mmm 2iii«M)!®aii Aijnné'sLeeÉ flii s.v.p. Yrijdag 7 Augustus 1896. Elfde Jaargang No. 564. An tirevo lu tionair Orgaan IN HOC SIGNO VINCES T.BOEKH OVEN. FEU ILLETON, Alle stukken voor ele Hedacfie feestensd, Advertentiën en verdere Administratie tranen toe te zenden aan den Uitgever. Onze politieke toestand. De phantastische vlucht, den dich ter eigen, schijnt Dr. Schaepman in zijne courant-artikelen niet altijd meester te kunnen worden. Vandaar menigmaal zijne wat al te verstrekken de concluties. Dat elke strijd tegen hetgeen Dr. Kuyper schrijft over de politiek per soonlijk moet worden, omdat hij voor zijne partij zooveel gewerkt heeft, beamen wij dan ook volstrekt niet. Dr. Kuyper kan juist integendeel door zijn ruimen blik heel goed tégenspraak velen, zonder dat die tegenspraak af breuk behoeft te doen aan de verstand houding tot zijn persoonDit is ook meermalen op de proef gebleken. Tal van lieden, die, hetzij meer ol minder openbaar, een pennestrijd met hein aangebonden hebben, of gevoelens verdedigden, afwijkende van de zijne, hebben daardoor volstrekt niet de vriendschap van Dr. K. verbeurd. En dit is ook gemakkelijk te verklaren, Stevig gewortelde boomen slaan maar zoo plotseling niet omver in den wind of storm, maar wortelen daardoor te dieper. Bij Dr. K. zit er tusschen alles wat hij denkt, voorstelt en doet, ge meenlijk wel zulk een -verband, dat het waarlijk de beweging der hem om ringende critiek best kan verdragen. En waar hij somtijds wat eenzijdig dreigde te worden, heeft hij ook me nigmaal de aanvulling ot correctie van zijne omgeving dankbaar aanvaard. Zoo b.v. is bij het schrijven der arti kelen „democratische klippen" duide lijk bekend, dat het schrijven der hee- ren Lohman c.s. omtrent de uitbrei ding van het kiesrecht zijne oogen te meer heeft geopend voor de gevaren die er verbonden zijn aan het te ver sturen in democratische richting. Groote geesten zijn in den regel waar- deerende geesten, en dit merkt men ook telkens bij Dr. K. Zelfs het kleine merkt hij bij zijn medehelpers op, en een royale bestrijding verkiest hij verre boven een ziellooze napraterij. Maar geheel anders wordt de zaak, als men zijn karakter in verdenking- poogt te brengen. En dat doen sommi gen, zoowel op kerkelijk als op poli tiek gebied. Zij namelijk, die Dr. K. haten. Dien lieden kan bij het natuur lijk nooit naar den zin maken want zwijgt hij op hetgeen zij tegen hem inbrengen, dan wordt dat uitgelegd als hooghartigheid of onmacht. Ant woordt hij vriendelijk op hun beden kingen, dan wordt dat aangezien voor een bloemruiker vol spelden en naal den m. a. w. dan wordt dat als onop recht opgevat. En als hij wat torsch en scherp repliceert, dan heet het weer, dat hij onchristelijk optreedt, en mis bruik maakt van zijne positie. Yan zulk eene critiek is het eind weg. En zij is te meer at te keuren van mannen, die feitelijk door Dr. K. tot mannen van beteekenis zijn gemaakt. Met dit laatste willen wij nu niet zeggen, dat „al de graven, baronnen en jonkheeren, die als antirevolu tionairen Kamerzetels bekleeden, zon der Dr. Kuyper niets zouden zijn'', zooals de heer Schaepman zich uit drukt. Dit is weer dichterlijk overdre ven. Maar wel is het waar. dat die adellijke heeren, over het algemeen gesproken, hun politieke positie hier aan te danken hebben, dat Dr. Kuy per in vroegere jaren de aandacht op hen vestigde, en met veel ophef van hun arbeid gewaagde. Want wel waren zij, althans een deel hunner, kundige mannen. Maar vooreerst is knap zijn en als knap erkend worden, niet hetzelfde. En dan waren zij dit zal men wel niet tegen spreken toch niet zóó kundig, dat andere partijen behoefte aan hen hadden alleen om hun kunde. Hadden diezelfde jonkheeren, baronnen, enz. zich dus vermengd onder de liberalen, dan zou het zeer de vraag zijn, öf zij wel een Kamerzetel verkregen hadden, laat staan of een paar hunner zelfs tot de waardigheid van het Ministerschap zouden zijn geroepen. Dit laatste dunkt ons zelfs zeer onwaarschijnlijk* Nog eens, wij ontkennen niet, dat sommige antirev. staatslieden be kwame mannen zijn. Maar dan verstaan wij het woord „bekwaam" toch liefst in den gewonen zin. Aan Dr. Kuyper daarentegen heeft God de Heere gansch buitengewone ta lenten geschonken. Hij kan betrek kingen vereenigen, die geen ander combineeren kan zonder te veron gelukken. Hij kan standaard-werken schrijven, waarbij het werk van ge wone bekwame mannen eenvoudig wegvalt. Daarbij heeft God hem plaats en vertrouwen bereid onder zijn volk, zooals aan geen ander te beurt viel. Door ziju theologisch ambt gis hij reeds van nature populair, en door zijn gorganiseerend talenten zijn altijd glasheldere adviezen voe gen de antirevolutionairen hem zon der veel inspanning. Daarom blijven wij altijd geloóven, dat die adellijke mannen, wier namen tot dusver een goeden klank hadden in de politiek alleen met en door Dr. Kuyper zoover konden komen. En wij kun nen het dan ook allesbehalve goed keuren, dat zij thans, eenmaal op een zekere hoogte gekomen aan Dr. K. den rug gaan toekeeren en hem uit de hoogte gaan behandelen. Als ons volk dit duidelijk inziet, kunnen de schadelijke gevolgen voor die heeren ook niet uitblijven. Want, eenmaal uit het verband onzer par tij uitgeraakt zijnde, zal het hun ook niet gemakkelijk vallen door eene andere party geannexeerd te worden. Dezer dagen schreef de Va derlander nog een artikel, waaruit bleek dat zulks alleen kan geschieden op voorwaarde van een radicale verzaking der antirev. beginselen. Bij allen, die met de liberale party medeloopen, is het instandhouden van de Herv. Kerk en de openbare school hoofdzaak. En waar blijven dan zij, die vroeger het zilveren koord tusschen kerk en staat wilden Eendelijk terug. Deze Courant Yerscliijnt eiken Yrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. UITGEVER: SOMMELSMIJSi. Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal. Boekaankondiging 5 Cent per regel en maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing. Grroote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. Het is nu eenmaal een gewoonte ge worden zjjne lezers zoo nu en dan een privé te geven. Daarom kebbon wij nu weer besloten, uitsluitend voor onze Abonné's of zij die zich nog abonneeren tot 1 September de tot den laatsten tijd bijgewerkte Landkaart vaa Mederland verkrijgbaar te stellen tegen den geringen prijs van slechts S© cents franco per post. Yoor niet abonné's is de prijs dezer Landkaart 41.5®. De Landkaart is groot gü bij ff cM. Abonnés die dezo Landkaart verlangen, gelieve do op de derde pa gina, uit te knippen en duidelijk ingevuld met naam en woonplaats aan den looper of aan ons Bureau in te zenden. Zij die ons blad per post ontvangen zende de ingevulde Bon met 50 cents aan postzegels aan DEN" UITGEVER. Dr. Schaepman schrijft in het Cen trum. omtrent den strijd met den heer Lohman op antirev. terrein o.m. „Dr. Kuyper heeft voor de antirev. partij zooveel gezweet, gezwoegd,gestre den en geleden, dat hij niet alleen met de antirev. partij vereenzelvigd wordt maar dat alles wat door hare leden of door één harer leden in zijne richting wordt verricht, aan hem, aan hem persoonlijk wordt toegeschreven. Het kan niet anders. Niet hij, maar zijne volgers zal ven hebben hem dien last opgelegd. Als men den schrijver, die in bet jongste nummer van de Standaard aanving de voor Dr. Kuyper bestemde kolommen gedurende de komkominerweken te vullen, gelooven mag, dan zijn al de graven, baronnen on jonkheeren,die,als antirevolutionairen, Kamerzetels be- kleedon, dank schuldig aan Kuyper, en waren zij dit is volkslogica zonder hem niets. Togen zulk een man wordt iedere strijd persoonlijk. 36. Hoofdstuk X. „Neen, ik heb over niets te klagen, en toch zij staarde peinzend door het venster naar de blauwe winterlucht„toch is het mij als stond ik op den drempel der Eeuwigheid. Gij moet mij wel belacholjjk vinden met mijne voorgevoelens." „Belachelijk nooitmaar gij hebt geluk kig gezien, dat zij niet altijd bewaarheid worden." De oude vrouw wendde zich om en zag hem met zounigen glimlach aan. „Ja, gij hebt gelijk. Ik weet waarop gij doelt en ik stel het op prijs dat gij mijn dwazen angst zoo zacht verwijt. Is het niet vreemd voor iemand, die den dood zonder ontzetting onder de oogen ziet, steeds zoozeer gebeefd te hebben voor zulk een uiteinde ?In den laatsten tijd leerde ik een weinig over die vrees zegevieren, door tot mijzelve te zeggen, dat het slecht van mij was het inenschdom aldus te verdenken. Er zijn, Gode zij dank maar enkele door trapte booswichten op aarde, en zij schui len niet in ons dorp." „Waar ieder u zegent en liefheeft." „Dat heb ik niet verdiend, en ik geloof dan ook dat uwe vriendschap zioh dat slechts verbeeldtmaar hoe het ook zij, ik heb mjjne medemensehen meer en meer hefgokregen in den laatsten tijd; wij heb ben vrede gesloten, na elkander lang te hebben gewantrouwd." Visser verliet mevrouw Yan Oosten dien dag tegen schemerdonker, met de belofte dat Neeltje den volgenden morgen bij haar komen zou. Hij gevoelde zich altijd weldadig aangedaan, als hij de oude vrouw had bezocht, en vergat dan ook geheel en al de vinnige koude, om slechts bij zichzel- ven te herhalen hoe gelukkig hij thans was, hoe goed de Voorzienigheid zich tegenover hem betoond had. Maria ging na het eten, zooals gewoon lijk, met het kind spelen, en zoodra Neeltje ter ruste was gebracht, met haar naaiwerk bij hem zitten tegen tien ure zong zij hem eenige liederen voor, en zoo verliep de avond op de stille, genotvolle wijze, waar van hij vroeger .zoo vaak had gedroomd. Zij gingen omstreeks middernacht ter ruste, en reeds waren zij ingeslapen toen de jonge vrouw opschrikte door een hen gen ruk aan de huisschel. „Houd u bedaardzeide Visser, aan stonds opstaande, „en ga terstond weder slapen ik begrijp wel wat het zijn zalde oude Teunia ligt zeer ziek, en de arme man heeft allerlei gewetensbezwaren hij zal mij nog eene laatste maal willen spreken." „Ja, men beschouwt u, predikanten, als de dokters der zielmaar om u midden in den nacht en in zulk eene koude weg te halen J" Visser had zich reeds ten halve gekleed en antwoordde haar dat hij ten dienste der lijdende menschdom stond, onverschillig of het nacht of dag was, toen er een tweede maal gesoheld werd, nog driftiger dan te voren. Visser was thans gereed en spoedde zich naar beneden. Maar geen tien miouten warener ver- loopen, of hij kwam weer boven en Maria hoorde duidelijk dat zijne stem beefde toen hij sprak „Gij moot u niet ongerust maken,lieve! zoo ik pas tegen den ochtend wederkeer. Ik wilde u dat even zeggen alvorens op weg te gaan." „Is Teunis dan stervende „Neen, het was de tuinman van den Overbeekonze goede ouda vriendin is zeer ziek." „"Wat En dat terwijl gij haar van middag nog zoo wèl hebt gevonden riep Maria uit„maar dan ga ik met u meê." „Doe dat nietzij herkent niemand meer. Als zij weder bij kennis geraakt, zult gij morgen mijne plaats bij haar inne men. Ga thans weer rusten. Wat er ook gebeur©, de dood zal geen vijand voor haar zijn." En hij snelde weg. Da tuinman was reeds verdwenen Visser zelf had hem naar den burgemeester gestuurd, want het voorgevoel, waartegen zij zoolang had gestreden, had zich ten slotte toch bewaar heid men had van de sneeuwjacht en de duisternis gebruik gemaakt om een aanslag op het leven der oude vrouw te plegen. De predikant had nauwelijks eenige stappen gedaan, of hij werd door den trouwen, grijzen dienaar ingehaald. De burgemeester zal dadelijk komen, dominee," zeide hij„mjjne vrouw heeft het allereerst den dokter gehaald en zou meteen de veldwachters waarschuwen. Och! dat zoo iets gruwelijks in het eind toch noch beeft moeten gebeuren En wij, die wel eens lachten met de schrikbeelden van mevrouw „Maar hoe hebt gjj bet vernomen P" vroeg Visser diep geschokt, terwijl hij tegen den sneeuwstorm opworstelde. „Mevrouw had ai sedert jaren gewild dat wij in huis zouden slapen. Wij hadden ons kamertje naast de voordeur. Overdag waren wij altijd in het tuinmanshuis. Tegen half één werd ik door een akeligen schreeuw wakker. Ik vloog naar boven, denkende dat onze meesteres eene beroerte had, en ik vond haar badende in haar bloed op haar bed liggen." „En de dader?" V erd wenen, dominee. Het vensterstond op en daartegen was een ladder aange bracht. Hij moet daar langs zgn verdwe nen. De andere dienstboden, die ik onmid dellijk opschelde, hebben het gansche huis doorzochtmaar hij was weg." „Vreemd!" mompelde Visser „ik ben overtuigd dat mevrouw Van Oosten geen vijanden had. Waarom zijn de dieven dan niet liever beneden geblevendaar was tooh waarschijnlijk vrij wat meer voor hen (e halen „Neen, dominee, en dat bewijst juist dat zij j de gewoonten mijner meesteres zeer goed kenden. Mevrouw liet wel het zilver, dat zij dagelijks gebruikte, beneden maar dat was niet veel. Hot overige stond opge borgen in eene kast op hare slaapkamer. Die kast bleef echter ook onaangeroerd. Alleen de oude secretaire was opengebro ken. Men heeft zeker gedacht dat zij hare effecten daarin had." „En was dat het geval niet P" „Neen. Haar bankier bewaarde de stuk ken. Zij had daar slechts het losse geld liggen, dat zij alle drie maanden van hem ontving." „Het is een vreeselijk raadselmaar wij zullen alles aanwenden om het op te lossen, en vooral om haar leven te redden." „Helaas! dominee, als gij nog hoop behoudt, dan komt dat alleen, omdat gij die vreeselijke wond niet gezien hebt. De ellendeling heeft haar zijn dolkmes recht in do borst gestoken. Zij is zeker ontwaakt toen hjj bezig was, want anders had hij den tijd niet gehad iets weg te nemen, en al het geld uit de secretaire was verdwe nen." „En hebt gij dezer dagen niemand om het huis zien sluipen P" „Niemand, dominee. Ik weet niet wieu ik verdenken zou. Voor al de dienstboden durf ik met mijn leven instaan, en toch „Wat bedoelt gij „Toch kende de moordenaar de plaats goed. De ladder werd zelfs uit het tuinhuis gehaald." „Gij moet dat alles terstond aan de justitie verklaren de minste wenk kan er toe leiden het juiste spoor te ontdekken. Ziedaar reeds het huis laat vooral alles in denzelfden staat als gij het gevonden hebt, en blijf u te onzer beschikking houden. Wij zullen u telkens noodig hebben." „Zeer zeker, dominee. Ik zal steeds onder uw bereik zjjn. Och blijf zelf toch ook hier, zoolang onze arme meesteres nog leeft. Misschien keert zij nog tot het bewustzijn terug, en zij hield zooveel van u en ook van mevrouwen het kind. Het maakte haar weêr jong, als gij er een vau allen waart geweest, en het zal haar laatste troost zijn u bij zich te hebben, als zij tot kennis komt." „Gij kunt er op rekenen." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1896 | | pagina 1