verschillig zijn slotsom mits zij syste
matisch toegelichtonverschillig zijn
critiek, mits zij critiach doordacht is.
„Niet hoemaar dat er gephilo-
sopheert wordt aan onze hoogescholen
en daarbuiten dat is de vóór
alles dwingende eisch.
„Zoo ééne vrijheid Jabsoluut is,
het is die, naar richting, strekking,
inhoud van het hooger onderwijs.
Met haar staat en valt al wat er
wijding, gehalte, verheffing, bezieling
geeft aan het nationale leven. Zij is
niet onder onz* vrijheden ééne
zij is van alle de springbron, de spil,
de hartader, het levenwekkend ele
ment.
„Wilt ge een volk te lijf gaan,
ontneemt het niet zijn regeeringsvorm,
zijn staatsinrichting zijn territoir. On
danks dat alles kan het blijven
voortbestaan latent, zoo ge wilt,
tot eens de dag der herrijzenis komt.
Wilt ge een volk voor goed ten gron
de richten, ge hebt slechts de mannen
te muilbanden, die op zijn katheders
het woord voeren, en niet eens lang
zaam maar zonder den minsten twij
fel zeker zult ge het weerloos heb
ben gemaakt
„Dht komt, omdat de gekluisterde
leer, die voor wetenschap zich uit
geeft, slaven kweekt. Slaven, niet
naar het uiterlijk, o neendoch sla
ven van den regel, het beginsel, het
dogma, die niet gevonden, maar be
volen, niet verworven, maar ingeprent
zijn."
Ziedaar nu de groote tegenstelling.
Wat voor den eenen geleerde de
onmisbare voorwaarde tot ware vrij
heid is, dat heet bij den ander een
opgedrongen slavenketen.
Het is nog altijd als in de dagen
van Paulus, die een dwaas werd
geacht bij de wijze Grieken.
Maar nog iets anders blijkt uit de
woorden van den heer Levy. Name
lijk, dat de liberalen zich wel be
wust zijn, waarom zij zoo met hand
en tand vasthouden aan de tegen
woordige inrichting van het openbaar
hooger onderwijs. Het is om op elk
gebied meester van het terrein te
kunnen blijven. Ja, zij weten het
wel, dat van de mannen der hoogere
wetenschap de grootste invloed op de
natie uitgaat, omdat door hen de
toongevers in de maatschappij, de
leidslieden bij de gewichtigste levens
omstandigheden gevormd worden.
Maar in plaats van nu het he
melsbreed verschil van levens- en
denkbeginsel tusschen de belijders des
Heeren en de ongeloovigen te er
kennen, en op dien grond te pleiten
voor Staatsonthouding öf voor de
toebedeeling van gelijke geldelijke
voordeelen voor alle geestesrichtin
gen, wordt het valschelijk voorge
steld alsof de geloovigen zouden wil
len, dat de andersdenkenden werden
„gemuilband" van overheidswege.
Wie deze dingen indenkt, ontwaart
spoedig, dat ons christenvolk op
onderwijs gebied nog slechts een zeer
klein stukske van het haar wettig
toekomend deel heeft verkregen.
Naar meer te straven, en daarvoor
gedurig den strijd te hernieuwen,
is dan ook de ernstige roeping onzer
partij.
Matigheid.
Toen eenige dagen geleden aan
H. M. de Koningin-Regentes een
pracht-exemplaar werd aangeboden
van het programma, door de Amster-
damsche liedertafel op 29 Aug. jl.
uit te voeren ter eere van onze
Koningin, met het oog op haren
verjaardag, voegde haar particuliere
secretaris (zoo meldden de bladen)
aan zijne dankbetuiging namens de
K. Regeates den wenk toe, dat het
H. M. aangenaam zoude zijn, als in
het vervolg met de aanbieding van
een eenvoudig en minder kostbaar
programma konde worden volstaan.
In deze bijvoeging ligt, naar het
ons wil voorkomen, een vingerwijzing
voor geheel de feestbeweging, van
den 31en Augustus, die steeds bree
der© afmetingen aanneemt.
Het is alsof men onze natie allengs
wil voorbereiden op den dag, waar
van wij nu nog twee jaren verwijderd
zijnden dag, dat de jeugdige Yorstin
den troon zal beklimmen en zelve
het bewind aanvaarden, dat hare
voorvaderen eenmaal met zooveel
roem hebben gevoerd.
Op zichzelf beschouwd ligt er dan
ook iets verheffends in, dat zooveel
landgenooten hunne feestvreugde wil
len uiten op dagen, dat er iets bij
zonders herdacht wordt in het Ko
ninklijke Huis. Waar het getal
aangroeit van hen, die op Gods lei
ding in de geschiedenis geen acht
geven, niet alleen maar zelfs alle
heerschappij verachten, en de heer
lijkheden lasteren, daar kan een open
baar en feitelijk protest tegen zulk
een anarchistische woeling zeer zeker
een nuttige uitwerking hebben, En
lettende op dit doel, en op de ge
zindheid die er spreekt uit de toe
nemende feestviering, moet men dan
ook niet al te kieskeurig en te veel-
eischend zijn.
Maar toch mag gevraagd worden
dat het feestbetoon eenigszins waar
dig zij, opdat de revolutionair gezin
den geen gedurige aanleiding krijgen
tot het verwijtgij beweert wel, dat
gij feest viert ter eere van het Vor
stenhuis, maar het is uit alles te
proeven dat het u slechts te doen is
om een voorwendsel voor het orga-
Eindelijk terug.
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika by vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
UITGEVER:
Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal.
Dienstaanvrageu en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
40. Hoofdstuk X.
Eene minuut later ïoorde men het
rijtuig wegrollenm^ir op datzelfde
oogenblik verscheen df heer des huizes
in de gang. Hij hield zich als had hij
Visser niet gezien, en een dokter de hand
toestekende, vroeg hij >p half driftigen,
half verwonderden tooi
„Wat heeft al dit umoer te betteke
nen, en waartoe zijtgijhier? Er is toch
geen zieke P"
„Neen mijnheer,"antwoordde de grijs
aard „maar wij aebben gemeend dat
onze tegenwoordighid hier niet overbodig
zou zijnu heeft ed zware slag getroffen
uw zoon heeft ef* misdrijf gepleegd en
is daareven weg^voerd door de justitie."
„Zeker om die ngelukkige geschiedenis
op het tramburau stotterde de vader,
die tegen den mur aanleunde om niet
te vallen „m*r het was eene dwaling,
niets dan eene waling. Willem's onschuld
zal aan het liht komen."
„Voor zoCer ik weet heeft hij niets
met het traikantoor te maken gehad,"
hernam de dokter: „maar kom mede,
vriend, eeri in uwe kamer kan ik u de
waarheid rggen."
En hij am den ongelukkige mede en
voerde h<n hot studeervertrek binnen.
Zijn gela' was zoo ernstig, dat de heer
des huiz< onwillekeurig het ergste begon
te vreeza. Na onbeschrijfelijk veel gele
den te hebben onder Willem's eerste
misdad©, had zijn hoogmoed hem weder
opgebefd. Het was onmogelijk in zijne
oogen, dat een Overwater geen man
van eer zou zijn. Zijn zoon had slechts
een jongelingsstreek begaan, en niet
nagedacht over het gewicht zijmer hande
ling maar de oogen waren hem geopend
hij had den alc ond aan zijn voet zien
gapen, gereed den oudon familienaam
voor altijd te verzwelgen dat was hem
eene dure les geweest. Uit eigen beweging
had hij zijn vader beterschap beloofd,
en dat had de oude, onverstandige man
voldoende gerekend. Zonder ooit meer
op het gebeurde te zinspelen, in zijn
trots willende vergeten, dat een kind
uit zijn geslacht ooit zoo diep zinken
konhad hij hem rustig het oude leven
laten hervatten, overtuigd dat Willem
nooit weder struikelen zou, en nu voor
het eerst schrikte hij uit zijne schuldige
onbezorgdheid akker, staarde hij zijne
bezoekers met versuften blik aan, niet
meer durvende te vragen naar hetgeen
zij hem verder te zeggen hadden.
Zoodra het drietal gezeten was, begon
do geneesheer
„Er heeft vannacht een vreeselijk
drama plaats gehad men kwam zoowel
mijn vriend Tisser als mij roepen ons
aanstonds naar den Overbeek te komen,
Mevrouw Van Oosten was stervende,
men had bij haar ingebroken, en de dief
had haar, op het oogenblik dat hij zich
door haar herkend zag, een doodelijken
dolkstoot toegebracht."
„Een groot ongeluk mompelde de
grijze edelman: „maar ik zie niet in hoe
Willem daarvan verdacht kan worden.
De beste jongen bracht den ganschen
avond met ons door, en ging, tegelijk
met ons allen, naar bed."
„Omtrent dit laatste moet gij u vergis
sen, lk zeide u reeds dat de ongelukkige
vrouw slechts schijnbaar dood was, toen
haar moordenaar haar verliethet gelukte
mij hare levensgeesten weder op te
wekken, en zij noemde, bij volle bewust
zijn, uw zoon."
„Dan heeft zij gelogen riep de vader
uit: „Hat is laster, de schandelijkste laster.
Willem is niet in staat een vlieg kwaad
te doen."
„Mevrouw Van Oosten was te edel van
ziel om een onsohuldige aan te klagen.
Welk doel zou zij daarmede hebben
gehad? Maar er is meer de justitie heeft
ons hierheen vergezeld, en ofschoon uw
zoon begon met te ontkennen, heeft hij
zich in zijne ontroering verraden wat
meer zegt, men heeft bloedsporen op zijn
linnengoed gevonden."
Ditmaal antwoordde de heer Van Over
water niet meerhij had het hoofd op
de borst gebogenheel zijn lichaam
sidderde als onder eene ondragelijke pijn.
„En hebben zij hem medegevoerd
klonk het eindelijk op reutelenden toon
„O dio ellendelingenZij kennen dus
geen medelijden
„Heeft hij dat zelf gehad met zijn
slachtoffer vroeg de dokter gestreng.
„Het leven van mevrouw Van Oosten
was bijna ten einde dat van mijn onge-
lukkigen zoon begint pas, en men durft
het vernietigenmen zal mijn naam
door hot slijk halen, mijn ouden vlekke-
loozen naam."
„Niet de justitie zal dat doen. Willem
heeft zich zelf met die treurige zorg
belast."
„Maar mijne arme vrouw Hoe zullen
wij het haar ooit zeggen
„Daarmede zal de dominee zich belas
ten, zoo gij het goedvindt, terwijl ik hier
blijf, om mjj te overtuigen of haar gestel
er niet al te zeer onder lijdt."
„Ja, laat dat geschieden. Zij behield
heel haar leven iets over van hare vroegere
vroomheid misschien zal hij het juiste
woord vinden om haar den slag te doen
dragon. Ik zou zeggen verberg het haar,
maar ik begrijp thans dat het niet mogelijk
is. Heden reeds zal een ieder over de zaak
fluisteren. O! mijn God! mijn God! dat
ik dit ooit moest beleven
„Uwe andere kinderen zullen u dit leed
door hunne liefde trachten te vergoeden,
mijnheer," sprak Visser, vol deelneming
„Kan ik thans tot uwe vrouw gaan P Of
verkiest gij liever, dat ik zal blijven
wachten tot zij beneden komt
„Zij ook is opgestaan, wij wisten niet
wat er gaande was en maakten ons
ongerust. Het is beter dat gij onmiddelijk
met haar spreekt zij mag het niet op
ruwe wijze van de dienstboden hooren.
Klop aan de deur harer kamer, vlak
boven dit vertrek, en vraag of zij u bij
zich toelaten wil. Het is ontzettend om
over na te denken of zij den slag wel
overleven zal."
Visser begaf zich met beklemd gemoed
naar boven, en met eene uitdrukking
van onbeschrijfelijken angst luisterde de
heer des huizes naar zijne voetstappen.
Hij hoorde hem boven komen, hoorde
ook hoe de deur der slaapkamer voor
hem geopend werd. Daarna werd alles
doodstil.
Zwijgend zaten de beide mannen
tegenover elkander; het kwam den genees
heer voor alsof hij zich in een rechtsge-
bouw bevond, waar hij wachten moest
op het doodvonnis vaD een veroordeelde,
de jury kon hem ook genadig zijm en
het oordeel kon levenslange gevangen
schap luidenvrgspraak alleen was
onmogelijk, en zijne hand balde zich bij
de geuachte aan den j ellendeling, die
zooveel rampen had teweeggebracht.
Op eens schrikten zij uit hunne sombere
overpeinzingen wakker. Zij hadden boven
hun hoofd op den grond hooren stampen,
alsof men daar hunne hulp inriep.
„Laat ons gaan," riep de dokter „Of
zoo gij uwe aandoening niet meester zijt,
blijf dan hier. Mijne plaats is boven."
En hij was reeds verdwenen, voordat
de grijsaard hem na kon strompelen.
Zijne komst was niet overbodig. De
predikant hield mevrouw Van Overwater
in de armen, zonder bij machte te zijn
haar naar haar bed over te dragen. De
dokter hielp hem daarin en mompelde
„Eene zenuwberoerte! Ik had het wel
voorzien."
„En toch heeft zij do rreeselijke
werkelijkheid beter gedragen dan haar
echtgenoot. Geen woord van opstand is
haar ontvallen. Zij heeft in het eerst niet
begrepen wat ik haar te zeggen had
maar toen zij het verstond heeft zij
enkel gefluisterd„Hot is de straffe
GodsDaarop vertrok haar gelaat op
akelige wijze en had ik nog maar juist
den tijd haar op te vangen."
„Zij heeft het bewustzijn verloren
arme vrouwHet zou genadiger zijn
zoo zij niet weder ontwaakte. Maar
het is mijn plicht alles aan te wenden
om haar te doen horleven. Help mij
daarin, mijn vriend."
(Wordt vervolgd.)