MM i) Vrijdag 8 Mei 1896. Elfde Jaargang No. 551. Antirevolutionair IN HOC SIGNO VINCEP FEUILLETON. Abonnementsprijs per driemaanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. uitgever: SOMMELSMJH. Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever. Een „tucht'-bestanddeel. Yan anti-democratische zijde werd dezer dagen opgemerkt, dat men niet goed doet met de finale kiesrechtuit- hreiding te beschouwen als zittende in de lucht, omdat iets dat in de lucht zit onvermijdelijk moet worden ondergaan, terwijl hetgeen op zedelijk en staatkundig gebied „de lucht" genoemd wordt, somtijds alleen te vinden is in sommige couranten-bu- reaux en studeervertrekken van volks menners. In het algemeen genomen is deze wenk wel behartiging waard. Warme voorstanders van het een of ander sociaal of politiek denkbeeld, vooral geleerde denkers onder hen, ver beelden zich soms wat al te gauw, dat hun idéeen in de lucht zitten, d. w. z. een onontwijkbaren invloed hebben, zoo niet op allen dan toch op zeer velenot wel, dat hetgeen door hen wordt aanbevolen als noo- dig en goed, ook door de groote massa als zoodanig wordt erkend, schier zonder dat zij er bij denken, dus als vanzelf. Hierin schuilt soms zeer veel over drijving. En ook al zit iets „in de lucht", dan behoeft men er zich nog niet altijd geheel lijdelijk bij te gedragen. Dat doet men ook niet ten opzichte van den natuurlijken dampkring. Als de lucht in zekere streken ol in ge- teekende huizen met smetstof be zwaard is, dan zoeken verstandige menschen plaatsen op, waar zij zui verder lucht kunnen inademenja, lieden, wien het niet aan het geld ontbreekt, maken daar somtijds groote reizen voor. Zoo nu eveneens in onstoffelijke dingen, De Apostel Paulus had in zijne dagen den strijd te voeren „tegen de geestelijke boosheden inde lucht, tegen de geweldhebbers dezer eeuw'', en die boosheden zullen wel altijd, zij het ook met verschillende wer kingen op de aarde blijven, zoolang de zonde daar macht heeft. Wel verre van nu die geestelijke booshe den te helpen, te volgen en te dienen, is het 's christens dure plicht om ze te pogen te onderscheiden, en te we- derstaan. Maar men zal geen maatregelen tot beveiliging of tot tegenstand ne men, noch op natuurlijk, noch op zedelijk terrein, indien men niet be gint met het bestaan der schadelijke invloeden te onderkennen. Nu kan men in zake het kiesrecht déze twee vragen stellenle zit het verlangen naar uitbreiding werkelijk „in de lucht" en 2e is dat verlan gen voortkomende uit boosheid, zoo dat het onvoorwaardelijk moet tegen- gestreefd worden. De anti-democratisch gezinden antwoorden op de eerste vraag ont kennend en op de tweede bevesti gend. Daarom willen zij nu eens de zucht naar vermeerdering van den invloed der lagere volksklassen dood zwijgen en dan weer protesteeren zij er heftig tegen. Somtijds beweren zij, dat vele werklieden niet malen om een stembiljet, maar wel om werk vragenen dan weder varen zij uit over de heillooze gevolgen die voor de deur staan, als het eenmaal tot een meer algemeen kiesrecht geko men is. Dezelfde lieden dus, die zij vóór de ontvangst van het stemrecht schetsen als kalme, verstandige lie den, die wel begrijpen, dat het stem recht geen tooverstaf is om plotseling uit alle sociale benauwdheid te red den, laten zij in hun schildering na de kiesrechtuitbreiding weer fungee- ren als doldriftige lieden, die met hun stembiljetten te hoop en te koop zullen loopen, en de bestaande orde daarmede zullen omkeeren. Maar de quaestie is eeavoudig, dat zij door hun eigen vrees en antipathie tot allerlei overdreven voorstellingen ko men, en tevens meenen, dat juist omgekeerd de fout van overdrijving bij hun tegenpartij is te zoeken. Men moet toch wel ziende blind zijn om nog tegen te spreken, dat de kiesrechtuitbreiding inderdaad „in de lucht zit" dat is, door zeer velen begeerd wordt. Laat het nu waar zijn, dat nog vele niet-bezitters van het stemrecht er ook niet naar omkijken, wat be wijst dit tegen de anderen, die er wèl op gesteld zijn. Te allen tijde en bij alle volken was er een meer meê- levend en een meer verdoofd, ge- dachtenloos deel. Zoo ook in de tegen woordige crisis. Maar het spreekt van zelf, dat niet in de eerste plaats met die trage achterhoede, maar wel met de sterkere volksdeelen gerekend moet worden. Nu kan het ook zeer goed zijn, en uit sommige geschriften blijkt zelfs duidelijk, dat bij sommigen met het verlangen naar kiesrechtuitbreiding heel wat boosheid gemengd is, maar als men om die reden het stemrecht aan de lagere volksklassen wil ont houden, dan kan men het met even veel (of even weinig) grond aan de tegenwoordige kiezers ontnemen, want ook die hebben voor een deel het hun geschonken recht verwaarloosd of misbruikt. En dan kan men met dezelfde verontschuldiging zelfs de beste inrichtingen sluiten en de beste wetten opheffenwant wat is er op aarde tot stand te brengen, zonder dat er zich zondige neigingen bij ver mengen. Maar men heeft na te gaan, of het verleenen van invloed aan geheel het volk, in al zijn rangen en stan den, op zichzelf genomen, de regee ring bederft en alzoo op nationale schade uitloopt. En dit is noch krach tens het beginsel der kiesrechtuitbrei ding, noch met het oog op onze lands- omstandigheden te voorspellen. Niet krachtens het beginsel zeggen wij. Want het kiesrecht is geen recht, dat den rijken en aanzienlijken meer van nature toekomt dan den eenvou- digen. Wel is onder de rijkeren meer kennis verspreid maar alle voorname beslissingen in het leven worden nu eenmaal door de gezindheid des har ten beheerscht. Uit het hart zijn ook de uitgangen des politieken levens, zoowel als van alle ander leven. En een zeker oordeel des harten, zede lijke beseffen, een degelijk onderschei dingsvermogen in hoofdquaestiën vindt men onder de minder ontwikkelden zeker niet minder dan onder hen die veel langer ter schole gingen, en voortdurend meer tijd voor opvoe ding hebben. En ook onze landsomstandigheden zijn geen beletsel. Het tegendeel is waar. In de lagere standen is het echt nationale steeds het getrouwst bewaard. Op de „kleinen luiden" kon Oranje van ouds het meest rekenen. Als de geleerden op kerkelijk en politiek gebied met allerlei vreemde gerechten uit het buitenland kwamen aandragen, dan hielden de kleine burgers met taaie volharding vast hetgeen hun van Godswege geschon ken was. Zij hebben er dus een „histo risch recht'op (om het zoo te noemen) dat zy ook thans bij de toenemende maatschappelijke verwikkelingen wor den gehoord; dat zij meê de mannen mogen afvaardigen, die de algemeene belangen met de Regeering zullen bespreken. Natuurlijk geldt deze lof niet ieder hoofd voor hoofd. Het is overbekend, dat de socialistische bewegingen zich niet tot het studeervertrek der ge leerden bepaalden, maar reeds ver omlaag doordrongen en op heel wat arbeiders een aanstekelijken invloed hadden. Maar gelukkig is er onder den werkmansstand ook nog een betere kern aan te wijzen. Men lette slechts op Patrimonium. Een kern, die op het voetspoor der Geuzen uit de zestiende eeuw optrekt voor het welzijn van Staat en Kerk beide. Wil men dus beweren, dat er veel wordt gezegd „in de lucht" te zitten dat daar niet is te vinden, of ook dat er veel verkeerds in de lucht zit in onze dagen, dan stemmen wij het gaarne toe. Ja wij haasten ons er bij te voegen, dat het kwaad „in de lucht" hand over hand toeneemt, en dat allen, die de gevaren der revolutie inzien, wel gemeenschappe lijk daartegen moeten strijden. Maar dat kwaad zit niet in den meerderen invloed der lagere klassen. Veeleer kan het toelaten van dien invloed krachtig bevordelijk zijn aan de be teugeling van het gevreesde kwaad „in de lucht." volkeren reis aarre. Eindelijk ter ug ara Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. T.BOEKHOYEN. Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal. Boekaankondiging 5 Cent per regel en V3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. TRANSVAAL. Zeiden wij de vorige week dat het antwoord van President Kruger op de uitnoodiging om te Londen te komen, onderweg was naar Engeland, thans kun nen wij beginnen met te zeggen P a u 1 Kruger gaat niet naar Londen. Liet onze ruimte het toe, we zouden gaarne het met groote omzichtigheid gestelde, maar van even groote beslistheid sprekende antwoord dat thans in handen is der Engelsche regeering, opnemen. Nu moeten wij ons tot het voornaamste bepa len. Het antwoord begint met voorop te zet ten, dat het bezoek van den President nooit beslist is toegezegd, maar van den beginne af afhankelijk is gesteld van het vooraf eens zijn over den grondslag der onderhandelingen. Dat standpunt heeft de President van den beginne af ingenomen, daarin is hij altijd dezelfde gebleven, nooit is hij daarvan afgeweken. Integendeel, hij is nog steeds van dezelfde meening. Tot nog toe is een bevredigende grondslag gevonden. Dit vindt de Transvaalsche regeering te betreuren, maar zij kan niet inzien dat eenige blaam of eenig verwijt in dit opzicht te haren laste kan komen. In de tweede plaats geeft het schrijven 23. Hoofdstuk VI. Visser had schijnbaar niet gezien dat de jonge man hem de hand toestak en vroeg eenvoudig „Is het hier niet gehoorig? Wat ik u te zeggen heb, is niet voor andere ooren geschikt." „O! gij kunt gerust spreken. Het is nog een ouderwetsch gebouw. Maar ga zitten, dominee. Ik had er niet op gerekend u in Den Haag te zien." „Uw vader heeft mij ook pas van mor gen opgedragen u op te zoeken. Hijzelf gevoelde geen kracht daartoe. Mijnheer, de naam van hem die bij de directie der tramwegmaatschappij inbrak is ons be kend." Willem werd aschgrauw, maar poogde zich goed te houden en antwoordde luchthartig: „Waarlijk? Ik moet u eerlijk bekennen, dat ik al heel weinig belang stel in de zaak." „Dat spijt mij. Ik had gemeend, dat het u niet onverschillig zou laten, indien men u heden of morgen in hechtenis nam. „Mijnheer!" riep de jongeling driftig uit, „gij vergeet tot wien gij spreekt." Volstrekt niet. Tot iemand die vergeten heeft dat hij edelman is. Ozie mij niet zoo minachtend aan. Ik ook, ik weet wat adel beteekent. Ik heb andere lieden van hooge geboorte gekend dan uhet waren niet allen geloovigen, maar edellieden in den waren zin des woords, edel in hunne daden, en zonder dwazen trots op hun naam, dien zij echter te zeer eerbiedigden om hem te bevlekken. Mijn boezemvriend aan de academie was een Graaf Van Baarland, en nog valt er niets belangrijks in ons leven voor, of de een zal het den ander aanstonds melden en hem, zoo noodig, om raad vragen. Ik beschouw hem inderdaad als verre verheven boven de meeste menschenmaar omdat zijn karakter gelijken tred houdt met zijn rang. Dat is de eenige ware meerder heid." „Gij wilt mij beleedigenwelnu dan zal ik u leeren wat dat kostschreeuwde Willem buiten zichzelven van toorn. En in zijn drift bracht hij Visser een slag in het gelaat toe. Deze werd zeer bleek, maar bedwong zich onmiddellijk en antwoordde bedaard, ofschoon met trillende stem „Uwe daad bewijst eens te meer wie gij zijt. Gij weet even goed als ik dat een Godsdienstleeraar den hem toege worpen handschoen niet op kan nemen maar ook al was ik enkel een man van de wereld, die door geen geloof weerhouden werd te vechten, een duel met u zou ik weigeren. Wij kunnen dus dit onderwerp laten rusten. Ziehier wat uw vader van u eischt: gij zult nog heden de residentie verlaten. Hij zendt u geld voor uw over tocht naar Amerika en voor de eerste weken, die gij daar door zult brengen daarna moet gij in uw eigen onderhoud voorzien, en hoopt hij dat geregelde arbeid u tot een ernstig man zal maken. Tot dien dag wenscht hij alle betrekking met u af te breken." „Een prachtig voorstel!" riep Willem hoonend uit. „Ik heb er niets tegen eens een kijkje in de Nieuwe Wereld te gaan nemen, mits dat men mij daar onderhoudt. Van werken behoeft mijn vader niet te sprekenhij heelt mij daartoe niet opgeleid." „En toch is dit shet laatste offer dat hij u brengen kan. Gij hebt het hem zelfs onmogelijk gemaakt u uit het familiefonds 1 te steunenin mijn bijzijn heeft hij den inhoud der door u verzegelde pakken nagezien." De jonge man wankelde en liet zich op een stoel nedervallen. „Het is alles zij n eigen schuld," stamelde hij, niet langer in staat de waarheid te ontkennen. „Men laat iemand niet in weelde opgroeien, als men hem later korthouden wil. Ik ontving honderd gulden in de maand; is dat eene som vooreen jong mensch, dat wel met zijne vrienden meê moet doen? En sprak ik ooit van een voorschot, dan wilde men daarvan niet hooren. Ik moest wel terecht komen in de handen van woekeraars." „Mij dunkt dat thans alles tusschen ons afgehandeld is, mijnheer," zeide Visser rustig. Ik heb zevenhonderd negentig gulden bij mij om u te overhandigen, zoc gij vertrekken wiltweigert gij dit echter, dan neem ik ze mede terug en komen de gevolgen uwer misdrijven over uw eigen hoofd. Wees zoo goed te beslissen ik heb weinig tijd." Willem dacht een poos lang nahij scheen tevergeefs naar een uitweg te zoeken, en ten laatste hief hij het hoofd op en antwoordde: „Het zij zoo! Ik zal gaan; maar zeg aan mijn vader, dat ik niet van plan ben daarginds van honger om te komen." „Het ligt slechts aan uzelven dat niet te doen. Vaarwel, mijnheer, en de He mel geve dat ik u nog eenmaal uit eigen beweging de hand moge reiken. Hoe diep men ook gevallen is, er blijft ons altijd het middel over ons weder op te heffen. Gij zijt jong en krachtig; begin daarginds een nieuw leven, doe dat, al ware het ook slechts ter liefde van uwe arme moeder." „En ik verzoek u dringend mij van uwe zalvende taal te ontslaan. Geef hier het geld, dan kunt gij heengaan." Zwijgend haalde Visser de som te voorschijn en legde het bankpapier op tafeldaarna vroeg hij nog „Hebt gij mij geen enkel woord voor de uwen meê te geven?" „Neen. Ik zal aan mijne moeder schrij ven. Mijn vader is voortaan dood voor mij." De jonge predikant zag in dat hier niets meer te verrichten was, en verwij derde zich zonder hem te groeten. Een enkel woord van berouw zou hem week hebben gestemdmaar Willem van Over- water betreurde slechts de gevolgen zijner daden, niet zijn schuldig gedrag. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1896 | | pagina 1