mm m 1MIWH181 ®I1 SMBIM Vrijdag 15 November 1895. Tiende Jaargang No. 525. Antirevolutionair Orgaan IN HOC SIGN O VINCES FEULLETON. T.BO EK HOVEN. 5\- uitgever: AlBe slukkcn voor «Ie Medactie bestemd, Advertenties* en verdere Administratie franco toe te aseiiden aan desa Uitgever. Beginsel en gedecldheid. Sedert het verschil van inzicht tusschen twee hoofdmannen in de antirevolutionaire party meer en meer publiek bekend werd, zien de andere partijen daarop vaak uit de hoogte neer, en willen daaruit afleiden, dat ons partijverband niet op vaste grond slagen rust, dat haar leeringen en leuzen niet betrouwbaar zijn. De Roomsch-Katholieken wijten die verdeeldheid aan het gemis van een hoog kerkelijk gezagdat ten slotte alle quaestiën kan uitmaken. En vele liberalen beweren, dat het nu bij deze verdeeldheid eerst recht blijkt, hoe weinig invloed de ge meenschappelijke godsdienst op de politiek uitoefent. Naar ons inzien hebben de tegen partijen in deze dagen wel aanleiding om ons met het verwijt onzer ver deeldheid in eigen boezem te willen treffen, en ook om deze reden is het zoo diep te betreuren, dat er zooveel ruchtbaarheid aan de ver schillen gegeven is. Maar toch is hun gevolgtrekking al zeer onjuist, want gemeenschap in veel sluit nooit uit, dat er in andere opzichten groot verschil is, en dat daaruit oneenig- heid en scheuring ontstaat. Op na tuurlijk gebied is het evenzoo. Tus schen lieden van de naaste bloed verwantschap merkt men somtijds scherpe contrasten in aanleg, nei ging en actie. Maar wie zal nu daarom zeggen, dat bloedverwant schap geen kracht tot aaneensluiting biedt. En zoo is ook op geestelijk terrein het grootere of kleinere ver schil tusschen enkele personen, hetzij zij leiders heeten of niet, nooit een bewijs, dat er in geestverwantschap, in bet belijden van dezelfde hoofd beginselen geen kracht tot saambin ding zou schuilenen evenmin een bewijs, dat die verwantschap van beginselen afwezig zou zijn. Veeleer komt het onvoorwaardelijk en on verwacht saamschuilen voor bij de zulken, die geen vast uitgangspunt en geen lijn van beginselen kennen, maar die enkel letten op het oogen- blikkelijk belang. Want zie, er steekt niet alleen groot gevaar in, als de aanvoerders eener partij van elkaar verschillen, en zij maken dit in het openbaar bekend, maar er behoort ook moed toe, en de omstandigheden kunnen zóó zijn, dat het publiceeren van de punten van verschil nood zakelijk wordt, en uit een gezonden, ja heiligen drang voortkomt. Wat ziet men bij de liberale partij? Gedurig liggen daar enkele hoofdmannen met elkaar overhoop en vooral is er thans verschil onder hen aangaande het nut en de nood zakelijkheid om vooruit te streven in meer democratische richting. Maar ook gedurig trekken zij weer bijeen, inzonderheid als er aan de „cleri- calen" wat te ontwringen is. En tot een finale, ordelijke separatie komt het onder hen nietomdat hun verschil slechts gradueel en van de bij-omstandigheden afhankelijk is. Sommige radicalen gebruiken wel eens groote woorden, en zijn meer malen zeer heftig tegen de oud liberalen, maar verder komt het niet. Als met een tooverslag naderen de uiteengegane groepen elkaar nu en dan weder en maken schier alle on derscheiding onmogelijk. Zoo iets heeft men echter niet te wachten van den strijd, die er los brandde tusschen mannen van vaste beginselenzooals de heeren Kuyper en Lohman zijn. Eenigen tijd geleden scheen het nog anders. Omdat- in den beginne het voorbijgaande verschil van waar deering van Minister Tak's kieswet- ontwerpen op den voorgrond stond, en overigens de heer Kuyper den heer Lohman nog vrijpleite van te behoo- ren tot „de conservatieven van alle gading.", en de Nederlander zich op het program bleef baseeren en den antirevolutionairen naam jin den gebruikelijken zin hoog hield, kwam het velen voor, dat er slechts wrijving was over zekere houdingenhet elkaar genoeg of niet genoeg erkennen in het Centraal Comité, het al of niet voorbarig adviseeren in de bladen, en zoo meer. En natuurlijk, als er niet meer ach ter zat, dan had het verschil veel meer geheim moeten blijven, en dan was er ook wel kans, op vernieuw de samenwerking niet alleen, maar tevens op een hartelijke verzoening en een weder opbloeien van de oude vriendschap. Hierop mocht clan te meer worden [gehoopt, omdat de bedoelde heeren door den band van éénzelfde geloofsbelijdenis saamver bonden zijn omdat zij béiden Gods Woord aanvaarden als richtsnoer voor hun wandel, en dit Woord voorschrijft om alle gramschap door liefde en vergevensgezindheid te overwinnen. Maar helaas, het komt nu meer en meer aan het licht, dat er wèl wat anders achter zit. En het ver moeden begint te rijzen, dat de te betreuren fout veel meer in het verleden dan in het heden ligt. In het jongste Heraut-nr. (van 10 Nov. jl.) leggen de hoogleeraren Rutgers en Kuyper eene verklaring af, waarin het volgende voorkomt „De noodzakelijkheid om thans (nu er dit jaar sprake kwam van de indiening van het verzoek om eene Commissie van Enquête te be noemen) in anderen zin te adviseeren (dan vroeger, toen aangeraden werd het geschil nog in den boezem van den senaat te houden), sproot van hen voort uit het feit, dat eenige we ken vóór de Jaarvergadering, bij de gehoudene samensprekingen der hoog leeraren op eene wijze, die voor hen eiken twijfel uitsloot, gebleken was, hoe men metterdaad stond tegenover een diepgaand verschil in beginsel." „Bij die samensprekingen, door hoogleeraren over de beteekenis van art. 2 der Statuten gehouden, was namelijk in de eerste plaats de vraag aan de orde gesteldWat weg men moest inslaanom tot de juiste kennis van de Gereformeerde beginselen te gerakenen hierbij nu bleek al spoedig, dat men bij de keuze van dien weg vlak tegenover elkander kwam te staan. Wat eenerzijds als de eenig goede weg werd afgebakend, werd anderzijds beslist verworpen. Brengt men deze verklaring nu in verband met hetgeen er uitlekte van de wijze waarop de heer Loh man tot hoogleeraar aan de Vrije Universiteit benoemd is, dan ver denken wij de heeren Directeuren van die jstichting of de h.h. Cura toren wel niet van gebrek aan goede trouw, maar dan kan toch de ge dachte moeielijk onderdrukt worden, dat men in vroegere jaren te veel geï dealiseerd, te veel gehoopt heeft op overeenstemming, zonder een vol doend onderzoek en dus zonder ge- noegzamen grond. Men wist toch ook een tiental jaren geleden wel, dat het trekken van die lijnen uit de begin selen der gereformeerde confessie voor andere faculteiten dan de theologi sche, een buitengewoon zware arbeid is, en dat daarvoor niet slechts groote capaciteiten, maar ook een besliste en diepgaande levens keuze noodig was, en dus waren Directeuren en Curatoren tot de grootste omzichtig heid verplicht. Want, zegt men wei eens van een predikant„beter er om verlegen dan er mee verlegen", in veel hoogere mate moet dit gelden van een professor, omdat na verloop van enkele jaren de gevolgen van zijn doen en laten zich op tal van plaatsen tegelijk kunnen doen gevoe len. Maar men schijnt meer den persoon in aanmerking genomen en op zijn studeerkracht vertrouwd te hebben dan dat men op nuchteren toon veel ging navragen omtrent zijn inzichten. Hoe dit zij, de Universiteits- quaestie kunnen wij hier verder laten rusten als het werkelijk blijkt of gebleken is, dat er een groot beginsel- verschil bestaat tusschen twee hoofd personen in onze partij, dan is het geen bewijs van zwakheid maar integendeel van krachtdat dit ver schil uitkomt en ordelijk omschreven wordt. Want over de werkelijkheid heen phantaseeren kan men wel ver wachten van lieden die de eischen van het leven niet verstaan, maar het betaamt geen christenmannen. Deze moeten wel den vrede bewaren over bijzaken, maar zij moeten ook schei ding aandurven als het tot bevorde- De Meineedige, Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijs per driemaanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal. Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. 8. YI. Daarop noemde de bediende de namen van twee naburige edellieden, in wier gezelschap de Baron zich vaak vermaakte met spel en drank, en vermeldde, dat de heeren morgen beloofd hadden te zullen weder keeren. Het bevel werd gegeven te zeggen, dat de Baron niet te huis was en hen niet bij hem toe te laten. De bediende, zulks niet gewoon, schudde het hoofd en zeide tot zichzelven „De genadige heer moet zeker ziek zijn 1" En het scheen werkelijk zoo Hij zette zich wel aan tafel om het avondeten te gebruiken, maar hij zat verstrooid en in gedachten verzonken aan den disch, en roerde niets aan. Eene flesch wijn van de beste soort ledigde hij altijd, maar nu de huisknecht nam alles weg en toen deze vroeg, of hij hem ontkleeden zou, schud de hij het hoofd, en zeide „Dat zal ik zelf wel doen." „Het is werkelijk zoo, de genadige heer is ziek, zeer ziek," mompelde de knecht. Dat is voor het eerst, dat hij niet vloekt en raast, eet noch drinkt." De Baron giüg rusteloos zijne kamer op en neer, tot hij eindelijk vermoeid zich in haast ontkleed de en op zijn ledikant nederviel. Slapen kon hij niet, dan lag hij op de rechter, dan op de linkerzijde, maar de slaap ontweek zijne oogen. Hij nam een boek om door het lezen vermoeid te worden, maar te ver geefs. Hij sprong verwilderd op en liep in de grootste onrust de kamer op en neer. „Ik kan niet alleen blijven," riep hij. „Ik wil niet alleen zijn. Gezelschap moet ik hebben ik moet vroolijk zjjn." Hij greep naar de schel om zijn bediende te wekken, maar bedacht zich. „Neen, ik wil alleen blijven." Zoo worsteldehij tot middernacht; de li chamelijke vermoeidheid werd zoo groot dat hij machteloos nederzeeg en inslaap viel. De Schrift zegthun verderf sluimert niet. Zoo ook hier. Benauwde droomen veront rustten hem. Hij droomde in eene kerk te zijn, waarin hij in vele jaren niet geweest was. De kerk was opgepropt met mannen en vrouwen, die in eene eerbiedi ge houding, een boetpsalm aanhieven. Angstig zag hij naar de kerkdeur om zoo stil en ongemerkt weg te sluipen, doch het gedrang was zoo groot, dat hij zich niet verroeren kon. Het gezang was bijna ten einde, toen een predikant met grijze haren den kansel beklom. Het was stil, doodelijk stil, toen op eens eene ernstige, plechtige stom zich deed hooren. De Baron schriktedeze stem meende hij te kennen ieder woord brand de hem op de ziel als vuur het was de stem van den Leeraar zijner dochter, die daar stond te prediken overden mein eed. De Baron ontwaakte met een afgrijselij ken gil. Het koude zweet stond op zijn gelaatzijn geheelo lichaam beefdede kaarsen, die hij had laten branden, waren uitgegaan en de lange pitten gloeiden als vuurvlammen. Hij sprong weder op en de handen wringende liep hij op en neder. Hij legde zich nu eenige oogenbükken neder, en gevoelde behoefte aan hulp en ondersteuninghij wilde aan de schel trekken, maar hij had den moed niet. Wederom sliep hij door vermoeidheid in, maar ook die angstige droomen volg den hem in den slaap. Hij droomde, dat hi) ziek was, zeer ziek. Twee geneesheeren stonden voor zijn bed hij hoorde den een tegen den ander zeggen „Binnen een half uur is hij dood, zijn hart is reeds dood, het geweten klopt nog." Hij wilde zich oprichten om den geneesheeren te bewijzen, dat hij nog veel kracht had, maar hij kon zich niet verroe ren. Hij wilde spreken, maar het woord bestierf op zijne lippen. Daar hoorde hij een kind weenen en bidden het was zijn dochtertje Anna, die geknield voor zijn bed lag; duidelijk hoor de hij haar zeggen „Goede God ontferm u over mijn dierbaren vader bewaar hem, opdat hij niet verloren ga." Deze woorden troffen zijn hart. Hij voel de eene hand op zijn voorhoofd, en eene andere op zijne borst en eene stem, die sprak „Nu is hij dood Hij heeft veel kwaads, weinig goeds gedaan." En werkelijk geloofde hij, dat hij dood washij gevoelde zich al meer en meer aan de aarde ontrukt en bevond zich op eene onmeetelijke groote plaats, zonder zichtbaren grond. Hij zag geen gewelf en toch hij rustte. Daar nadert een gestalte, van het hoofd tot de voeten in een zwarten sluier gehuld. Zij bedekte het aangezicht en weende zij weende over hem. Het was zijne godvruchtige gade, die hem menig maal vermaand, maar wie hij zoo dikwerf bespot had. Naast haar stond een man, met een ernstig gelaat, en dreigenden vinger tegen hem opgeheven. Het was Ben Ami, de Jood. Hij hoorde eene stem, die hem toeriep „Ga van hier, ga weg van mij, ik heb u nooit gekend, meineedi- ge Door de grootste smart gefolterd riep hij uit„Is er voor mij geene genade meer P" Ja, er was genade. Hij ontwaakte uit dezen schrikverwekkenden droomde schaduwen van den nacht waren verdwe nen het morgenrood bescheen zijne kamer. Hij had moed aan de schel te trek ken. De bediende kwamspoedigdaarop bin nen en vroeg, wat de genadige heer begeerde. „Een dokter was het antwoord. Eeni ge uren bracht hij echter nog in een aller- beklagenswaardigen toestand door, eer de geneesheer verscheen. VII. Eenige dagen zjjn verloopon. De Baron gevoelt zich op het oogenblik, toen de dokter het ziekvertrek binnentreedt alles behalve kalm. „Heer Baron Ge zijt nog zeer koortsig. Ongunstige teekens merk ik eohter niet op. Uwe ziel is ongesteld veroorloof mij eene aanmerkingik geloof, dat een geestelijke arts meer doen kan dan een lichamelijke." De lijdende zag den geneesheer met gespannen, wantrouwende blikken aan. Hij werd toornig, maar uit vrees iets te zeggen, dat wellicht schadelijk zou kun nen zijn, zeide hij „Nu, als gij mij niet kunt helpen, wat doe je dan hier laat er dan een ander komen." De dokter hernam bedaard „Iets zou ik voor u kunnen doen, maar niet alles. Eerst moeten de inwendige aandoeningen verminderen, voordat de geneesmiddelen knnnen helpen." „Wat bedoelt geP Houdt ge mij voor een booswicht Denkt ge, dat ik een ontrust geweten heb vroeg de Baron. „Dat zeg ik niet, maar het is mijn plicht u mijn gevoelen te openbaren, en naar mijn gevoelen zijt ge krank naar lichaam en ziel. De vermindering uwer lichamelijke ongesteldheid hangt veel van uwe zielsgestalte af. Dat moet ge mij niet ten kwade duiden, heer Baron het zou me leed doen te grieven is uw vertrou wen op mijne hulp geheel verdwenen en wijst gij werkelijk die hulp af?" zeide de geneesheer bedaard en vriendelijk. Eeni ge oogenbükken zweeg de zieke en sprak toen: „Doe wat ge kunt(Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1895 | | pagina 1