Yrijdag 28 Februari 1896. Tiende Jaargang No. 541. i An tirevo lutionair IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON. T.BOEKH O V E N. 3-JP£'. ur Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. SOMMESjSStMJM. Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal. Boekaankondiging 5 Cent per regel en maal. Bienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. Alle stukken voos* de Rëdactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te aestdeii aan den t ifever. JLnng Mj den weg. Het is eene algemeen ondervon den waarheid, dat naarmate een christen in deze wereld nauwgezetter leeft, en meer voor zijn beginselen uitkomt, hij des te minder aanhan gers behoudt en des te meer hinder nissen in zijn leven ontmoet. Dat ligt niet aan den aard van het chris telijk element zelf. Volstrekt niet. Het christelijk leven bedoelt niets anders dan liefde en vrede, in- en uitwendigen welstand. Maar het wordt op aarde zoo weinig begrepen, en daarom is miskenning en bestrijding zijn deel. Aan deze gedachte zal ook de antirevolutionaire partij zich moeten gewennen. Want hoe royaal, hoe mild zij hare taak ook opvat, en hoeveel rekening zij ook houden wil met het feit, dat zij deel uitmaakt van eene gemengde natie, zij is toch en moet vóór alles blijven eene chris telijke partijd. w. z. eene par tij, die den modernen, onchristelij- ken grondtoon onzer eeuw zoekt tegen te gaan, om naar art. 1 van haar program het volkskarakter uit de dagen der Reformatie, type 1572, te herstellen eene partij, die wel met haar tijd medegaat, maar die over alle toestanden het schijnsel van Gods Woord zoekt op te van gen, omdat zij gelooft aan de eeu wige waardij van dat Woorden gelijk overbekend is, wil de groote massa daar niet aan. In de jaren 1887 '91 scheen het soms alsof onze partij opeens in de hoogte was gerezen en een over- heerschenden invloed in het land had gekregen. Maar weldra zag men den terugslag. Het zou toen ook wellicht niet zoover gekomen zijn, dat een paar antirevolutionaire Ministers me de aan het roer kwamen, indien onze partij niet op zulk een lossen voet met de Roomsch-katholieken had samengewerkt. Want toen een maal de schoolwet gewijzigd was, schoot er al zeer weinig over, dat de Roomsehen eendrachtig met de antirevolutionairen wilden beharti gen. Eerst had men hier en daar nog hoop, dat het christelijk bewust zijn den gemeenschappelijken politie- ken arbeid onder de anti-liberalen zou bestendigen. Maar die hoop faalde. Toen de subsidies der bijzondere scholen maar eenmaal verzekerd wa ren en wie zal ontkennen, dat deze vooral op verlangen der room schen aanvaard zijn maakten deze tijdelijke bondgenooten de verdere samenwerking onmogelijk. Het sterkst kwam dat uit bij de legerwetmaar toch ook bij de bespreking van de kiesrecht- en de sociale quaestie koü men gedurig opmerken, dat de room- schen en de antirevolutionairen niet door dezelfde beginselen gedreven worden en niet hetzelfde beoogen. Iets, dat geen verwondering behoeft te wekken, als men daarbij bedenkt, dat bij de roomschen de kerk niet het geloofniet de godsdienst in het algemeen, maar bepaald de instituaire kerk alles beheerscht, dat die kerk om te blijven heerschen, machtig in zielental moet blijven, en zich daartoe moet schikken en plooien na velerlei inzichten. Maar met dat al is de antirevo lutionaire partij dan nu weer tot hare meer natuurlijke, geïsoleerde positie teruggekeerd. En zij beweegt zich thans tusschen twee andere partijen, n.l. de conservatieven van alle gading eenerzijds, die bevreesd zijn, dat de sociale woelingen van onzen tijd eene voor hen zeer on- voordeelige verandering in 's lands wetten zullen teweegbrengen, en anderzijds de radicalen zonder gods dienst, die alles maar willen opknap pen door uitbreiding van de staats bemoeiing. Zeker, er kunnen oogenblikken komen, dat onze partij bij zulk eene verhouding van de andere partijen door beurtelings naar rechts of naar .inks mede te werken een grooten invloed op den gang van zaken uitoefent. Doch dit hangt dan mid- delijk af van hetgeen er bij andere partjea omgaat, Wat haar eigen aanhang betreft is zij klein, en daarom zal zij hare-taak meest hierin aioeten blijven zoeken, dat zij steeds helderder de beteekenis van het program zoekt te ontvouwen, en al zoo voor vriend en vijand getuigt. Dit lijkt soms wel een ondankbaar, vruchteloos we'rk, maar op den duur geeft hot de meeste winst. Vooral in een overgangstijdperk als wij thans beleven is dat volharden bij de beginselen dringend /uoodza- kelijk. Er moet thans een ander stuk van het program op den voorgrond gesteld worden dan vroeger. In 1878 werd nog het eerst en het hardst geroepen om vrijheid voor de geestelijke ontwikkeling onzer natie, en mitsdien om vrijheid voor school en kerkofschoon toen tevens in art. 19 de sociale quaestie werd geciteerd met deze woorden„Zij (de antirev. richting) erkent de nood zakelijkheid om ook door middel van onze wetgeving beter dan thans, er toe mede te werken, dat de ver schillende maatschappelijke standen zooveel doenlijk beantwoorden aan de eischen van Gods Woord." Thans echter, nu de sociale nood het meest dringt, moet ook dat art. 19 bepleit worden, meer dan eenig ander artikel. En nu is het maar de vraagwat moet er dan geschieden om de verhouding der standen dra gelijker te maken. Zoolang voor de mindere standen vrijheid van gods dienst en te hunnen behoeve liefda digheid werd verzocht, trokken rijken en armen onder de antirevolutionairen nog meer ééne lijn. Maar nu ook de rechten, en de politieke invloed van de geringere volksklassen ter sprake komen, trekt zich een deel terug. Evenwel mag onze partij zich daardoor niet van de haar aange wezen taak laten terughouden. Zij heeft nu voor alles de sociale-quaestie te behandelen. En wordt zij dan door het verkondigen van haar beginselen op dit punt door velen verlaten, geen noodBeter een kleine, ge trouwe partij, dan een breede, maar vale mengelmoes. Zij die beweren, dat onze partij, door bepleiting van de belangen der kleine burgers gaat afwijken van haar verleden, verkeeren in dwaling. De antirevolutionaire partij is van nature zoo goed op de hand der kleinen als op de hand der grooten. Maar dit spreekt vanzelf, als de kleinen het meest in het gedrang zijn, dan moet aan hen het meest geboden worden. Daaraan is dan wel minder uitwendige glorie verbonden dan aan hef verheerlijken der „voor- naamsten," der rijken en aanzienlij ken doch in navolging van Hem, die uit Zijne heerlijkheid afdaalde om armen te verlossen, moet ook onze partij er lust aan hebben, om zich laag bij den grond te bewegen, ter ondersteuning van de geringen. Ja, zoo alleen kan zij thans haar oorspronkeljk karakter handhaven. HB A4KDE. Nog steeds komen beriehten van de gruwelijke moorden, die in Armenië door de Turken zijn gepleegd. Zoo wordt uit Trebizoude, van 9 October het volgende gemeld de slach ting begon om half elf en duurde tot zonsondergang. De meeste Armeniërs konden gelukkig ontsnappen, maar hon derden werden toch gedood. Alleen Gregoriaansehe, geen katholieke of Russische Armeniërs werden vermoord. Het gevolg van den aanval van de mos lems op Armeensche marktbezoekers in Ak-Hissar, begonnen met een twist, was 35 Armeniërs dood, 55 of 60 vermist en 33 ernstig gewond. Stoffelijk verlies 15.000 Turksche ponden. In Konstantino- pel waren volgens den Minister van politie maar 170 Armeniërs in hechte nis, maar de tweede-secretaris van het gezantschap zag zelf 299 gevangenen. In Erzeroum was het moslemsche grauw Minde Ujk terug. 13. Hoofdstuk IV. De jonge predikant staarde de vrouw als versuft aan. Was het mogelijk wat zij hem daar zeide? Zij beweerde wel 'dat zij de wartaal van haar echtgenoot verstond; maar men kon immers geen staat maken op hetgeen een dronkaard in zijn roes ontsnapte Het eenige wat vaststond was dat de man van het briefje af moest wetendit was een bijzonderheid, die nog zoo weinig verspreid was, dat Visser haar eerst van den ouden Van Loo had vernomen. Driessen kon het zeer wel geschreven hebben maar er lag nog een groote afstand tusschen deze waarschijnlijkheid en het vermoeden dat Willem hem daartoe zou hebben aange spoord. De persoon, die belang had gehad bij het opstellen dier regelen, moest de dief '.zijn, en gewenscht hebben de verdenking op den armen machinist te laten vallen; maar hoe kon een Overwater de hand naar geld uitsteken De bewoners van den Lagenhof waren rijk de eenige zoon des huizes was aller lieveling en bezat alles wat hij kon begeeren, had zelfs nooit naar een werkkring behoeven om te zien. Visser hield niet van hem, hij had zelfs dikwijls gekampt tegen het gevoel van wrevel, dat zich van hem meester maakte, zoo vaak hij aan de familie dacht, wier streven het van den aanvang af geweest ■was, Maria van hare eerste plichten af te houdenmaar hij mocht niet onrecht vaardig zijn en verwierp daarom met kracht da ingebrachte beschuldiging. „Het is goed dat gij tot mij gekomen zijt," sprak hij op strengen toon, „en niet allereerst met anderen over deze zaak hebt gesproken zeg ook geen sterveling wat gij mij daar van den jonker hebt verteld, want ik ben overtuigd dat het eene vreeselijke dwaling is. De gansche familie Van Overwater is terecht geacht, en men mag haar geen leed berokkenen. Uw man heeft mijnheer Willem misschien toevallig heden voorbij zien rijden, en zich dat onbestemd herinnerde, over hem gesproken in zijn roes." „Dat zou hem zoo erg niet getroffen hebben," antwoordde de vrouw hoofd schuddend, „hij ziet den jonker dikwijls." „Ja, zooals al de dorpsbewoners, niet waar „Meer dan de andereD, dominee want de jonker gebruikt hem altijd als hij het een of ander te doen heefthij neemt Pieter ook altijd meê op de jacht. Als hij niet gedronken heeft, is mijn man niet lui en blij wat te verdienen." Visser dacht een oogenblik zwjjgend na en vroeg toen „Zeg mij openhartig, vrouw Driessen, als het geval met een ander was gebeurd, en zijne vrouw kwam het u mededeelen, dan zoudt gij immers ook geen oogen blik gelooven dat de jonker schuldig kon zijn Da ongelukkige vestigde hare bene velde oogen op hem, en antwoordde lang zaam „Ik zou niet zeggen wat ik er van dacht, omdat de eene mensch den ander niet in het ongeluk behoeft te storten maar ik zou meeuen dat het waar was. Ik weet meer van den jonker af. Pieter heeft geen geheimen voor mij, behalve nu, dat hij niet weet wat te beginnen, en bovendien door een eed gebonden is." „En wat weet hij dan van hem PSpreek, vrouw Driessen, ik zal er geen misbruik van maken, maar hier staat de toekomst van een braven jongen en het wel of wee zijner ouders op het spel, en ik moet kunnen oordeelen over de middelen om de verdenking van hem af te wentelen." „Ik zal u alles zeggen, dominee, of gij mij gelooven wilt of niet. Er vallen zon derlinge dingen op den Lagenhof voor. De jonker moet dikwijls in geldnood ver keeren, want herhaaldelijk heeft mijn man een horloge, of andere voorwerpen van waarde naar de stad moeten bren gen om ze te verkoopen en hem het bedrag dan weer in stilte overgebracht." „Zijt gij daar wel zeker van „Ik heb eens met eigen oogen gezien dat hij het geld bij ons aan huis kwam halen. liet was voor een gouden tabaks doos, die heel veel waard scheen te zijn; de juiste som, welke hij er voor ontving, herinner ik mij niet meer." „Maar het is haast onmogelijk, vrouw tje!" liep Visser uit: „Mijnheer Willem heeft thuis alles wat hij verlangen kan." „Daarover kan ik niet oordeelen maar hij heeft dikwijls geld noodig, dat weet ik vast." De leeraar wist niet meer wat hij moest denken. De zaak nam steeds donkerder omtrekken aan, en hij eindigde met te vragen „Als Driessen zijn roes uitgeslapen heeft, herinnert hij zich dan nog wat hij in zijn dronkenschap gezegd heeft „Neen, dominee, het is even goed alsof hij al die uren dood ware geweest." „Dat is ten minste ééne zaak in ons voordeel, dan behoef ik niet te verraden dat gij met mij hebt gesproken. Wacht er u wel voor hem dit ooit te zeggen. Morgenochtend vroeg is hij toch wel weder bij zijn verstand, niet waar „Ozeker." „Dan zal ik tegen zeven uur bij u zjjn en hem de waarheid wel ontlokken. Hier hebt gij tien stuivers, maak er wat avond eten voor gereed, arme ziel, en doe u daaraan te goed, want gij ziet er uit alsof gij den ganschen dag nog niet hadt gegeten." „Ik dank u duizendmaal, dominee," sprak de vrouw, overeind rijzende, terwijl zij het geldstuk krampachtig in de vinge ren klemde, „Ood zal u zegenen voor hetgeen gij aan ons, arme lieden, doet maar, nietwaar, mijn man zal daarom niet in de gevangenis komen P" „Ik zal alles aanwenden om dat te verhinderen maar ook al moest dat voor enkele dagen geschieden, dan ziet gij toch wel in, vrouw Driessen, dat dit vrij wat beter zou zijn, dan dat, door zijne schuld, Dirk Van Loo nog langer onder verden king bleef en misschien wel veroordeeld zou worden, want zeer waarschijnlijk zou men meeuen dat hij dat briefje zelf ge schreven had om de justitie op een dwaal spoor te brengen. Het is zeer goed en wel zich te bekommeren om hetgeen de menschen van u zullen zeggen maar als wij te kiezen hebben tusschen hun oordeel of dat van God, mogen wij niet aarzelen, en Hij zou het u niet vergeven zoo gij stilzwijgeud toezaagt, dat een ander voor een misdrijf boette, waaraan hij onschul dig was." „Neen, dat is waar," mompelde zij in snikken uitbarstende„en dat was het ook wat mij hierheen dreef." „Dan hebt gij volkomen goed gehan deld. Laat de rest aan mij over, en ver trouw er op, dat wat ook moge gebeuren, ik de handen niet van u aftrekken zal." Eenigszins getroost ging zij weer weg, Visser in smartelijk gepeins gedompeld, achterlatende. Het was reeds laat geworden, en ten einde de sombere gedachten, die hem overstelpten, af te schudden, begaf Visser zich naar de kinderkamer, om Neeltje goeden nacht te kussen de kleine sliep reeds, en lachte in hare schuldelooze droomen. Lang staarde bij haar aan, dat blozende kind, [dat nog het geluk smaakte ook zelfs niet te vermoeden wat hier op aarde omging [toen drukte hij, bijna eer biedig, de lippen op dat reine voorhoofd en verwijderde zich onhoorbaar, om aan de deur der ziekenkamer te gaan kloppen. Zuster Catharina kwam hem opendoen. „Hoe gaat het met de zieke vroeg hij. „Mevrouw is bjjzonder rustig van avond," klonk het antwoord. „Wilt gij niet binnenkomen „Gelooft gij niet dat het haar kwaad zou doen?" (Wordt vervolgd.) wsm ii mmiuiiw m msxsm buhl UITGEVER:

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1896 | | pagina 1