WIJN FELS. mm ii aiLiiMi®® ffl wtsm Yrijdag 20 Maart 1896 Antirevolutionair Elide Jaargang No. 544. Orgaan SU IH. rique. tiEctuur. IEL PE, BADER, i Bereiding van IN HOC SIGNO VINCES FEU ILLETON. iwe Tonga. ide mem; TILLEN mije DAM v2 7: or Fraaie s'kcii. Vroolijk. T.BOEKH O V E N. SOJfIMELSntJMi. IN ÜIDEN waar van land er ter inzage 'el har mis. tster D: uitgever: AS Se sliaiilien voor «Ie Itedactfe beslemd, Advertentien en verdere Administratie franco toe te «enden aan den Uitgever. Men nieuwe beperking van den eed. Op Dinsdag 10 Maart jl. heeft de Tweede Kamer met 44 tegen 27 stemmen een wetsvoorstel van den heer Gerritsen aangenomen, strekkende om de gekozen leden voor de Provinciale Staten en de Ge meenteraden voortaan vrij te laten een eed af te leggen of eene belofte te doen. Bij deze gelegenheid is dus weer even de „eedsquaestie" ter sprake gekomen, gelijk reeds meermalen, ofschoon zij ook nu lang niet is afgehandeld. En voor eene deels christelijke, deels ongeloovige natie is dat altijd eene zeer gevoelige quaestie, waarbij partij tegenover partij staat. Op revolutionair standpunt moet de eed wel meer en meer verdron gen worden. Immers, in een staats recht dat met God en Zijn albestuur en Zijne straffende gerechtigheid niet rekent, heeft het beroep op Zijn Wezen en het verbinden van Zijne hulp aan het voornemen van eigen plichtsbetrachting geen zin. Dat staatsreehl houdt verband met de moderne levensbeschouwing, die alles van den mensch verwacht, en met miskenning van onzen Schepper en Gebieder die in de hemelen is, den mensch als het hoogste wezen ver eert. Maar men begrijpt toch, dat voor lieden die met deze beschou wing medegaan, de menschelijke verklaring of belofte het hoogste is, en dat zij niet versterkt, veeleer verzwakt wordt door een oprecht, ongemeend aanroepen van hetgeen voor hen slechts een ijdele klank is. In zooverre was er dan ook voor het voorstel van den heer Gerrit sen wel wat te zeggen. En de heer Dr. Kuyper, die bij de zitting der Kamer aanwezig was, deed dit dan ook. Reeds in 1878, in zijn toe lichting van het 5e artikel van het antirevolutionair program, had Dr. K. voorspeld hetgeen ook te dezen opz chte in latere jaren gebeurd is nl. dat de eed allengs meer terrein zou verliezen. Toen in het jaar 1888 de beide Kamers gezamenlijk he wetsontwerp tot regeling van de voogdij over Prinses Wilhelmina behandelden, stelde de Regeering eerst voor, dat de leden van den Raad van Voogdij bij het aanvaar den van hun functie een eed zou den moeten afleggen. Maar op een wenk van de Kamers is die ver plichting uit het wetsvoorstel weg genomen. Voor de leden van den raad van beroep in zake belastingen is ook al de keuze tussehen -eed en belofte toegestaan. Bij de regeling der vermogensbelasting is aan de aangeslagenen vergund om slechts te „verklaren", dat zij hun vermogen te goeder trouw opgaven. De heer Gerritsen wilde dus slechts de sedert lang getrokken lijn een eindje verder doorhalen. En waar nu Lde Grondwet van 1887 in art. 34 en in art. 87 het afleggen van den eed vrij laat, en in art. 129 opzichtens de leden der Provinciale Staten ook gewaagt van een „eed of belofte", en omtrent de gemeen teraden niets voorschrijft omtrent de eedsaflegging, daar meende de heer G. in zijn volle recht en op het goede spoor te zijn met reeds nu, nog voor de te wachten algemeene herziening der provinciale en gemeentewetten, den verplichten eed voor die col leges ter afschaffing voor te dragen. De heer Dr. Kuyper gaf dit dan ook eensdeels toe. Hij erkende, dat het privilegie op dit oogenblik aan een Doopsgezinde verleend, zijn be- teekenis verloren ^heeft, nu d« Doops gezinden sedert lang de tucht over de leer lieten varen en dus lieden met allerlei gevoelens, ook veel atheïsten in hun midden hebben lieden die den eed niet schuwen uit een godsdienstig besef, maar omgekeerd uit gebrek aan godsdienst. Hij erkende ook, dat het niet zal gaan om zonder grondwetswijziging in de nieuw te stellen provinciale en gemeentewetten den verplichten eed te handhaven. Maar de antirevolutionairen ook hieraan herinnerde Dr. K. hebben de zaak uit een hooger oog punt te bezien. Het verval onzer natie mag voor hen geen richtsnoer van handelen zijn, maar zij hebben te vragenwat eischt ons beginsel. En waar nu het besturen van ge west of gemeente, evenals het spre ken van recht over den misdadiger te geschieden als in de onmiddel lijke tegenwoordigheid Gods, is het plichtmatig dit ook met eene plech tige verklaring te erkennen. „Daar om gedoogen we den eed niet slechts" zoo schreef Dr. K. in '78, maar eischen zijn instandhouding als het cement van den Staat." Helaas, hoe brokkelt dat cement meer en meer stuk. Hoe gansch anders zou het zijn, als het menschdom zoodanig in deugd en waarheidsliefde toenam, dat men zeggen konde eed is nu eigenlijk haast overbodig. Dan ja konden de antirevolutionairen medehelpen aan het beperken van dat rechtsmiddel. Want juist omdat zij den eed voor zoo hoogst ernstig [houden, achten zij afneming van den eed slechts in de gewichtigste gevallen geoorloofd. Maar om nu den eed in te trekken ten gerieve van hen [die de Bron van alle macht en gezag loochenen, daaraan mogen volstrekt niet dezul ken medewerken, die gelooven, dat God zijn rechten jjen zijn majesteit onder de [menschen handhaaft, on danks allen tegenstand. Christenen en niet-christenen gaan bij dezen strijd noodzakelijk uiteen. Bij toeneming van ontrouw en misdaad is de beperking van den eed geen winst, maar een nadeel. De niet-geloovige partijen heb ben de vorige week dus slechts een sc%'w-voordeel behaald. Het |is met deze zaak eenigszins als met het bidden. Vormelyk bidden is af te keuren. Spottend bidden is te verfoeien. Maar nochtans blijft niet bidden goddeloos. Mene arbeidersstam uil het noorden. In eene te Leeuwarden vanwege het comité ter behartiging van ar beidersbelangen gehouden openbare vergadering is na een voordracht van Ds. G. W. Heesen en daarop gevolgde gedachtenwisseling over pensionneering van werklieden, eene motie aangenomen van den volgenden inhoud „De vergadering, lettende op het feit, dat duizenden ijverige, eerlijke, trouwe -burgers door de geheele des organisatie van den arbeid in een maatschappelijke positie verkeeren, waarin zij vandaag niet weten of zij morgen nog een middel van bestaan hebben, acht het een zedelijke plicht en tevens in het belang eener goede volkshuishouding, dat aan dien toe stand een einde kome. „Daar iedere poging zal mislukken langs den weg van particulier ini tiatief, spreekt zij als hare overtui ging uit, dat de arbeid wettelijk moet worden georganiseerd en de ver zekering van arbeiders c. a. bij Mindetijk terug. invaliditeit, ouderdom en sterven door de wet verplichtend moet wor den gesteld. „Zij dringt daarom ten zeerste er op aan, dat de Regeering aan dit zoo diep ingrijpend volksbelang hare volle aandacht wijde." Uit zulk eene motie kan men zien, hoe vele arbeiders ernstig be ginnen te verlangen naar hulp en bescherming van de zijde der Over heid. Dit is wel een treurig teeken des tijds, ook al moet de veranderde verhouding tussehen patroons en arbeiders ten deele worden verklaard uit den invloed van het machine wezen, want als er maar meer chris tenzin bestond, dan zouden de werk gevers en de werknemers heel wat meer op elkaar kunnen rekenen. Doch waar de liefde ontbreekt, moet de wet wel paal en perk stellen. Eenige Regeeringsbemoeiïng is thans onvermijdelijk. Overdreven In sommige bladen las men het bericht Al de broodfabrieken en de coöperatieve bakkerijen te Utrecht hebben besloten aan het verzoek der „Bakkersgezellenvereeniging St. Hu- brecht" te Utrecht te voldoen, om zondagsrust in te voeren op den 2en Paaschdag, den 2en Pinksterdag en den 2en Kerstdag. De volgende week zal men de particuliere patroons bezoeken, ten einde allen voor deze zaak te win nen.'' De Vaderlander dit bericht over nemende, stelt de vraag, of men zoodoende het streven naar Zondags rust niet overdrijft. Ook ons komt het voor, dat men luidens bovenstaand bericht wel iets te ver gaat. m en HOLM, eid hetfleschje n Groep of sch 50 cent middel van een flesch f 1. ZOON wordt geneeskrachtig toediening aan aan alle moe- in s van 95 ct. wellen bij Paar- flesch 50 ct. m het Oostplein. 3TRAAT 86. ts. per y2 Ko. en 5 ets. per 1j2 Ko. r Y2 Ko. minder Ko. Ko. Ko. Ko. iz. enz. enz. aanbevolen door zaam bjj ieder aan Tijken, Yeeren, in elke kwaliteit id. Gebruikte tj- e gemaakt. Dienaar NTER, Tonge. 39e Jaargang. j| OOP is het Dames- ?en van Dames- n. Yele snjpa- een kosteloos Modekroniek, a. 1.00; portvrij f 1.25 1.50; „1.75 1.50; „1.75 A.NTE nboek, bevattende opletten, Vrooljke enz. met enzonder jzing hoe men de en, door D. Junior. Rederijkers en kers. na ontvangst van van 11 blauwe post- IJK, boekhandelaar tOVINGEV. fOOpste adres voor FOOR-, HAND- en ELS, is; d, Sommelsdijk. Deze Courant verschjnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal. Boekaankondiging 5 Cent per regel en l/3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. 16. Hoofdstuk IV. „Och hemel zuchtte hare moeder, „daar hebt hij het al, waar ik altijd voor heb gevreesd „Wat bedoelt gij P" vroeg de heer des huizes verwonderd. „Hij komt u zeker geld te leen vragen." „Visser P Welk eene dwaasheid „Neen, neen. Ik heb het lang voorzien. Hunne zaken zijn in de war. Gij begrijpt, zulk eeu droomer kan niet tellen. Hij gelooft aan de vermenigvuldiging van de brooden en geefc maar rechts en links het goede geld weg aan luiaards, die het heel gemakkelijk vinden aan de pastorie aan te kloppen. Ik beklaag Maria van ganscher harte aan zulk een idealist verbonden te zijn maar ons medelijden mag ons niet tot dwaasheden overhalen, of wel wij zouden op Visser gelijken beloof mjj dus dat gij hem het gevraagde voorschot wei geren zult. Gij zoudt er nooit een cent van terugzien." „Eene ellendige zaak," bromde haar echtgenoot; „ik zal natuurljjk zoo gek niet zijn hem te helpen. Als hij onverstandig genoeg is geweest zich er in te werken, dan inoet hij ook maar zelf zien hoe hij er zich uit redtdoor schade en schande wordt men wijs maar het is en blijft eene verve lende geschiedenis aan een man van beschaving te moeten zeggen dat men doof voor zjjne smeekbeden blijft." „Ja, dat is hetmaar alles gaat voorbij. Toe, man, geef mij den sleutel van de brandkast, dan ben ik zeker dat gij u niet door uw goed hart laat vermurwen." „Hier is hij maar gij kunt ook zonder dat gerust zijn het strijdt tegen mijne beginselen. Als men arm is, kan men een boterham of oude kleêren van mij krijgen maar geld nooitdat brengt de menschcn slechts dieper in het ongeluk. Met dat al, wilde ik dat ik al van dat ellendige bezoek af was." „Kom, zet er u over heen. Hoe eerder gij gaat, hoe spoediger hij weer aftrekt." Met knorrig gelaat trad de heer van Overwater een oogenblik later op Visser toe hij was boos op hem dat hij hem in een lastig parket kwam brengen en reikte hem slechts onwillig de hand. „Neem plaats, dominee," zeide hij, hem een stoel aanwijzende, „en vergeef mij, zoo ik juist heden morgen niet veel t'jd heb." „Dat spijt mjj, mijnheer," en Vissers's gelaat nam eene treurige uitdrukking aan, want ik heb u over ernstige zaken te spreken." „Ja, ja, ik raad het al, mjjn waarde," hernam de gastheer, die niet juist door verstand uitblonk, op gejaagden toon. „Hoe, gij zoudt kunnen vermoeden klonk het verbaasd. „Mijn hemel, Visser, het doet mij leed u dat te moeten zeggen maar als men in de nabijheid eener kleine gemeente woont, hoort men onwillekeurig wat daar wordt gemompeld, en zoo heb ik ook, zonder er naar te vragen, vernomen dat gij dikwijls in geldverlegenheid zit. Laat mij u dan ook eene altijd pijnlijke bekentenis bespa ren. Ik stel het natuurlijk op prijs, dat gij mij uw vertrouwen hebt willen schenken dat kwam mij toe, want ik heb veel vriend schap voor u en voor uwe vrouw, maar dat neemt niet weg dat mijne meerdere onder vinding van het leven mij uwe verkwisting doet betreuren, en dat ik niet meê mag werken tot uw ondergang. Door u met eene zekere som, hoe gering dan ook, te helpen, zou ik dat zeker doen. Wie niet rekenen kan, acht zich al rijk met een honderd gulden of wat, en haast zich daarvan een gedeelte onder de armen te verspreiden. Weldadigheid kan ook een gebrek worden, vriend, en daarenboven is het mijn vast beginsel nooit een penning voor te schieten men ziet zijn geld niet terug, en dan wordt men maar kwade vrienden met den persoon, dien men geholpen heeft." De jonge man had hem rustig laten uitspreken en antwoordde thans hoofd schuddend „Ik heb niemand, tot dusverre, aanlei ding gegeven zich met mijne geldzaken te bemoeien, mijnheer, en hoop dat ook nooit te doen. Zoo ik financiëel ten achteren ben geraakt, dan herstel ik dat door mijn arbeid, en ik mag er reeds in slagen voor uitgang daaromtrent te bespeuren, zoodat ik waarlijk niet inzie, waarom ik de hulp van kennissen zou inroepen. Ik beu dan ook niet gekomen voor iets dat mij per soonlijk betreft." De heer van Overwater wendde be dremmeld het hoofd af. Had hij dan zijne welsprekendheid verkwist vooreen ongegrond vermoeden, en terwijl hij anders zoo gaarne voor onbaatzuchtig doorging, zich noodeloos onder zijne ware gedaante vertoond Dat zou toch waarlijk al te erg wezen Neen, hij hield zich veel liever verzekerd dat hij goed geraden had was hij niet altijd een scherpzinnig man geweest, die zjjn volkje op en top kende Slaar Visser was zelf niet dom hij had zeker partij getrokken van de omstandig heid, dat men hem niet aan het woord had laten komen, en zou zich nu ook verder groot houden. Niet zonder nieuwsgierig heid wachtte zijn gastheer af wat hij nu wol als doel van zijne komst zou opgeven. „Dan geldt het zeker de belangen van een uwer gemeenteleden zeide hij. „Het geld hier, helaas enkel en alleen de belangen van uw huis, mijnheer." „Van mijn huis P" klonk hot hooghartig, „dan moet gij u vergissen, mjn waarde, Zj zjn sedert eeuwen door niets bedreigd geworden. Van vader op zoon hebben wj geweten wat wj aan onzen naam verschul digd waren. Een armen Overwater heeft men nooit gekend, en in vjftienhonderd en zooveel stichtte een mjner voorouders een familiefonds, waartoe wij allen getrouw hebben bjgedragen, voor het geval dat er ooit een der onzen in moeieljke omstan digheden mocht geraken. Zoo moesten alle verstandige lieden doen, dan bleven de aanzienl jko families onveranderljk hare positie in de wereld ophouden." Vol trots zag hj zjn bezoeker aan, om zich te overtuigen van den indruk door zjne woorden teweeggebrachtmaar wel verre van een uitroep van bewondering te slaken, boog de predikant het hoofd en mompelde „Helaas m jnheer, het is heel hard wat ik u te zeggen heb, en het betreft uw zoon." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1896 | | pagina 1