Vrijdag 7 Februari 1896. Tiende Jaargang No. 538. Antirevolutionair Orgaan wiiü is M-siïMBiiEïis wmmmlUBii. IN HOC SIGNO VINCES FEU ILLETON. Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. T. BOEKHOVEN. Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal. Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te «enden aan den Uitgever. De antirevolutionaire beginselen vinden hun grondslag in het Woord Gods. Het ligt dus voor de hand, dat, waar het met do kennis des Woords pover gesteld is, en meer onverschilligheid dan belangstelling ten opzichte van de goddelijke waar heden gevonden wordt, dit zijn in vloed doet gelden op het meer of minder helder inzicht in en de liefde tot de denkbeelden onzer rich ting. De waarheid hier van onder vindt men dikwerf, uit velerlei spre ken in het leven. Uit de redenee ring van niet weinigen [uit christe- lijken kring blijkt, hoe zij, niet steu nende en bouwende op den vasten bodem van het beginsel, nu in deze, dan in gene richting heil zooken voor staat en maatschappij. De ge beurtenissen van den dag oefenen op hunne meeningen een overwe genden invloed. Een Panama-schan daal brengt hen in het kamp der democraten, doch zoodra buitenspo righeden van werklieden of andere menschengroepen uit de heffe des volks de aandacht trekken, slaat de balans bij hen naar de andere zijde over. Dan deugen ook die lagere standen niet, waarvoor zij vroeger onder den indruk van de onge rechtigheden der groote wereld met vuur in het krijt traden. Dan veroordeelen zij alle streven naar vermeerdering van' den volksinvloed en keuren alleen den rijken, gedis- tingeerden patriciër waardig, een' zetel in te nemen in de regeering van rijk of provincie. Ziehier ge dachten, die alleen het gevolg zijn van zekere indrukken en die eiken degelijken grondslag missen. De staat zou voorzeker eene vreemde huishouding krijgen, wan neer dergelijke op en neer gaande, wisselende gedachten telkens door de wetgevende personen in al hare scherpte in de wetten werden be lichaamd. Een wanhopige toestand zou uit zulk een wetge venden ar beid voortvloeien. Dit blijkt al- zoo bij eenig nadenken klaar als de zonde tijdelijke, menschelijke sympathieën, vluchtig, bewegelijk als ze zijn, mogen en kunnen bij den ernstigen burger geen grond vormen voor zijne staatkundige ge voelens. En toch, waar de kennis des Woords voor een groot deel is teloor gegaan en al meer verflauwt en vervliegt, is veelal de gedachte in hooge mate afhankelijk van de gol ving, de ^lingering der sympathie. Hiertegen heeft de christen te wa ken. Het beginsel zij uitgangspunt van zijn denken en zijn redeneeren, en de vraag moet bij hem op den voorgrond staan, wat recht is en billijk, en deze vraag beschouwd bij het licht der beginselen, afgeleid uit het Woord van God.. En dan kan het zeker den toets van dit recht kwalijk doorstaan, wanneer in den staat de eene stand den ande ren overlieerscht en verdruktiet3, wat zeker het geval zou worden, indien nu uitsluitend deze klasse, dan gene de regeeringszetels bezette. Een gevoel van moedeloosheid bekruipt velen, wanneer zij den blik om zich heen wenden in de maat schappij. Ze zien misstanden. Ze mer ken menige wondeplek aan het lichaam der maatschappij. Zo slaan de worsteling om het bestaan van den kleinen man gade. Het ontgaat hen niet, dat aan de eene zijde de groote firma's steeds rijker en mach tiger wordenreusachtige fabrieks- inrichtingen doen verrijzen en enorme winsten trekken en dat aan de an dore zijde het lot van den kleinen burger steeds harder en drukkender wordt. Maar waarin zoeken ze nu ver betering? Wat komt hun voor, het geneesmiddel te zijn voor de kranke maatschappij? Enkel en alleen „de Staat.'' Zie, als de staat maar alles regelde, alles beheerschte, dan zou j er dunkt hun - een onverbeterlijke, ideale toestand ontstaan en als met een' slag al het gebrekkige, het verkeerde zijn weggevaagd. Maar zulk een toestand jdruischt geheel in tegen de maatschappelijke orde, door God zelf gewild. God wil de onderscheidene levenskringen, het gezin, de familie, het geslacht, de gemeente elk met zijn eigen rechten, maar de alvermogen de staat wischt al deze grenzen uit, vernietigt de rechten van gezin en gemeente en trekt alle gezag in één punt samen. Een noodwendig gevolg hiervan zal zijn, dat het individu in den nieuwen staat zijne rechten aanmerkelijk ziet bekort, zijne vryheden ingekrompen. Keer zijde der medaillemaar eilacie de medaille zelve zal blijken eene pure illusie te zijn, want de theorie aangaande den social, staat gaat uit van de zwijgende, doch door en door onware onderstelling, dat de beambtm in den nieuwen staat de volmaaktheid, de heilig heid, de nauwgezetste plichtsbetrach ting in persoon zullen zijn. En wat in de wereld waarborgt ons dit, waar tegenwoordig in hooge en lage kringen zooveel ontrouw, zooveel laagheid gevonden wordt! f UITGEVER: SOMMEMjSÏÏMJM. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. Vast aan 'f beginsel. VOIiKKlUBiN IMEIS. AARDE TRANSVAAL. Het oproerige groepje Britsche kapi talisten aan den Rand hoeft niet veel wil gehad van de sensatiewekkende tele grammen, die de laatste dagen naar Engeland werden overgeseind. De toestand heette onhoudbaar, tusschen- komst van Brittanje wasnoodig, en du de Timeshoewel reeds zoo lang gebruikt, en niet zonder succes onmachtig bleek om die interventie van Chamberlain af te dwingen, nu werd een voornaam Parlementslid in den arm genomen, ten einde bij het ministerie van koloniën on zacht aan de deur te kloppen. En men weet, Puwell heeft trouw zijn plicht gedaan; het vertrouwen van de Britsche roervinken in hèm werd niet beschaamdmaar. die Chamberlain, die wil maar niet zooals zij willen, In piaats van hen aanstonds te gelooven en advienne que pourra die domme Boeren-rogccring up haar nummer le zetten, gaat hij eerst inlichtingen inwin nen en durft dan, zoowaar! de juistheid van het sensatienieuws der Uitlanders in twijfel trekken. Ziehier van het departement van Ko loniën, de offieieele kennisgeving, waarin zoo iets geschiedt „In de laatste dagen zijn aan verschil lends adressen telegrammen ontvangen van Britsche ingezetenen te Johannes burg, dia den staat van zaken aldaar onrustbarend voorstellen. Deze telegram men zijn bijna alle ongeteekend, maar komen klaarblijkelijk van een kleine groep van personen. „Daar de minister van koloniën niet gelooft, dat zij een ware voorstelling van éindelijk terug, 10. Hoofdstuk III. De oude dokter scheen meer en meer tevreden over den invloed, door de diaco nes op de zieke uitgeoefend, en twee weken later, op een avond, dat hij Visser ontmoet te, die zich op weg naar een zijner gemeenteleden bevond, hield hij hem staande en schudde hem hartelijk de hand. „Ik ben blij u te zien," zeide hij, „van morgen waart gij niet thuis, en ik wilde u toch zelf de goede tijding overbrengen," „Betreffende Maria?" vroeg Visser, wiens doffe oogen begonnen te schitteren. „Ja mijn vriend," hernam de grijsaard op een toon vol vreugde. „En ik moet u bekennen, dat ik het noSit had durven hopen ik zag de zaak heel duister in er waren verschijnselen, die een ongeneeslij- ken waanzin voorspelden maar sedert is de toestand veranderd, en als alles zoo voort gaat, twijfel ik aan geen herstel meer." „O! dokter," prevelde de predikant, met trillende stem, „gij geeft mij het leven weer." „Niemand zal gelukkiger zijn dan ik, zoo mijne hoop verwezenlijktfmag worden. Maar wilt gij mij veroorloven u oen goeden raad te geven Ik ben een grijsaard, en heb voel in mijn leven gezien, vooral veel nagedacht ovor hetgeen ik aanschouwde, en kwam langzamerhand tot de overtui ging, dat de menschen, bijna on verandelijk, de bewerkers zijn van hun eigen leed." „Ik zal u dankbaar zijn ronduit met mij te spreken." „Goed zoo, mijn vriend dat verwachtte ik wel van u alleen domooren zijn voor rede ontvatbaar maar laat ons oploopen, ik weet hoezeer gij woekert met uw tijd, en wij zullen, al voortwandelde, praten, dan heb, ik later geen berouw u te hebben opgehouden. Ik zeide u dus, dat ik alle hoop heb uwe vrouw te zien genezen maar gij zult voorzichtig met haar moeten zijn." „Indien het dat slechts is, zult gij mij niets te verwijten hebben." „O! ik twijfel er niet aan, of gij zult haar vol liefde behandelen maar hier is meer noodig." „Spreek slechts, dokter." „En gij zult het mij vergeven, als ik misschien wat al te openhartig ben „Ik zal er u zelfs erkentelijk voor wezen." „Welnu, dan zal het gemakkelijk gaan. Om eene ziekte te doorgronden en den lijder te bewaren voor instorten, moet men dikwijls tot de kinderjaren van den lijder teruggaan. Bij uwe vrouw schuilt het kwaad nergens anders. Z.j heeft eene slechte opvoeding gehad." Visser antwoordde niet, hij erkende de volle waarheid dezer weorden, maar wilde zijne schoonouders niet beschuldigen. „Ziet gij," hernam de geneesheer, „in de meeste gezinnen meent men zijn plicht te hebben volbracht, als men de kinderen goed voedt, behoorlijk kleedt en op tijd naar school laat gaan dat is zoo ongeveer de manier waarop men voor een gelief koosd huisdier zou zorgen. Om do ziel bekommert men zich nietzij moet zich maar vanzelf ontwikkelen, en toch hangt van haar alleen het wel of wee des levens, ja zelfs niet zelden de gezondheid van het lichaam af. Ik ken awe schoonouders niet, maar ik zou durven verzekeren dat zij geen godsdienst hebben." „Zij zijn het geloof niet vijandig." „Neen, maar onverschillig, en meenen dat men er zeer goed buiten kan. Zij hebben dus do ziel hunner dochter niet gestaaldhaar ontbloot gelatpn van het eenige noodige. Als de wereld mij hoorde, zou men medelijdend glimlachenmaar gij weet, even goed als ik, wat men te ver wachten heeft, als men ongewapend in den strijd kont. (Jwe vrouw heefc dat lot getroffen zij trouwde u, zonder te beseffen welke verplichtingen zij op zich laadde, en zonder een oogenblik slecht te zijn, han delde zij verkeerd." „Zouden wij dat onderwerp niet laten rusten, dokter Een berouw als het hare maakt alles good." „Ja, maar het dompelt haar zwakken geest in nevelen." „Die verdreven zullen worden." „Luister eens, mijn vriend, en toon u sterk gij zijt een man en moet de waar heid kunnen dragen. Ja, uwe vrouw zal herstellen maar wie eenmaal krankzin nig is geweest, bezit aanleg om het ander maal te worden." „Gij zijt dus bang dat het zich zal her halen P" vroeg Visser verschrikt. „Niet, zoo gij het verhoedt, en hier moet ik u wel zeggen dat ook gij niet zonder schuld zjjt." „Zeg mij wat ik doen moet; ik zal u gehoorzamen." „Gij zult dan beginnen met uw hoog moed op zij te zetten." „Mijn hoogmoed, dokter „O! antwoordde de oude man glim lachend, „ik zeg niet dat gij trotsch zij t ik ken geen nederiger Christen maar gij hebt de groote fout begaan uwe vrouw niet te willen d w i n g e n aan uwe zijde te blijven gij zeidot tot uzelven indien het stille leven aan onzen haard haar niet draaglijk is, laat haar dan gaan tot de kringen waar zij zich gelukkiger gevoelt en dat, mijn vriend, was enkel en alleen hooghartigheid. Als zij hersteld is, zult gij beginnen met haar in te laten zien dat de Overwaters geen kennissen voor haar zijn. Ik zeg niets tegen hen, zij zijn beste men schen, "maar leven zonder hooger doel, en de omgang met hen kan niet anders dan noodlottig werken op een overspannen brein." „Wat dat betreft kunt gij gerust wezen, dokter," sprak Visser met een zucht van verlichting. „Zoolang Maria gezond was, lieten zij ons niet met rustmaar zoodra zij haar eenmaal in dezen toestand zagen, en aan geen genezing meer geloofden, veranderde alles. Zij laten nog eens in de week vragen maar van bloemen of bezoeken is geen sprake meer." „Als zij herstelt, zullen de vroegere uitnoodigingen weer herhaald worden en dan Visser, zult gij geestkracht moeten toonenhet geldt hier de gezondheid uwer vrouw, de toekomst van uw kind. Gjj kunt gelukkig wezen gij allen, want het gebeurde heefc bewezen dat Maria een warm hart bezit, al moest or ook veel geschieden, om het wakker te schudden. Zoo zij andermaal haar eigen baard ontvlucht, om allerlei wereldsch®, en, op zichzelf genomeD,f onschuldige genoegens na te streven, zal zij telkens door zelfverwijt geslingerd worden en zullen hare hersenen dien tweestrijd nist kunnen dragen. Ik heb u gewaarschuwd, het was mijn plichtaan u nu t@ weten hoe gij handelen moet." „Gij kunt in dit geval gerust zijn, dokter." „Nu nog een laatste punt. Zuster Catharina zou spoedig vertrekken, niet waar „Ja, het was mijn plan haar slechts eene maand te houden, en ik geloof reeds iemand gevonden te hebben, die haar vervangen kan het is eene weduwe, die langen tijd een zieken zoon heefc opge past zij was juist in besprek met een weeshuis, dat haar gaarne als huisbe waarster wilde hebben." „Laat haar dan rustig daarheen gaan, en getroost u liever een klein offer te meer om de diacones nog eene tweede maand te houden. Uwe vrouw is aan haar gewoon, zij schijnt aan haar to hechten, een vreemd gelaat zou ongun stig kunnen werken." „Het zal geschieden zooala gij zegt." Dan ben ik tevreden goeden avond, dominee, en vooral goeden moed. Zoo ik u misschien met iets kan helpen, beschik dan over mij ik heb niemand op de wereld, kan ik u niet voor eenigen tijd tot bankier dienen Ik weet dat ik mijn geld niet beter zou kunnen beleggen. Neen, bedank mij niettoon mij eenvoudig dat wij vrienden zijn." „Voor het oogenblik is het niet noodig, dokter, maar ik blijf u niet minder erken telijk „Bewijs mij dat door bij mij aan te kloppen ais bet noodig mocht zijn tot spoedig nu, en aangename wandeling. "Waar gaat gij heen Naar Van Loo. De geneesheer, die zich reeds eenige schreden verwijderd had, keerde tot hem terug, en zeide met bedrukt gelaat „Het is waar ook in mijne blijdschap over de aanvankelijke beterschap uwer vrouw, vergat ik die ongelukkige lieden geheelmaar het ziet er daar treurig uit, en ik weet zelf niet wat ik er vau moet denken." „Ik voor mij houd den jongen voor onschuldig." „Ik wilde dat ik er even zeker van was maar hij heeft, helaas zij n verleden tegen zich." „Ja, dokter maar of wel hij moet de grootste huichelaar zijn die er leeft, of wel hij heeft, zich geheel en al gebeterd, Hoe het ook zij, voor de ouders is het een zware beproeving en ik moet hun eenige troostwoorden gaan toespreken," „Dan hebt gij nog een heel eind te loopen en houd ik u niet langer op. Tot morgen dus." Visser verwijderde zich met snelle schre den. Wordt vervolgd

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1896 | | pagina 1