mm j)
Yrijdag 3 Juli 1896.
Antirevolutionair
Elfde Jaargang No. 559.
Orgaan
IN HOC SIGN O VINCEP
T. BOEKHOVEN.
FEU ILLETON,
Deze Courant verschijnt eiken Yrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
SOMMW13j®WWJM.
Adyertentiën van 1 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
Aüe stukken voor de Stedactie feestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Ultg-ever.
Partijgeest.
Neêrlands Volksblad" haalt de
volgende zinsneden aan van den
Parijschen predikant C. Wagner,
ter waarschuwing tegen de zooveel
goeds verwoestende partijzucht
„Bij den geringen invloed,
die een mensch heeft op zijn eigen
leven, is een der beste beginselen
waaraan men zich te houden heeft,
ditde dingen te nemen zooals zij
zijn, en te beproeven er zoo goed
mogelijk partij vao te trekken. Doch
al wie van den partijgeest doortrok
ken is, brengt dit voorschrift juist
andersom in praktijk, en slaagt er
dientengevolge in, ook uit het goede
nog ieta slechts te halen. Iiij over
drijft bij zijn tegenstander het kwade
en maakt het goede zwart. Tegelij
kertijd ontneemt hij aan het goede
dat hij zelf zou kunnen doen, alle
waarde, door de slechte bedoeling
die hij er mee doet samengaan.
„Het ergste van den partijgeest
is, dat hij de groote menschelijke
wet der onderlinge verplichtingen
tegenwerkt. Hij schept een mensch-
heid in de menschheid, trekt rondom
deze uitverkoren minderheid vaste
grenzen, trekt zich daarbinnen terug,
en verschanst er zich in, zoodat
men daarbuiten slechts dikke muren
ziet, die nog wel met wapenen zijn
bezet. Yan dat oogenblik af is er
geen algemeen belang meer, geen
rechtvaardigheid, geen goed, er zijn
slechts partijbelangen, partijrechten
enz. Alles wat hij en de zijnen doen,
is goed. Als anderen hetzelfde doen,
dan is het zeer slecht. „Wat is on
kruid?" Alle kruid dat niet is
opgegroeid in onzen tuin. Maar
bij uw buurman wordt precies het
zelfde kruid gekweekt. Onmoge
lijk. Als mijn buurman dat kweekt,
dan is het namaaksel. Wij hebben
het eenige echte. „Ziedaar de partij
geest. Het beste paard is maar een
knol, als het zich niet voor z ij n
wagen laat spannen. Het goud van
anderen is onrecht goud hunne
deugden zijn blinkende ondeugden,
hun geloof is bedrog. Het is wèl
de moeite waard in zijn tegenstander
het ware en het valsche van zijn
gedrag te onderscheiden Den vijand
lot iets goeds in staat te rekenen is,
in zekeren zin, tot den vijand over-
loopen." CWagnerJeugd.)
Terecht noemt gemeld blad de
partijzucht ook een hoogst bedenke
lijk ziekteverschijnseldat van ouds
af rondom zich heen greep en lieden
van allerlei stand aantastte.
Niet het minst in onzen tijd ver
heft zich deze „ziekte", welke tevens
een groote zonde is.
Gods Woord verbiedt het partij
dig oordeelen, en verklaart het als
onvereenigbaar met de wijsheid, die
van boven is (Jac. 3 17.)
Men mete nu hiernaar af, hoeveel
dwaasheid onder het inenschdom de
overhand kreeg.
Want partijgeest, en partijzucht,
ach waar vindt ge ze tegenwoordig
niet
Natuurlijk mogen en moeten er
partijen zijn. Minstens tweede partij
die in het aardsche leven opgaat, en
de partij die het hoogere zoekt. God
zelf heeft tusschen de beginselen van
die partijen vijandschap gezet. Ze
zijn onvereenigbaar, als de duisternis
en het licht.
Maar hoeveel partijschap wordt
er onderhouden, die met deze tegen
stelling niet in verband staat.
Niet alleen op politiek, maar ook
op kerkelijk gebied.
Ook onder de lieden van ééne
belijdenis.
Hoe kan men vaak van den een
alles, van den ander niets verdra
gen.
En welk een kostelijke tijd wordt
er zoek gebracht met het voeden
van de partijzucht door het uitpluizen
van anderer gebreken en misgrepen,
in plaats van alle aandacht te vesti
gen op de algemeene belangen van
staat en kerk en maatschappij.
Waarlijk de les van den franschen
prediker is niet overbodig.
Moge menigeen haar eens over
wegen.
Geld verin rijgen en geld-
hesl&den.
Er is in onzen tijd bijzonder veel
beweging over de middelen om tot een
betere verdeeling van het geld onder
de menschenkinderen te geraken. En
daarvoor is veel reden, want tegeno
ver de ophooping van het kapitaal bij
sommigen komt de nijpende armoede
van anderen al te schril uit.
In sommige streken van ons Ya-
derland moet er wat gedaan worden
door de overheid om die armoede
wat te lenigen.
Maar toch, ook aan de andere
zijde mag niet uit het oog verloren
worden, dat de levensbehoeften veel
te kunstmatig en te stelselmatig
worden opgedreven, en dat eralzoo
ook onder hen, die over zeer weinig
te beschikken hebben, maar al te
veel wordt verspild.
Er is nog haast nooit zoo geklaagd
als in onzen tijd, zou men zeggen.
En als er ergens in de stad of op
het platte land een feestje gevierd
wordt, vaak een lichtvaardig
verzonnen feestje dan stroomt
het volk van heinde en ver toe, alsof
het met zijn geld geen raad wist.
Welk een tegenstrijdigheid.
In vroegere dagen konden de
menschen met weinig toe, omdat zij
critiek oefenden over hun uitgaven,
en wisten te onderscheiden tusschen
het onontbeerlijke en het bijkomstige.
'Keerde die matigheid eens weer
terug, dan zouden wij met de sociale
quaestie heel wat spoediger vorde
ren want dan zouden vele klaag
stemmen verstommen, en andere
ernstiger worden beluisterd.
AOMLKJSIfclSSÏ S9EÜ& AAStOE.
Van alle kanten komen nu uit het
r@,Mrli§©l&© rijk berichten van opstand
en beroeringoveral blijkt de brandstof
hoog opgetast te liggen, die straks dcor
een enkele vonk in lichte laaie kan gezet
worden en al waarschijnlijker wordt het,
dat de mogendheden, hoe ongaarne ook,
ten slotte tot een interventie zullen
moeten overgaan, die niet alleen aan
Kreta, maar aan vele andere provinciën
van het rijk ten goede komt, en die
tegelijk den Sultan onder eurateele stelt.
Op Kreta zijn moorden, brandstichting
en militaire geweldenarij aan de orde
van den dagin Macedonië heerscht
groote ongerustheidin Oost-Rumelië
evenzooin Armenië hebben weder
moorden plaats gehad, en nu is ook in
Syrië weer een opstand onder de Druson
uitgebroken.
Er is reeds vóór eenigen tijd op gewezen,
dat men nieuwe geweldenarijen tegemoet
zag ia de Turksche gewesten, in Armenië
in 't bijzonder. Niet alleen te Konstan-
tinopsl en da steden aan den Zuidelijken
oever der Zwarte Zee waren duidelijke
toekenen merkbaar van een gisting onder
de bevolking doch ook de schrale berich
ten uit de verschillende provinciën in
Klein-Azië deden vreezen voor een ver
nieuwing dei' slaohtingen. Chakir-paeha,
de opper-gouverneur van de zes provin-
oien aan welke hervormingen zijn beloofd,
had in Mei een inspectie ondernomen,
om door zijn tegenwoordigheid kalmeerend
to werken op de beide deelen der bevol
king. Een feit is het, dat hij den Arme
niërs meer vertrouwen inboezemt dan
den Mahomedanen, die hem, wegens zijn
Europeesche levenswijze (zijn echtgenoote
is een Poolsche) den bijnaam van Giaur-
Pacba hebben gegeven Giaur betee-
kent, zooals men weet, ongeloovige".
Maar terwijl Chakir-pacha nog op reis
is, komt er reeds bericht van een bloe
dige botsing te Wan, welke stad tot
nogtoe verschoond was gebleven van
moordenarij. De officiëele berichten der
Turksche regeering deelen mee, dat er
aan beide kanten 50 dooden zijn gevallen,
reden genoeg om aan ie nemen, dat
er minstens 500 Christenen zijn gedood.
WAndelijU terug.
31.
Hoofdstuk IX.
Visser kwam dien middag laat aan tafel.
Hij zag er afgemat en bezorgd uit, maar
poogde Maria gerust te stellen.
„Over eenige dagen zal het voorbij zijn,"
verzekerde hij„Yan Andel heeft nog vier
honderd man noodig eu beloofde mij, na
lang bidden en smeeken, morgen een nieuw
bericht te verspreidden, om den werksta
kers te doen weten, dat zij de voorkeur
genieten. Ik hoop dat do meesten hunner
verstandig genoeg zullen zijn om aan die
roepstem gehoor te geven."
„Yan avond blijft gij toch tehuis,.niet
waar vroeg zij, zonder zich tot vrede te
laten brengen.
„Ik zou het gaarne doen, liefste, maar
de weduwe Evertson is zwaar ziek."
„Ga haar dan terstond na het eten
bezoeken, en kom daarna terug."
„Goed maar haal u geen noodelooze
schrikbeelden in het hoofd, als ik wat lang
wegbleefhet is altijd mogelijk dat ik hier
of daar binnengeroepen word. Bovendien,
een domineesvrouwtje moet dapper zijn
wat zou het wezen, als hier eens cholera
uitbrak
„Dat kan zoo vreeselijk niet zijn als die
woedende lieden."
„DwaasheidMaria. Hoor slechts hoe
rustig alles is."
Zij bleef deze laatste woorden by zich-
zelve herhalen, toen hij vertrokken was.
Ja, hij had gelijk alles was stil, nergens
zag zij werkstakers meer er kon dus geen
gevaar dreigenzij was kinderachtig
geweestVisser zou spoedig terugkeeren,
en dan was alles weêr goed.
Hij was om half acht nog niet thuisge
komen, maar dat gebeurde wel meer, en zij
bracht Neeltje naar bed en zette zich daar
na wederom aan zijne schrijftafel neder.
Waarom bleef hare pen, als verlamd, tus
schen hare vingeren rusten Was haar
man toch maar terug, dan kon zij met hem
over hare dwaze bloohartigheid lachen
Het werd donker, en zij stak het licht
op. Waarom was hij er nog altijd niet
Vroeger had zij zich nooit bezorgd gemaakt
en dikwijls gewenscht, dat hij uit zou
blijven, terwijl nu O zij had reeds
krankzinnig moeten zijn, in die schuldige
dagen, toen zij hem niet liefhad en zich
overal gelukkiger gevoelde, dan in zijn
bijzijn maar die tijd was voor immer
voorbij zij
Maar wat betéekende dat Hoorde zij
geen zware voetstappen Neen, alles was
stil op straat, het waren slechts de kloppin
gen van haar eigen hart geweest, van dat
hart, dat zoo kleinmoedig was geworden,
sedert het beminde.
Omstreeks tien ure kwam de dienstbode
op eens binnensnellen.
„Wat is er met den dominee vroeg
Maria, doodsbleek overeind springende.
„Met den dominee is er niets, mevrouw,"
antwoordde de meid verbaasd.
„Maar wat is er dan vroeg de jonge
vrouw, diep ademhalende.
„De,werkstakers, mevrouw
„Wat doen zij
„Ik mocht immers een uurtje naar mijne
zuster gaan
„Ja maar zeg dan toch wat er is."
„Het was overal doodstil, totdat
„Welnu P"
„Totdat wij op eens eene menigte lieden
hoorden loopen zij zeiden wel geen woord
maar het was net alsof er een regiment
soldaten voorbijkwam. Mijne zuster en ik
gingen aan de deur staan en zagen de
werkstakers op weg naar de fabriek."
„Op dit uur P" mompelde Maria „wat
wilden zij dan?"
„Wij zijn hen van verre gevolgd, en
toen zij voor de woning van den directeur
gekomen waren, hoorden wij hen luid om
den direeteur roepon. Mijnheer Yan Andel
verscheen op het balkon en vroeg hun, wat
zij wilden. Zij antwoordden dat zij van hem
eischten, dat hij de nieuwe arbeiders zou
wegzenden en hen weêr aannemen tegen
het oude loon. Hij weigerde en toen
schreeuwden zij, dat hij zelf dan maar de
gevolgen moest dragen. Daarop zijn zij
naar het huis van een der nieuwelingen
gesneld, hebben er den man uitgehaald en
hem vreeselijk mishandeld, terwijl zij rie
pen dat zij hetzelfde zouden doen met al de
anderen, zoo dezen niet zwoeren, de
fabriek voorgoed te verlaten. Ik ben toen
onmiddellijk naar huis geloopen."
„En de politie, blijft zij dan maar stil
„De veldwachters zijn er bij maar wat
willen zij met hun vieren tegen al die hon
derden mannen
„Hebt gij den dominee niet gezien
„Neen, mevrouw."
„Hij zal toch onder het gedrang zijn,"
sprak de jonge vrouw op koortsachtigen
toon luister gij moet mij beloven naar
Neeltje's kamer te gaan en bij het kind te
blijven, onverschillig wat er ook op het
dorp voorvalt."
„Ik zal het doen, daar kunt gij gerustop
zijn maar wat wilt gij doen, mevrouw
vroeg de dienstbode verschrikt.
„Ik ga mijn man opzoeken, en zoo hij in
gevaar verkeert, is mijne plaats bij hem,"
klonk het vastberaden..
Do arme meid poogde haar vruchtelsos
tot rede te brengen. Maria gebood haar
kortaf naar boven bij het kind te gaan,
wikkelde zich in een langen mantel, trok
de kap over het hooid en snelde de straat
op» Zij was geen oogenblik voor zichzelve
bevreesd, al hare gedachten vertoefden bij
Visser en zij gevoelde dat zij geen rust zou
kennen eer zij zich aan zijne zijde bevond.
Hoe meer zij de fabriek naderde, hoe
woeliger het werd. Eene vrouw uit het
volk rende haar weeklagend voorbij.
„Zij hebben mijn man vermoord gilde
zij „mijn armen, armen man
Een weinig verderop begon zjj de kreten
der woestelingen te vernemen en toen zij
onwillekeurig een blik ten hemel wierp om
Gods bijstand in te roepen, zag zij tot hare
ontzetting dat de lucht rood gekleurd was.
„Er is brand fluisterde zij, over al
hare ledematen bevend.
En zij verhaastte nog slechts hare schre
den, om eerder bij Visser te zijn.
Op dat oogenblik werd zij bij den arm
vastgegrepen, en zich angstig omwenden
de, herkende zij den dokter.
„Gij moet aanstonds naar huis terug,"
sprak de goede grijsaard op gebiedenden
toon„zulke tooneelen, als daarginds
plaats grijpen, zijn niet voor uwe oogen
geschikt. Kom mede, ik zal u naar de pas
torie brengen."
Waar is Visser vroeg zij ademloos.
„Hij tracht die waanzinnigen te beda
ren maar wees gerust, niemand denkt er
aan hem kwaad te doen. Kom mede."
„Neen, dokter, ik wil bij hem zijn."
„Gekheid Gij zult hem slechts in den
weg staan, en er zelf eene nieuwe ziekte
bij oploopen."
Maar zij luisterde al niet meer naar hem
en snelde voort, terwijl hij haar hoofd
schuddend bleef nastaren.
Eenige minuten later bereikte zij de
saümgepakte, woelige menigte, en zag zij
dat verscheidene arbeidershuisjes brand
den. De vlammen verspreidden zulk een
gloed, dat men duidelijk alles onderschei
den kon als bij daglichtde werkstakers
hadden zich wederom naar do fabriek
begeven, en in hun midden verhief zich
Yissor's hooge gestalte zij herkende hem
aanstonds en zag hoe hij poogde den lieden
toe te spreken.
Zich een weg door allen beenbanende,
kwam zij eindelijk ademloos bij hem aan
on greep zijne hand tusschen hare bevende
vingeren.
„Maria sprak hij, halfverwijtend, half
dankbaar „Het is hier uwe plaats niet.
Ga terstond naar huis."
„Neen, ik blijf bij u. Gij zult niet wreed
genoeg zijn mij te verjagen."
„Maar ieder oogenblik kan u een slag
treffen, die niet voor u bestemd was."
„Gij zij tin gevaar, en ik verlaat u niet."
De jonge leeraar scheen te aarzelen, en
toen hare beide handen omklemmende,
vroeg hij snel
„Wilt gij mij dan een onwaardeerbaren
dienst bewijzen
„Ik ben tot alles bereid, zoo gij mij
slechts toestaat uw gevaar te deelen."
„Gij kunt mij helpen alles te bezweren.
Ik mag dez9 ongelukkigon niet verlaten
reeds heb ik er zeven naar huis gekregen
maar de tabriek heeft hulp noodig, en zij
die ons zouden kunnen bijstaan blijven
werkeloos. Ga naar Yan Loo, zeg aan Dirk
dat ik hem noodig heb, zeg dat ook aan
Jan Evertsen, vraag aan mevrouw Yan
Hoogland mij hare bedienden af te staan
ga tot al degenen, die iets voor mij over
zouden hebben als zij komen is, met Gods
hulp, de toestand gered. Maar spoed u."
„Ik zal gaan," klonk het eenvoudig, en
na nog eene laatste maal zijne handen te
hebben gedrukt, verdween zij.
w msmmima
UITGEVER:
(Wordt vervolgd.)