mmm n«a
Yrij dag 12 Juni 1896,
Antirevolutionair
Elfde Jaargang No. 556.
Orgaan
IN HOC SIGNO VINCEF
T.BOEKHOVEN.
FEU ILLETON.
m*
SOMiïïELSMJtM.
Alle stukken voor de Redactie Oesteiiid,
Advertentiëia en verdere Administratie traite© toe te zenden aan den t. it ure ver.
Nieuwe tijdreyeUny.
Na lang gerust te hebben, komt
thans de tijdregeling-quaestie weer
druk ter sprake, omdat de Regeering
een wetsvoorstel heeft ingediend,
strekkende tot invoering van den
midden-Europeeschen tijd door geheel
Nederland, gepaard gaande met het
30 minuten later stellen van alle
officiëele uren.
Het doel van dezen maatregel is
om weer gelijkheid te krijgen tus-
schen den tijd van spoorweg-, post
en telegraafkantoren èn de overige
klokken in het land.
Gelijk men weet, zijn de spoorweg
maatschappijen door de Duitsche
apoorwegvereeniging indirect ged won
gen om den zónetijd (ontstaande door
indeeling van de oppervlakte der
aarde in 24 gordels, ieder met een
opvolgend uur) in de plaats te stellen
van den tot dusver gebruikten tijd
van de hoofdstad des lands, in ver
band met de ligging van die plaats
ten opzichte van de zon. Hadden de
Nederl. spoorwegmaatschappijen den
zónetijd niet aangenomen, dan waren
zij van eenige schier onmisbare' voor-
deelen als het laten doorrijden van
eigen waggons, het mede vaststellen
van de verkeersbepalingen, enz. uit
gesloten. Dit kon niet. En eenmaal
een zóne uur moetende aannemen,
voerden zij niet den Duitschen tijd
in, maar den Engelschen tijd, die een
uur later valt, dan de West-Duitsche
tijd en 20 minuten later dan de Am-
sterdamsche tijd. Dit heeft natuurlijk
ten gevolge, dat als men uit een
Nederlandsch station over de grenzen
gaat, en men heeft zijn horloge bij
vertrek met de spoorklok gelijk ge
zet, men bij het eerste Duitsche
station bemerkt, dat men een vol
uur achter is. En aangezien Neder
land veel verkeer met Duitschland
heeft, meer dan met Engeland, zou
gelijkheid van tijd met eerstgenoemd
land wel aanbeveling verdienen.
Wordt nu de midden-Europeesche
tijd in ons land bij de wet ingevoerd,
dan moeten natuurlijk alle gemeen
telijke uurwerken daarmede in over
eenstemming gebracht wordenen
als dan overigens de menschen naar
die klokken gerekend op het zelfde
uur opstonden, aten, dronken, hun
kinderen ter schole zonden, enz. dan
zou onze landsbevolking feitelijk (naar
de zon gerekend) veertig minuten
vroeger gaan leven. Yolgen echter
de particulieren het voorbeeld, door
het wetsvoorstel gegeven, nl. om de
z.g. gezette tijden gelijk met de nieuwe
klokregeling een half uur later te
nemen, dan wordt do levensbeweging
slechts tien minuten vervroegd, en
dit zou o. i. wel jammer zijn.
Doch hoe dit zij, er zal nu spoe
dig uitgemaakt worden, ofhettwee-
klokken-stelsel (spoortijd en plaats-
tijd) bestendigd mag blijven, öf dat
er gelijkheid van klokregeling op de
stations en daarbuiten te wachten is.
Het laatste schijnt ons wel het meest
geschikt toe, ofschoon anderen wol
eens beweren, dat er eigenlijk geen
behoefte is aan wettelijke bepalingen
op dit punt, nu het reizend publiek
eenmaal aan het thans bestaande
klokkenverschil gewend is.
Hel professoraat ran
Jtfor. iflr. A. F. de bavor-
nin Lohman.
In de jaarvergadering der Ver-
eeniging voor Hooger Onderwijs op
gereformeerden grondslag, die in het
begin van Juli e.k. gehouden wordt,
zal denkelijk de enquête-zaak kaar
einde naderen.
Volgens „de Nederlander," die
het weten kan, zal de enquête-com
missie aan de vergadering als con
clusie van het onderzoek voorstellen,
uit te spreken, dat de gereformeerde
beginselen, die volgens art. 2 der
statuten den grondslag moeten vor
men van alle onderwijs, op het stand
punt van den heer Lohman niet tot
hun recht komen.
Deze afloop laat zich verklaren.
Vooral als men in aanmerking neemt
dat er reeds bij het benoemen van
Prof. Lohman eenig verschil rees over
de beteekenis van art. 2 der statuten.
Nu spreekt het vanzelf, dat, hoe
hoog men mannen als de heer Loh
man ook wenscht te waardeeren om
hun werks wil, men niet samen kan
bouwen in de wetenschap, als men
het niet onderling eens is over den
grondslag.
Van achteren bezien is het dan
ook te betreuren, dat in vroegere
jaren „het standpunt" van den heer
Lohman niet nauwkeuriger is getoetst
aan de gereformeerde beginselen. Om
des persoons wil, uit groot vertrou
wen is dit wellicht nagelaten. Maar
de les, die de bestuurders der Vrije
Universiteit hiermede kregen, is
uiterst gevoelig. "Want waarlijk, het
doet pijnlijk aan, als men mannen,
van wie zooveel gehoopt werd voor
de Vrije Universiteit, met zulk eene
inrichting ziet breken.
Gedane zaken echter nemen geen
keer, en ons gereformeerde volk zal
er in moeten berusten.
Eindelijk terug.
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
UITGEVER:
Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 'ó/2 maal.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij heslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
DE BULLEBIJTER.
„Wij hebben den hondjea, die stout
waren, klappen moeten geven, al deed het
ons leed maar nu moeten wij den grooten
bullebijter nog pakken," dit moet „Oom
Paul" bij het vrijlaten der groote groep
samenzweerders gezegd hebben. Daarme
de bedoelde hij natuurlijk Cecil Rhodes,
die zich thans te Boeloewayo bevindt en
zich het air geeft van bevelhebber, al
komt dit volgens Chamberlain feitelijk
alleen aan sir Frederick Carrington toe.
Aan de vriendjes van den gevallen
„Napoleon" ligt het echter niet, indien
Rhodes niet spoedig weer de man in
Rhodesia wordt. Pas weer is hem een adres
van hulde aangeboden door den gemeente
raad van Boeloewayo, en daarmee was de
„groote bullebijter" natuurlijk wat in zijn
schik. Hij verklaarde, le zijn energie en
zijn talenten te zullen wijden aan de ont
wikkeling van Rhodesia, en 2e te blijven
wonen te midden van het volk, dat den
opstand van de Matabelen heeft onder
drukt.
De laatste kan echter alleen gebeuren,
indien de Transvaalsohe regeering haar
aartsvijand, die als de vos wel zijn haren
maar niet zijn streken verliest, in haar
nabijheid wil dulden. De uitlatingen van
„Oom Paul" geven te verstaan, dat er te
avond of morgen wel afgerekend zal wor
den met Rhodes, ook al acht hij zich in
Rhodesia veilig en buiten schot.
Niet, dat van Chamberlain stappen zijn
te wachten om Rhodes ter verantwoording
te roepen. Vrijdag bleek dat weer in het
Engelsche Lagerhuis. Het liberale lid
Edmund Robertson vroeg, of Chamberlain
van Cecil Rhodes eenige verklaring ge
vraagd èn ontvangen had over het voorko
men van diens naam in de onlangs gepu
bliceerde cijfertelegrammen, en over de
daarop gegronde beschuldigingen van
Rhodes' medeplichtigheid aan de samen
zwering tegen Transvaal
En wat nu antwoordde de minister Dat
hij niets gevraagd, en, bijgevolg, ook geen
antwoord bekomen heeft! Wati3 hieruit
anders te concludeeren, dan dat Chamber
lain zijn vriend Rhodes ongemoeid wil
laten, alhoewel hij de hoofdschuldige, de
eigenlijke aanlegger van het complot, is.
Maar 't is waar ook de minister gelooft
niet aan Rhodes' schuld
Enfin, Chamberlain moge doen wat hij
wil, de president der Z. A. Republiek zal
hem wel niet met rust laten. De eischen
moeten nog gesteld worden en dan zullen
de Chartered en Rhodes er van lusten.
Een telegram uit Kaapstad maakt mel
ding van een resolutie, door den Wetge-
venden Raad aangenomen. Daarin wordt
de wenschelijkheid uitgesproken, dat het
charter der Company zoodanig gewijzigd
worde, dat zij niet langer een bron van
gevaar voor den vrede en den voorspoed
van Zuid-Afrika kan zijn.
Het groote nieuws van de aanstaande
vrijlating der leiders van het Reform Comit-
tee is reeds bekend. Welke straf zij krijgen,
wordt er niet bijgevoegd, maar op hun
eerewoord worden ze weldra losgelaten.
Het gerucht gaat, dat de vier heeren er
met een hooge boete 120,000 gulden
voor ieder hunner zullen af komen.
't Maakt een eigenaardig-komischen
indruk, te zien, hoe de Ieren Kruger'a
grootmoedigheid aan de Britsche ministers
ten voorbeeld stellen. „Engeland, zoo zegt
28. Hoofdstuk VIII.
Hij verhaalde haar wat ons reeds be
kend is, en voegde er bij:
„De Overwaters zijn zwaar beproefd en,
gelijk iedei die in de hem toegezonden
smarten de hand Gods niet wil erkennen,
zoeken zij een zondebok voor hun leed. Zjj
weigeren natuurlijk Willem als de oor
zaak daarvan te beschouwen en geven mij
de schuld van zijn afwezigheid en ook van
de praatjes die men hier en daar over hem
verspreid heeft; vandaar dat zij ook hunne
vrienden tegen mij hebben opgezet, en dat
thans enkele onzer gemeenteleden des
Zondags in de stad ter kerke gaan. Ziedaar
alles
„Maar dat is hemeltergend onrecht
vaardig!" riep Maria uit. „En gij zult
dat toch niet vooitlaten gaan?"
„Waarom niet, kind In de stad zullen
zij even goed de waarheid hooren verkon
digen en wat mij betreft, het kan geen
kwaad nu en dan eens een weinig in zijn
ijdelheid getroffen te worden. Denk er
dus niet verder over na."
Maar dat kon hij haar niet beletten.
Niets dat hem aanging was haar langer
onverschillig, en zij zag in, dat hetgeen
hem aan de eene zijde werd ontnomen
hem van den anderen kant door liefde
moest worden vergoedzij wilde hein meer
en meer bemind maken bij zijn kudde, en
reeds den volgenden dag begon zij haar
armenbezoeken en poogde zij dezelfde
troostwoorden te vinden, welke hij den
ongelukkigen zou hebben toegevoegd. In
den aanvang ontving men haar nog met
zeker wantrouwenmen was zoo weinig
gewoon aan hare belangstelling; maar
weldra leerde men haar kennen in hare
nieuwe gedaante en won zij ieders hart.
Zij had niet tevergeefs de sombere lijdens-
school doorloopen. De kinderen waren het
eerst met haar vertrouwd, en toen zij een
maal op haar schoot klauterden, geloofden
ook de ouders in haar.
Visser, die met diepe aandoening hare
pogingen volgde, hield thans meer tijd
over; zijne preeken wonnen er bij en hij
ontviDg een beroep naar Delft, wat^hem
meer in de bewoonde wereld zou brengen,
en ook in vele andere opzichten een
vooruitgang wasmaar Berghorst had
vóór zijne komst jarenlang vruchteloos
op een leeraar gewacht, en hij achtte zich
niet gerechtigd het door hem gestichte
werk te laten verwoestenmet volle
instemming zijner vrouw bleef hij dus
te midden zijner fabrieksarbeiders en
werklieden.
Kort daarop ontmoette hij den tram
directeur. Deze schudde hem krachtig de
hand en zeide:
„Ik ben blijde over- uw besluit en zal
dat bewijzen, door voortaan trouw naar
u te komen luisteren maar ik vrees wel
dat gij hier nog met menige moeielijkheid
te kampen zult hebben. Die ellendige
jongen van den Lagenhof is terug."
„Nu reeds mompelde Visser.
„Ja; hij kwam gisteren aan on werd
afgehaald, alsof hij een heldendaad ver
richt had. Vandaag is er zelfs een feest
te zijner eere, en het zou mij niet ver
wonderen, als gij bij die gelegenheid er
geducht werd doorgehaald. Mijn waarde
dominee, gij hadt mij rustig moeten laten
begaandan was de maatschappij ten
minste voor eenige jaren van een ondier
verlost. Zulke lieden geneest men niet
door goedheid."
„Ik redde hem ter wille zijner ouders."
„Die er u prachtig voor beloonen, dat
moet ik zeggen! O! als gij wist hoe
dikwijls de waarheid mij op do tong
brandt! Ik ben geen hardvoohtig mensch
voordat ik een mijner ondergeschikten
ontsla, beproef ik bijna onveranderlijk
hem op den goeden weg terug te voeren
maar aan zulk een deugniet als dezen
valt geen eer te behalen. Misschien had
hij in de gevangenis leeren werkenin
Amerika heeft hij dat natuurlijk niet eens
beproefd, en "hij zal hier dat lieve leventje
van voren af aan beginnen."
„Ik vrees het ook, vooral nu zij spoedig
naar Den Haag zullen gaan," antwoordde
Visser mistroostig.
„Nu, ik zal zijne afwezigheid van hier
niet betreuren. Hoe eer zij vertrekken, hoe
liever het mij zal zijn, en ik raad hem
trouwens niet aan hier ooit weer zijn
kromme sprongen te beginnen, want zelfs
door u zou ik mij geen tweede maal laten
verteederen."
„Gelukkig zal hij zicb wel wachten een
tweede bezoek aan het directie-gebouw te
brengen," sprak Visser met een droef
geestig lachje.
„Waarschijnlijk; maar ik waarschuw u,
dominee, wees op uw hoede. Zulk een
kerel is tot alles in staat en vergeeft het u
natuurlijk niet, dat gij weet hoe weinig hij
deugt. Ondanks zijn schavuitenstreken,
was hij vroeger heel blij zich als een
eerlijk mensch voor te doen. Nu hij zich
in uwe oogen ontmaskerd ziet, hebt gij
alles van hem te duchten."
„Daaromtrent maak ik mij niet onge
rust. Ik heb meer gedaan dan mijn plicht
mij te zijnen opzichte voorschreefwil hij
mij daarvoor straffen, dan zij het zoo!
Om zijn vriendschap of haat bekommer
ik mij niet."
Dien avond, na het diner dat op den
Lagenhof gegeven was, liep Willem met
enkele vrienden al rookende voor het huis
op enneêr.
„En hoe maakt het de mooie Maria
vroeg hij op eens.
„Meent gij het domineesvrouwtje P"
antwoordde de ontvanger.
„Juist. Toen ik op reis ging, was het
treurig met haar gesteld. Geen wonder
ook, dat men gek wordt met zulk een
man."
„Nu," lachte een zijner kennissen,
„zij was anders niet veel bjj hem op de
pastorie. Tegenwoordig ziet het er daar
heel anders uitmevrouw Visser is beter
en bemoeit zich nog enkel met haar gezin.
Zij schijnt zich aldus heel gelukkig te
gevoelen."
„Dan is zij nog niet geheel hersteld
riep Willem lachend uit. „Arme ziel! Ik
wilde dat ik er iets op wist om haar,
zooals vroeger, eenige afleiding te schen
ken. Zij gevoelde zich hier geheel en al
tehuismaar het gaat niet, nu zij zulk een
onbeschaafd wezen tot heer en meester
heeft. Het verheugt mij nog altijd hem
eene geduchte les te hebben toegediend."
„Aan onzen predikant?" vroeg Beer
man ongeloovig.
„Zeer zeker, wij kregen onaangenaam
heden, en ik bewees hem de eer hem een
oogwenk als mijn gelijke te beschouwen
en hem een paar flinke oorvijgen te geven;
maar hij was te bang voor zijn dierbaar
leven om mij daarop uit te dagen, zoodat
hij nog altijd mot mijn klappen voort
loopt."
De ontvanger had zich wel is waar door
den heer Van O verwater laten opzetten
tegen Visser; maar Willem'shandelwijze
kwam hem verre van lofwaardig voor.
Zijn voorhoofd rimpelde zich en hij
bromde
„Ik zou u aanraden u daar niet al te
zeer op te verheffen. Anderen konden wel
eens, evenals ik, van meening zijn, dat
men nooit iemand beleedigt, die zich niet
verdedigen kan, en ieder weet dat een
predikant in dit geval verkeert."
Willem beet van toorn op zijn knevels
en antwoordde
„Als men dominee is, moet men aller
eerst zorgen zulk een les niet te verdienen.
Heeft men haar opgeloopen, dan behoort
men liever zijne betrekking op te offeren
dan den handschoen niet op te rapen."
„Dwaasheid!" antwoordde Beerman,
„dat zijn zaken, die waarlijk niet meer
in onzen tijd thuis behooien. Een tweege
vecht is niet alleen een barbaarsch middel
om zijn eer schoon te wasschen, maar
ook nog heel weinig doeltreffend. Twee
vijanden gaan op het terrein en houwen
elkander een pink af; daarmede is ieder
een voldaanzijn zij daarom iets braver
of eerbiedwaardiger dan dat zij rustig
thuis waren gebleven Ik kan dat niet
aannemen en vind het vrij wat moediger
door zijn levenswandel te bewijzen, dat
men die beleediging niet verdiende."
(Wordt vervolgd.)