Vrijdag 5 Juni 1896.
Elfde Jaargang No. 555.
Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SIGN O VINCES
T.BOEKH OVEN.
FEUILLETON.
SOMMELSMJK.
Alle stukken voor de Redactie bestemd,
Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den fJitgever.
Het tvezen en de toe
komst van het Cal
vinisme.
Over dit onderwerp vonden wij een
uiterst belangrijk opstel van de hand
van Prof. Dr. H. Bavinck te Kam
pen, in het „Tijdschrift voor Gere
formeerde Theologie;" en aangezien
het Calvinisme in onzen tijd aan
zeer felle bestrijding blootstaat, en
veel ter sprake komt, ook in betrek
king tot onze politieke en sociale
belangen, zullen onze lezers zeker
gaarne met enkele hoofdgedachten
van dat opstel in kennis gesteld
worden. Voor zoover ons bestek toe
laat, willen wij dit verlangen be
vredigen.
Gereformeerd en Calvinistisch zijn
wel woorden van verwante, doch
niet van gelijke beteekenis. In het
algemeen omvat het woord calvi
nistisch meer, want behalve eene
kerkelijke belijdenis duidt de naam
Calvinisme ook eene bepaalde type
aan op staatkundig, maatschappelijk,
burgerlijk terrein. Die naam wijst
op een gansche, geheel eigenaardige
wereld en levensbeschouwing, die
zich niet alleen in de kerk en de
theologie, maar ook in maatschappij
en staat, in kunst en wetenschap
gelden doet.
Wortel en beginsel van dat Cal
vinisme is de belijdenis van Gods
volstrekte heerschappij. Op alle ter
rein des levens en der wetenschap
is het mitsdien zijn streven om God
God te laten zijn en zichzelven als
God te doen erkennen en handhaven
tegenover alle creatuur. Daar is in
deze beschouwing eene wonderbare
heldhaftigheid, eene grootsche en
aangrijpende handeling. Heel de ge
schiedenis wordt, van Calvinistisch
standpunt bezien, eene machtige wor
steling, waarin God zijne souverei-
niteit doorzet, als een bergstroom
allen tegenstand verwinnen doet, en
aan het einde bij alle schepsel tot
gewillige of onwillige, maar in ieder
geval tot onbetwiste erkenning leidt.
Zulk een beginsel nu is te rijk
en te universeel, en te vruchtbaar
om alleen tot het scheppen van een
eigen type op godgeleerd terrein zich
te bepalen. Neen, het werkt verder.
Ook het '^zedelijk leven, door het
Calvinisme gekweekt, vertoont een
eigen gelaat. De belijdenis van Gods
souvereiniteit en van de volstrekte
afhankelijkheid van alle schepsel
bleek in de historie niet schadelijk
(zooals de Pelagianen voorspelden)
maar bevorderlijk aan het zedelijk
leven te zijn. De zedelijkheid is er
door bevestigd en verlevendigd. Trou
wens, de uitverkiezing sluit ook de
verkiezing der middelen in en de
verkiezing is niet denkbaar, zonder
een doel waartoe men verkoren is;
zij sluit in zich eene levenstaak, eene
zedelijke roeping. Vandaar dat het
zedelijk leven onder den invloed van
het Calvinisme zich onderscheidde
door activiteit en energie, door een
rusteloos streven om alles te brengen
onder de tucht der wet Gods en
alles te doen beantwoorden aan de
eere van Zijn naam. De moraliteit
heeft hierdoor meermalen een wette
lijk karakter gekregen. Maar aldus
heeft het Calvinisme toch eene reeks
van deugden gekweekt, die voor huis
gezin, maatschappij en staat van de
grootste waarde zijn. Huiselijke zin,
matigheid, reinheid, netheid, orde,
gehoorzaamheid, kuischheid, ernst,
vlijt, spaarzaamheid, arbeidzaamheid
enz., zijn deugden, die onder de
Calvinistische belijders te allen tijde
hebben gebloeid. En omdat het Cal
vinisme gewoonlijk het meest ingang
vond bij de geringere klassen, heelt
het een nijveren en degelijken bur
gerstand gevormd, die overal en
altijd de hechtste steun is van altaar
en van kroon.
Daarmede staat weder in verband
het politiek stelsel en het politieke
leven, dat het Calvinisme heeft voort
gebracht en ontwikkeld. Daar is
ongetwijfeld in het Calvinisme een
republikeinsche, een democratische
trek. De Calvinist vreest God alleen,
geen mensch. Gezag van het eene
schepsel over het andere ontstaat
alleen, doordat God het naar Zijn
welbehagen verleentalle macht is
eene gave, niet oorspronketijk maar
opgelegd. Kuiperij, menschenvrees,
schepsel-vergoding vinden in het Cal
vinisme geen plaats. Yoor God zijn
allen gelijk, koningen en onderdanen.
Het Calvinisme heeft daardoor de
burgerlijke en staatkundige vrijheden
gekweekt, waarop Nederland, Enge
land en Amerika in onderscheiding
en tegenstelling van Spanje, Oosten
rijk, Italië en zelfs het Luthersche
Duitschland roem kunnen dragen.
Scheiding van Kerk en Staat, vrij
heid der religie, vrijheid van gezin
en maatschappij, het zijn vruchten,
voortgekomen uit den Calvinistischen
stam.
En zoo ligt er in het Calvinistisch
beginsel ook ongetwijfeld een eigen
levenstype voor wetenschap en kunst.
De Luthersche reformatie miste
van den aanvang dit veelzijdig, over
al in doordringend karakter. Maar
in het Calvinisme ligt een wereld
omvattend streven. De Calvinist weet
wat hij wil. Gedragen door zijn be
ginsel, stuurt hij rustig, vastberaden,
onverzettelijk aan op het doel, de
verheerlijking van 's Heeren Naam.
Dit Calvinisme heeft nu eenmaal
het Nederlandsche volk gevormd en
in bijzondere mate beheerscht. Nadat
de Hervorming hier eerst een paar
andere perioden (die der Evangeli-
schen en die der Anabaptisten) had
doorloopen, zou zij waarschijnlijk in
haar geboorte gestikt zijn, als toen
niet het Calvinisme ingang had ge
kregen. Het vond echter zijn weg
deels door de Zuidelijke Nederlanden
heen, en deels werd het hier ge
bracht door de talrijke vluchtelingen,
die in Londen, Oostfriesland, Kleefs-
land en de Paltz eene veilige schuil
plaats voor de vervolging hadden
gezocht. En dit Calvinisme schonk
de kracht, om niet alleen der ver
volging weerstand te bieden, maar
ook de Hervorming voor deze landen
te bevestigen en te bewaren. Vooral
in tweeërlei opzicht is het onder
scheiden van de beide voorafgaande
reformaties: lo. door zijn organi-
seerende kracht en 2o. door zijn
politieke actie. De Evangelischen en
Anabaptisten waren zonder eene uit
gewerkte confessie en raakten ver
strooid en verdeeldzij onthiel
den zich ook van elke handeling
op staatkundig terrein, en lieten
zich als weerlooze schapen slachten.
Maar de Gereformeerden van Cal
vinistisch karakter hielden kerkelijke
vergaderingen voor organisatie en
hadden ook eene politieke overtui
ging zij zochten betrekking met de
edelen en met de kooplieden en
voerden 80 jaren krijg voor de vrij
heid van godsdienst. Zoo waren van
nu voortaan religieuse en politieke
belangen ten nauwste met elkander
éindelijk terug.
mmm w-iiuMSM w
mma
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
UITGEYER:
Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en s/2 maal.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
27. Hoofdstuk VII.
Visser was vermoeid en hongerigmaar
hij wilde het praatje niet verder laten
gaan, en begaf zich onmiddellijk tot de
even buiten het dorp gelegen villa, waar
de weduwe Tan Oosten woonde. Hij
kende haar als een vrome, liefdadige ziel,
die slechts ééne zwakheid bezathaar
overdreven angst voor misdadigers. Indien
er niet zoovele dierbare herinneringen
voor haar verbonden waren geweest aan
het fraaie huis, waar zij eenmaal met
man en kinderen had geleefd, zou zij
zich al lang midden in de gemeente
gevestigd hebbenwant zij koesterde het
vaste denkbeeld, dat zij vroeg of laat
zou worden vermoord. Geen wonder dan
ook, zoo zij Driessen had ontslagen,
van het oogenblik af, waarop men haar
de op hem rustende vermoedens had
medegedeeld.
Zij ontving den predikant met de
grootste hartelijkheid, al duurde het ook
lang voordat hij haar overtuigd had
maar toen dit ten laatste geschiedde, zag
zij hem met haar zachten, schranderen
glimlach aan en vroeg
„Dus kent gij den waren dader? Mij
-dunkt gij zoudt den ander zonder dat
niet met zooveel vuur verdedigen."
„Ja ik ken hem, mevrouw. Alleen, ik
mag hem niet noemen."
„Dat behoeft ook niet; ik geloof u,
dominee, maar dan wil ik ook het onrecht
herstellen, dat ik dien armen man aan
deed. Ik zal straks den tuinman zenden,
met eene kleinigheid voor zijne vrouw, en
hem werk geven voor zoolang als hij nog
op Berghorst blijft. Zijt gij nu tevreden P"
„O, mevrouw, als alle menschen waren
zooals gij, dan zou ik geen moeite hebben
da lieden gelukkig te maken."
„En nu is dat soms heel zwaar, niet
waar? Gij ziet er afgemat uit, en zult
nog eindigen met ziek te worden. Spaar
uwe krachten; de meeste menschen zijn
niet waard dat men zich voor hen uit
zou sloven."
„Weet gij wel dat gij mij dan al een
heel treurig voorbeeld geeft?" antwoordde
Visser glimlachend. „Of wie heb ik dag
en nacht aan de legerstede der zieken
gevonden toen hier drie jaar geleden de
typhus woedde
„Dat is iets anders; ik sta alléén op de
wereld; alles wat mij lief was, is mij
voorgegaan, en de dood heeft geen ver
schrikkingen voor mij in een natuurlijke
dood, wel te verstaan, want ik beef des
nachts bij het minste verdachte gerucht.
Kom nog eens spoedig weer, om mij te
genezen van mijne dwaze gedachte dat
ik vermoord zal sterven, en heb dank dat
gij gekomen zijt om mij van eene groote
onrechtvaardigheid te vrijwaren."
HOOFDSTUK VIII.
Graaf Van Baarland antwoordde reeds
spoedig, dat hij Driessen zeer goed ge
bruiken kon, en zond zijn vriend het
noodige reisgeld voor het kleine gezin
over. Visser schreef dag en uur van
vertrek voor den arbeider over en ging
hom dit zelf brengen.
Pieter was op don Overbeok aan het
werk, maar zijne vrouw ontving den
welkomen bezoeker, en nahem met tranen
in de oogen te hebben bedankt, voegde
zij er bij
„Het was goed, dominee, dat gij ons
gewaarschuwd hadt. Voor een arm mensch
is zoo iets groote verleiding, en als men
onverwachts daarmede in huis komt
vallen, dan staat het nog te bezien wat men
op het eerste oogenblik zou antwoorden.
Mijnheer Van Overwater is bier geweest."
„Daar vreesde ik wel voor," mompelde
Visser. „Enkele menschen willen niet naar
raad luisteren."
„Hij bood ons tot twee duizend gulden
toe aan, als Pieter zich de zaak wilde
laten aanleunen, en hij zou er daarom
toch volstrekt niet om worden vervolgd.
Ik herhaalhet was eene groote bekoring
voor menschen, die nog nooit tien gulden
bij elkaar hebben gezien maar mijn man
hield zich dapper en zeide dat hij nog
voor geen millioen een dief wilde heeten."
„Zoodat mijnheer Van Overwater weer
vertrok gelijk hij gekomen was?"
„Ja, maar hij was erg boos, en het is
gelukkig dat wij hier vandaan gaan, want
ik geloof stellig dat hij zich anders zou
zoeken te wreken. Ik vertelde hem van
de goedheid van den dominee en hoe gij
ons voortgeholpen hadt; maar dit scheen
hem nog slechts erger uit zijn humeur te
brengen."
„Ik zal het wel voor altijd bij hem
hebben verbruid, vrees ik; toch mogen
wij hem daarom geen kwaad hart toedra
gen. De ongelukkige grijsaard is getroffen
in zijn teerste genegenheden. Laat ons
voor hem bidden en God afsmeeken, dat
h'j nog vóór zijn dood zijn zoon tot een
beter mensch moge zien worden."
Dienzelfden dag ontmoette Visser het
rijtuig van den Lagenhof, waarin de
eigenaar met zijn dochters was gezeten.
Hij groette eerbiedig; maar de heer Van
Overwater raakte zelfs zijn hoed niet aan
en de jonge meisjes wisrpen hem een
blik vol onuitsprekelijke minachting toe.
Zij beschouwden hem nog enkel als een
monster van ondankbaarheid, na al de
vriendelijkheden, die zij voor zijne vrouw
hadden gehad. „Arme menschenfluis
terde hij bij zichzelf, zonder eenigen wrok
tegen hen te gevoelen.
Er volgde nu een tijd van groote rust
voor hem. Maria nam met den dag in
beterschap toeNeeltje speelde reeds
uren achtereen in haar kamer, en van
Willem had hij niets anders vernomen,
dan hetgeen de wereld zeidedat hij een
pleizierreisje naar Amerika ondernomen
had. Hij hoopte vurig dat die reis vela
jaren mocht duren.
Zuster Catharina ging nog altijd voort
Maria met onvermoeide liefde ter zijde
te staan. Zij leerde haar zich weêr zachtjes
aan met de huishouding te bemoeien,
hielp haar kleertjes voor het kind te
maken, en vertelde haar van al de ellende,
die zij in de woningen der armen had
gezien, terecht hopende de belangstel
ling der jonge vrouw in haar lot op te
wekken.
Toen zij eindelijk vertrekken moest,
verliet zij de pastorie met het zoet be
wustzijn, dat zij een gelukkig gezin ach
terliet. De predikant gevoelde zich van een
duldeloozen last bevrijd, nu zijn geldzaken
al meer en meer in orde kwamen, en de
vreugde, Maria's liefde gewonnen te
hebben, verleende hem reuzenkrachten
om zijne veelomvattende taak met nieu
wen ijver voort te zetten.
Tech had Visser nog zijne zorgen,
die hij zich wel wachtte zijne vrouw mede
te deelen. Zij moest geheel de oude gewor
den zijn, voordat hij haar wilde bedroeven,
en eerst toen zij hem weder naar de kerk
had kannen vergezellen, ontsnapte hem
daaromtrent een woord.
Het was een heerlijke najaarsmorgen,
en de jonge vrouw had vol eerbied en
verteederiDg geluisterd naar de ernstige
taal, die hem zoo diep uit het hart kwam
en God vurig gedankt Zich over haar
ontfermd te hebben en haar bij het leven
te hebben gehouden, om de dwaasheden
van het verleden te herstellenmaar
toch bleef er een wolk van droefheid
over haar bekoorlijk gelaat verspreid, en
vroeg zij bij zijne tehuiskomst:
„Zijn de Overwaters reeds naar de stad
terug P"
„Neen, liefste, antwoordde hij, die reeds
voor deze vraag had gevreesd, „tenminste,
ik heb er niet van vernomen."
„En de familie van den Ypelaar
„Ik zag haar nog gisteren."
„En de ontvanger
„Hij is op het dorp."
„Hoe vreemd dat zij niet in de kerk
waren. Kunt gij u dit verklaren
„Laten wij ons daarin niet verdiepen,
Maria, dat zijn zaken, die wel weêr
terecht zullen komen," sprak hij ont
wijkend.
„Neen Visser, gjj weet er meer van;
dat zie ik aan uw gelaat. Hebben wij
dan niet afgesproken, dat ik voortaan al
uwe zorgen zou deelen Gij moogt mij
mijn zelfvertrouwen niet ontnemen, door
mij iets daarvan te verzwijgen. Zou ik
daaruit niet moeten afleiden dat gij mij
nog als ziek beschouwt?"
Zij had zijne hand gegrepen, en zag
hem daarbij zoo ernstig in het gelaat,
dat hij getroffen antwoordde
„God zegenen, liefste! Ja, voortaan zult
gij van alles op de hoogte zijn maar het
is eene lange geschiedenis, kom dus naast
mij zitten, en vooraltrek u de zaak niet
erger aan dan zij het verdient."
(Wordt vervolgd.)