lil
Vrijdag 17 Juli 1896.
Elide Jaargang No. 561.
Antirevolutionair
Orgaan
fêijvoegsel
IN HOC SIGNO V'INCE?
FEUILLETON.
T.BOEKHOVEN.
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. 1
Abonnementsprijs per driemaanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
uitgever:
SOMMELSDIJH.
Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en k/3 maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
Alle slakken voor de Redaetie bestemd,
Advertentlën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever.
Bij dit nummer behoort
een
DE XVlilde EJNWE-
COLLECTE.
Carlyle, de beroemde Engelsche
schrijver, zegt ergens, dat in dagen
van verval een volk zich moet oprich
ten aan de herinnering van zijne groo-
te mannen uit vroeger of later tijd.
Wij zouden dat woord willen toe
passen op onze Augustus-Collecte,
maar dan aldus gewijzigd, dat men in
dagen van kwijnende belangstelling
zich moet terugdenken in groole,
geestdrift wekkende gebeurtenissen
Ontegenzeggelijk is de Unie-Collec
te gedaald. Zij wekt niet meer dezelf
de geestdrift als in vroeger jaren. Zij
brengt in den laatsten tijd steeds min
der op.
Verschillende oorzaken hebben
daartoe geleid. De splitsing op kerke
lijk gebied, de Rijkssubsidie, en zoo
veel wat daarmeê in meer of min ver
wijderd verband staat. We onderstel
len dat alles als bekend we zeggen er
alleen dit van. dat het behoort tot de
dingen, welke in deze onvolmaakte
bedeeliDg niet te ontwijken zijn.
Maar wat nood zoo durven we
er bij voegen. Alles gaat voorbijook
dit onvermijdelijk doorganspunt in de
ontwikkeling onzer toestanden
En nu alles langzaam aan een
weinig tot bezinking komt, hooren we
ie vraag aan de deur onzer concientie,
of we niet opnieuw onze beminde
Augustus-Collecte op het peil kunnen
brengen, waar zij vroeger op stond.
En zooal niet terstond op hetzelfde
hoogedan toch op het stijgend peil,
waarop zij een reeks van jaren zich
heeft gehandhaafd.
Zij was toch zoo iets schoons
Zij was het uit het hart opwellende,
het gansch eenige antwoord, dat door
de mannen van het Christelijk Onder
wijs gegeven werd, toen de „scherpe
resolutie" was doorgegaan en tot den
ondergang der Christelijke School
scheen besloten te zijn.
En toch, zij is niet ondergegaan,
De trouwe Uods, en in den middel
lijken weg de veerkrachtige trouw der
broederen, heeft dien ondergang ver
hoed.
En nu, hulpe van God verkregen
hebbende, staat de Christelijke School
tot op den huidigen dag, wassende en
toenemende.
Zelfs heeft zij eene overwinning
behaald. Zij heeft de rechtsgelijkheid
ten haren behoeve, als een beginsel dat
niet rusten kan, in de wet zien neêr-
leggen. En in de nieuwe leuze der
Unie: nDe vrije School voor heel de
Natie blijkt dat het beginsel om
voor de rechten der ouders op te
komen, zijn kracht nog niet heeft
verloren.
Maar dan, mannen broeders de
hand ook opnieuw aan den ploeg.
God neigt de harten der machtheb
benden als waterbeken maar Hij ge
bruikt ons als werktuigen, om de zil-
veren stroompjes met het levendwek-
kend vocht te doen vlieten.
Op dan Met nieuwe veerkracht
aan de oude taak getogen en over-
treffe de XVIIIde Jaarcollecte hare
voorgangsters eens weer door de geest
drift, waarmee zij gehouden worde, en
het bedrag dat zij oplevere.
En gelukt het, Gode alleen de eere
Ms er geen oorsaak
Zoo vroeg David aan zijnen broeder
Eliab, toen Goliath, de kamprechter der
Filistijnen, de slagorden van den lerenden
God hoonde.
Zoo vroeg hij in heilige verontwaar
diging over den smaad, Jehova aangedaan.
De liefde van God, die in zijn hart was
uitgestort, deed hem verlangon, om die
ergernis te bestrijden. Al waren de kansen,
naar den mensch gesproken, zeer ongelijk,
zijn vertrouwen waB op den Heere der
heirscharen, op den levenden God, Wiens
eere hem boven alles ter harte ging.
David geloofde; en staande in het geloof,
vroeg hij zijn broeder, die hem ran den
strijd wilde afhouden, mot den gloed der
heilige verontwaardiging: „Is er geen
oorzaak
Is er geen oorzaak
Zoo vragen ook wij dan lauwen en on-
aandoenlijken in ons midden, die den
smaad, welke God en Zijn gezalfden Zoon
wordt aangedaan, aanschouwen, zonder
dat er iets van heilige verontwaardiging
in de ziel opvlamt; die onzen strijd voor
het Christelijk Onderwijs kalmpjes, als
met over elkander geslagen armen, kun
nen aanzien, en niet of zeer moeielijk te
bewegen zijn, om in deze noedige zaak
bijstand te verleenen, terwijl zij toch als
Christusbelijders wel degelijk van Gods
wege en om des gewetenswille tot hulp en
steun verplicht zijn.
Is er geen oorzaak
Voorzeker; want het gaat hier in de
eerste plaats om de eere en de majesteit
Gods, en voorts om het ware welzijn der
kinderen, van volk en vaderland. Straks
is het veertig jaar geleden, dat de school
wet van 1857 werd ingevoerden met die
wet is de openbare school onbruikbaar
gemaakt voor het kind van Christen
ouders, die niet alleen Christenen willen
heeten, maar ook den Christus Godsin
ootmoed en volstandigheid wenschen te
belijden. Toen toch is het heilloos beginsel
aanvaard, (welk beginsel bij de aanvulling
der schoolwet in- '78 en '89 gehandhaafd
bleet) volgens hetwelk de openbare school
geworden iseene school zonder don Bij
bel eene verlooohening van den eanigen
en algenoegzamen Zaligmaker Jezus
Christus; eene huldiging van de opvoe
ding, los van de Heilige Schrift; een
buigen voor den Overste dezer wereld,
die Christus en Zijne Kerk op aarde be
strijdt.
Of zeggen wij te veel, als we beweren,
dat de aanvaarding van zoo verderfelijk
beginsel Gods eere krenkt, Zijne majesteit
heont? Is de verwerping van den Bijbel
dan niet eene beleediging, een smaad,
Hem aangedaan, die ons den Bijbel gaf
als een lamp voor onzen voet en een
lieht op ons pad P Moge ook al voor hen,
die in hunne treurige dwaling den Bijbel
als een geweon boek, als aen geschrift
van menschelijke vinding beschouwen,
zijne verbanning uit de school niet erger
lijk wezenvoor ons, die den Bijbel
als het Woord van God kennen, eeren en
liefhebben, is hot eene ergernis, dat dit
Boek der boeken, van God gegeven, om
daarnaar te wandelen, op de lijst der
verboden boeken staatdat deze Bron der
wijsheid, die van Boven is, niet mag vloeien,
waar kinderen van Christenouders voor
het maatschappelijk leven worden opge
leid.
En is de, met het verbod van den Bijbel
verband houdende, stelselmatige veiloo-
chening van Jezus Christus niet even
ergerlijk? Kan of mag de Christusbelijder
vrede hebben met eene schoolinrichting,
waar de Zone Gods, die de Weg, de
Waarheid en het Loven is, wordt buiten
gesloten waar dienvolgens het gebed in
Zijn Naam en daarmede de wijding van
den schooltijd eene onmogelijkheid is Is
die smaad, den Zone Gods aangedaan,
niet tegelijk een onteeren .van den Yader,
die Hem gezonden heeften een onover
komelijk beletsel voor de ouders, die Hem
als den Zaligmaker eerbiedigen Zeer
zeker. „Die ,MÜ eert," zoo luidt des Hei-
lands woord, „eert den Yader, die Mij
gezonden heeft." En wederom„Die Mij
niet eert, eert den Vader niet, die Mij
gezonden heeft." En of men nu al de
schoollokalen, zooals op sommige plaatsen
geschiedt, vóór of na «f tusschen de school
tijden, als catechisatie-kamer gebruiken
laat, dit heft hot kwaad niet op. De onna
denkende moge zich daardoor laten blind
doeken de dieperziende niet. Want ook
dkn blijft, gedurende den eigenlijken
schooltijd, de verloochening wel dege
lijk bestaan. In strijd met het bevel des
Heeren: „Laat de kinderen tot Mij komen,
en verhindert zeniet!" beveelt de school
wet van Hem te zwijgen en verhindert ze
daardoor wèl.
Waar de Bijbel verbannen en Jezus
Christus verloochend wordt, treedt ook de
opvoeding niet in het spoor, dat God in
Zijn Woord heeft aangewezen. De begin
selen der paedagogie, die, gelijk de open
bare school, los is van God en van Zijn
gebod, staan, in den grond der zaak, vijan
dig tegen God en Zijn Gezalfde over. Ook
hier geldt het woord des Heilands: „Die
met Mij niet vergadert, die verstrooit."
Vóór of tegen. Een derde is er niet. Die
zijne regelen der opvoeding niet afleidt
uit het Woord van God, put ze uit de
menschelijke rede, uit het bloote verstand,
dat van nature verduisterd is, en komt uit
in de ijdele philosophic, waartegen God
Eindelijk terug.
33. Hoofdstuk IX.
De kleine, maar wakkere schaar der
verdedigers groeide steeds aan de lieden
hadden tet daartoe gevreesd alleen tegen
over de werkstakers te zullen staan
maar zoodra zij van Maria hadden ver
nomen dat er ook anderen handelend
optraden, hadden zij zioh geschaamd
werkeloos aohter te blijven, en telkens
zag Yiaser weder een bondgenoot opdagen.
Maar de opi oerstokers wilden van geen
overgave weten zij bespeurden dat de
leeraar er onophoudelijk in slaagde op
nieuw een uit hunne rangen te verwijderen,
en stormden, trots alle waarschuwingen
op de fabriekspoort los. Op dat oogenblik
schoot Leendertse een zjjner pistolen in
de lucht af. Wederom ontstond er eene
minuut van weifeling. De veldwachters
snelden toe, tot daartoe bezig zijnde ge
houden met het blusschen der brandende
huizen, en thans vertoonde zich ook
de directeur, die een revolver in de
hand hield.
„Nog eens, terug, mannen riep
Visser„Er zullon hier ongelukken ge
beuren.
„Wij zijn bereid voor onze rechten te
sterven klonk het. Voorwaarts
„Gebruikt uwe wapenen niet," smeekte
Visser tot zjjne vrienden.
Maar zijne bede kwam te laat. Op
het oogenblik dat de Werkstakers hen
weg zochten te dringen, loste de directeur
der fabriek een schot, en tuimelde Klaas
ter aarde.
„Wreekt mijvoorwaarts,voorwaarts
riep hij kermend.
En de massa snelde over hem heen.
Er was geen zachtheid meer te gebrui
ken.
„Laat ons gelijktijdig vuren," sprak
Leendertse tot den directeur„en gij
Dirk, sla er op los. Misschien brengen
wij er nog den sehrik in."
Wederom vielen er schoten, en werd
een der belhamels buiten gevecht gesteld.
En terwijl dat de poort dapper werd verde
digd, ging Visser voort nu den een, dan
weder den ander tot inkeer te brengen.
Ook de nieuwe arbeiders hadden einde
lijk aan Maria's roepstem gehoor gege
ven, om hun patroon bij te staan, en
ten laatste waren de opgekomen vrienden
zoo talrijk, dat een der voornaamste
belegeraars uitriep
„Wij zijn verraden l Nog ééne poging
en zoo deze mislukt, dan alles opgege
ven."
Met de kracht der wanhoop werd de
nieuwe aanval begonnen. Er ontstond eene
vreeselijke worsteling maar de zege bleef
aan de zijde der verdedigers, en de muite
lingen werden met geweld teruggedrongen.
De fabriek was gespaard.
Terwijl dat de werkstakers met gebogen
hoofde en de woede in het hart afdropen,
voelde Visser zijn arm vastgrijpen, en
zich omwendende zag hij zijne vrouw.
Hy omhelsde haar voor aller oogen en
sprak diep ontroerd
„Gij zijt onze krachtigste hulp geweest,
Mariaik zal nooit deze ure vergeten.
Sta mij thans bij in het verzorgen der
gewonden."
De ongelukkigen lagen ter aarde. Vier
hunner waren dood, maar een twintigtal
gekwetsten behoefden dringend bijstand.
Onder hen bevond zich ook Jan Evertsen,
die een messteek in de borst had ont
vangen.
„Ik laat hem aan uwe zorgen over,"
zeide Visser tot Nan Andelhij heeft uw
eigendom verdedigd, gij zult zeker een
woord van verzoening voor hem vinden."
„Zoo hij geneest, benoem ik hem tot
werkbaas," verklaarde de directeur, naast
den jongeling nederknielende.
Deze had hem verstaan, een glans van
onuitsprekelijke vreugde verlichtte zijn
gelaat, en toen verloor hy het bewustzijn.
Tot laat in den nacht bleef men met
den inmiddels ontboden dokter aan het
werk. Een der nieuwe arbeiders was in
dien tusschentijd bezweken, maar niet
zonder dat zijn patroon hem beloofd had
levenslang voor zijne vrouw en kinderen
te zullen zorgen.
De troepen waren eveneens aangekomen
en men maakte van hunne aanwezigheid
gebruik, om de hoofdschuldigen in hech
tenis to nemen en naar de stad over te
brengen. De vreemde opruiers hadden
reeds lang het hazenpad gekozen.
„Vraag van mij wat gij slechts wilt,"
zeide de directeur bij het afscheid nemen
tot Visser en zijne vrouw „Ik heb u
beiden alles te danken, en zal niet rnsten
voor ik mijne schuld aan u heb afge
daan."
„Neem dan veel van die ongelukkigen
weder aan," antwoordde Maria op smee
kenden toon„het zal hun eene les
geweest zijn voor het leven,"
„Ik beloof het u ik zal alles doen om
hen te gemoet te komenmaar dat om
uwentwille slechts."
„En ik ga u nog grooter verzoek doen,"
sprak Visser glimlachend: „Vergeefhet
mij zoo het u te veel schijnt en sta het
toch toe."
„Alles wat gij wilt."
„Geef mij dan elke week een uur om
tot uwe arbeiders te spreken," hernam
de predikant ernstig „Indien deze lieden
geloovig waren geweest, zou geen eikele
hunner in verzet zijn gekomen maar zij
hadden den tijd niet om van God te
hooren. Laat mij hen aan de voeten van
Christus brengen, en gij zult geen trouwer
dienaren vinden.
„Toegestaan, dominee, al geloof ik ook
dat het slechts een hersenschim zal blijken
te zijn. Gijzelf kunt dag en uur bepalen."
„Dan dank ik u van gansoher harte.
Over een jaar zult gjj mij zeggen of ik
gelijk had of niet. En nu, vrouwtje,
naar huis wij moeten krachten behouden
•m ons morgen verder aan de gekwetsten
te wijden,"
Maria kon zich nauwelijks meer staan
de houden, en streefde dus niet tegen
op zjjn arm geleund legde zij langzaam
dan weg naar de pastorie af. Geen van
beiden sprak een woord, maar nooit hadden
zij zich gelukkiger gevoeld, nooit zoo
zeker van elkanders liefde, dan nu zij aan
elkanders zijde hadden gestaan in het uur
van gevaar, en den een voor den ander
gespaard was gebleven, zonder dat zij
daarvoor een oogwenk hun plicht hadden
verzaakt.
Hooofdstuk X.
Den volgenden morgen hield de heer
Van Overwater den ontvanger staande,
op het oogenblik dat vader en zoon het
dorp doorreden om naar de stad te gaan.
„Leeft gij nog, Beerman?" riep de grijs
aard lachend uit: „het is er anders geducht
op toegegaan, hoor ik
„O hij heeft het wijste deel gekozen
en bleef onder de toeschouwers," spotte
Willem.
„Zeg liever dat ik laf genoeg was voor
dat woedend gespuis terug te beven,"
antwoordde de ontvanger bitter „en ik
volgde daaromtrent uw voorbeeld, want
ik herkende u ook onder de nieuwsgie
rigen."
Willem beet zioh op de knevels en
hernam wrevelig
„De zaak ging mij niet aan, en ik
veracht het volk te diep, om er handge
meen mede te worden."
„Gelukkig dat niet iedereen er zoo
over dacht. Zoo de fabriek nog staande
bleef, dan hebben wij dat aan den dominee
en zijne vrouw te danken."
„Ja ;die kleine Maria moet zich dappper
gedragen hebbenHet is zonde en jammer
dat zij de vrouw is van zulk een wezen."
„Als iedereen op Visser geleek, dan
zou het er beter uitzien hierbeneden,"
antwoordde Beerman kortaf, want sedert
het voorgevallene had de predikant voor
altijd zijne achting verworven.
„Nu, gij zijt ontstemd, mijn waarde,"
zeide Willena's vader „en dat begrijp ik
ook zo8r goed. Kom ons een van deze
avonden maar eens rustig alles vertellen.
Goeden morgen thans."
En het rijtuigje ging weer verder.
1 Sam. 17 29b.
Wordt vervolgd.)