Vrijdag 18 October 1895.
Tiende Jaargang No. 521.
Antirevo
Orgaan
IN HOC SIGN O VINCES
ui aijjdmy
T.BOEKH O Y E N.
FEULLETON.
De Meineedige,
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
uitgever:
Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing.
Alle stukken voor «Ie liedactie bestemd, Advertentie» en verdere Administratie franco toe te zenden aan desa Uifgrever.
Me quacslie nader
beschouwd.
Onlangs hebben we een enkel
woord in 't midden gebracht over de
verregaande baldadigheid der stads
jeugd. En in verband hiermede
vestigden we de aandacht op het
uitdooven van allen godsdienstzin bij
een groot deel des volks en bij het
gros der stedelijke bevolking.
O. i. ligt in het feit, dat uit vele
kringen des volks ook het laatste
spoor van godsdienst verdwijnt, eene
voorname oorzaak van het meer en
meer om zich heen grijpend kwaad.
Inzonderheid in de benedenste lagen
der stedelijke maatschappij is van
iets hoogers geen zweem meer te be
kennen en de moraliteit tot een uiterst
laag punt gezonken. Bekend is het
ook. dat er in de hoofdstad des rijks
b.v. gedeelten zijn, waar het niet
van gevaar ontbloot is, den voet te
zetten. Waar nu gesproken wordt
over de verdorvenheid der stadsjeugd,
daar mag deze immoreele toestand
niet geheel uit het oog worden ver
loren. Immers, in het zedelijk en
godsdienstig, hoogere of lagere stand
punt van het gezin, waarin het kind
opgroeit, ligt eene zoo gewichtige
factor, dat de overheid, indien tehuis
ondeugd en opstand gekweekt wordt,
ten opzichte van deze quaestie voor
een groot deel met machteloosheid
wordt geslagen. En waar nu de heer
M. v. Vliet in de N. R. Ct. deze
zijde van het vraagstuk buiten reke
ning laat en de beperkte stadsruimte
als de hoofdoorzaak van den huidi-
gen toestand op den voorgrond schuift,
kunnen we ons met deze beschouwing
niet ganschelijk vereenigen. Ook lijdt
de voorstelling van den heer v. V.
o. i. aan overdrijving.
Hij zegt„Ik zou willen
vragenwaarom komen er geen
klachten van de dorpen In Rotter
dam en Amsterdam moet men nu
niet denken aan Kralingen ofNieu-
wer-Amsteliedereen zal toestemmen
dat over het algemeen de toestanden
op de dorpen gunstig afsteken bij
die in de steden. Nog eens Waarom
komen er geen klachten uit de dor
pen. Hiervoor kan iedereen verschil
lende oorzaken opgeven.
Voor mij is de hoofdoorzaak deze
de dorpsjeugd heeft geen behoefte
aan het insmijten van ruiten, het
bezigen van liederlijke taal of het
molesteeren van vreemdelingen, om
dat zij zich op veel prettiger wijze
kan vermaken met spelen. De straat,
het dorpsplein, de vrije natuur, alles
staat haar daar ten dienste om zich
te ontspannen. Vergelijk daar mede
cle toestanden in onze groote steden.
Bij den kollossalen uitbouw van deze
wordt, voor zoover ik weet, op de
belangen, de behoeften van de jeugd
geen acht geslagen. De bevolking
woont dicht opeengepakt, de straten
zijn vol vertier en voor de jongens
is geen plaats meer over. Door spe
len uiting geven aan hun zucht tot
beweging is daar contrabande. Ko
men de jongens van de Zandstraat,
van de Binnenweg, van. (de lezer
gelieve zelf nog een vijf en twintigtal
namen in te vullen), kunnen zij
hoepelen, tollen, knikkeren, met
sneeuwballen werpen, of iets van dien
aard Bij alle spel hinderen zij,
maar worden nog veel meer gehinderd.
Doch gelooft men niet, dat zij veel
liever rustig zouden spelen dan aller
lei kattekwaad bedrijven, waartoe zij
nu veeltijds gedwongen worden hun
toevlucht te nemen? Nu kennen zij
dikwijls de spelen van de Holland-
sche jongens van Hildebrand niet
meer, maar, durf ik wel vragen, aan
wie de schuld? Ik hoop, dat men
al zal begrepen hebben, in welk mid
del door mij heil wordt gezocht. i
Het is ditschep voor de jeugd veel
gelegenheden tot ongestoord spelen,
en de koning der straten zal van
zijn troon klimmen en zijn scepter
verwisselen met wat hem veel meer
lijkt, maar wat hij nu gedwongen is
verachtelijk links te laten liggen bal
tol en hoepel."
Tot zoover de heer van V.
We willen niet ontkennen, dat in
deze gedachte eenige waarheid schuilt,
maar onzes erachtens heeft het kwaad
diepere wortelen en ziju er meerdere
invloeden, andere (en niet min ge
wichtige) factoren, die hier samen
werken. Eene groote wereldstad zelve
met haar gewoel, hare opstootjes,
hare tooneelen van allerlei aard is
geenszins bevorderlijk aan den dege-
lijken zin der inwoners. En dat die
woelige omgeving ook op de jeugd
inwerkt, ook op de hoop des vader
lands haren stempel drukt, is bij ons
aan geen twijfel onderhevig. In dit
opzicht verdient het vredige, rustige
platteland voor de opvoeding der
jeugd ver de voorkeur boven de stad.
En wat het land tevens van die op-
eenhoopingen van menschenmassa's
onderscheidt, is de hoogere kracht
van den godsdienst op het volk, de
sterkere band tusschen school en ge
zin, de inniger betrekking tusschen
kerk en gemeente.
We weten het, het platteland is
niet in die mate gemoderniseerd als
de wereldstad. Hier werd het zaad
van naturalisme en socialisme met
kwistige hand gestrooid, daarmede
godsdienst en zedelijkheid ondermijnd
cn de revolutie-begrippen veel
meer dan in de dorpen en gehuch
ten tot gemeen goed gemaakt van
de scüare.
Bepalen we ons verder tot de
hoofdstad, dan dient ook de verhou
ding tusschen burgerij en politie ter
sprake gebracht. De politie toch staat
te Amsterdam in een kwaden reuk
en de bevolking toont weinig respect
voor haar te hebben. Van samen
werking is zelfs in de verte geen
sprake. We onderschrijven dan ook
grootendeols het oordeel van onzen
landgenoot, J. F. Grein, die op de
vraag, hoe het komt, dat minderja
rigen in Londen zoo zelden zich
schuldig maken aan de schavuiten
streken, waardoor de Amsterdamsche
straafjongen een treurige vermaard
heid heeft verkregen, o, a. het vol
gende antwoord In de eerste plaats
door eerbied voor de politie. Wie de
Londensche agenten kent, weet dat
zij beschaafde, beleefde en gematigde
mannen uit de lagere middenklasse
zijn, die een behoorlijke opleiding
genoten hebben en bij hun aanstel
ling bewijzen moeten overleggen van
ontwikkeling, matigheid, goed gedrag
en lichaamskracht. Het is dan ook
een krachtig ras, en de Londensche
politieagent, zooals hij daar staat,
met één hand het geheele verkeer
stremmend om de verstopping der
wegen te voorkomen, is een indruk
wekkende figuur. Buitendien, het
komt niet dikwijls voor, dat een
politieagent, zelfs in netelige gevallen,
als hij persoonlijk wordt aangevallen,
tot krachtmiddelen overgaat. Zijne
instructie iszoo min mogelijk ge
bruik te maken van zijn staf (die
trouwens alleen door gegradueerden
wordt gedragen) en ik heb herhaal
delijk in de verslagen van de politie-
courant gelezen, dat een agent zich
liever laat mishandelen, dan op zijn
beurt zijn aanvallqrs met geweld van
wapenen te lijf te gaan.
Tusschen publiek en politie be
staat een als het ware ongeschreven
verdrag om elkaar te helpen en niet
tegen te werken. Trouwens, de wet
ondersteunt hare agenten door van
elk burger op straffe van boete, te
eischen, dat wanneer een politieagent
hem te hulp roept, hij daaraan ge
volg moet geven. Wanneer de groote
menschen dus veel respect hebben
voor de handhavers der publieke orde,
dan spreekt het vanzelf, dat zich dit
overplant op de kinderen, die trou
wens door de verbazende lichaams
kracht van de meeste politieagenten
reeds tot kalmte worden aangemaand.
Ergo, wanneer ge wilt dat het volk
de politie respecteert, zorg dan, dat
zij gekozen worden onder gezonde
en beschaafde mannen, betaal ze be
hoorlijk, en verhef ze daardoor bo
ven de verleiding, waaraan in steden
van Europa, die ik zou kunnen noe
men, de politie steeds blootstaat.
(Nivshld. v. Ned.)
Over 't verschil tusschen de toe
standen van Londen en die te Am
sterdam zou zeker nog menig woord
gezegd kunnen worden- Wij plaatsen
echter vooreerst eene punt. f.
[Het is een kenmerkend verschijn
sel in onze dagen, dat men ongere
geldheden die een fwwendigen oor-
Metinnig medelijden en geheel ontroerd
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur.
4. III.
„Heer Baronmijn ziel is ontroerd,
daar ik verneem, dat ge alles ontkent.
Door Gods goedheid ben ik in staat een
kapitaal van tien duizend gulden te verlie
zen zonder gebrek te lijden, maar het is
toch te aanzienlijk om het zoo maar prijs
te geven. Met tienduizend gulden kan
veel goeds verricht worden, het verlies
van zulk een kapitaal is mij niet onver
schillig, meer echter gaat mij uwe ziel
aan. Het zou mij immer berouwen, dat ik
arme, verachte Jood de aanleiding moest
zijn, waardoor uwe ziel."
„Schei maar uit met je redeneeringen
smousenkind, ze zijn te voornaam voor je
stand; ingeval van nood heb ik mijn eigen
■domine, hoor! en heb jou zedepreeken niet
noodig. Ik zal van nu af aan eiken Zon
dag voor mij in de kerk laten bidden, zoo-
dat ik jou in het geheel niet noodig heb."
Ben Ami had bij de smadelijke en kren
kende taal van den Baron zijne kalm
te behouden. De Jood was met de ziel van
den christen begaan. Een diepe stilte
heerschte in het vertrek.
IV.
Ongeveer een kwartier uurs was ver
streken. Niemand sprak. Het stadige tik
ken van de pendule verbrak de indrukma
kende stilte. De Baron hief het hoofd op,
zag Ben Ami aan en zeide: „Maak dat ge
uit mijne oogen komt."
„Heer Baron! Jehova is mijn Getuige,
dat ik niet gekomen ben om u in de min
ste ongelegenheid te brengen. Tienduizend
gulden op eenmaal terug te geven, is gee-
ne kleinigheid. De burgerlijke wet kent in
dusdanige gevallen noch medelijden, noch
verschooning. Het ligt aan mij de gestreng
heid der wet op u te doen toepassen, of
schoon het mijn voornemen niet is tot dit
uiterste middel de toevlucht te nemen. Ik
heb het kapitaal op dit oogenblik niet noo
dig. Wilt gij den wissel een jaar verlen
gen, het is mij goed alleen verlang ik de
renten. En ook deze behoeft ge mij niet
dadelijk te voldoen, wanneer u heden de
betaling niet gelegen komt."
De Baron had een en andermaal gepoogd
Ben Ami in de rede te vallen en met de
diepste verachting op hem neergezien. „Is
uwe rede ten einde, doortrapte fielt?
Ik meende werkelijk eerst dat het een
jodengrap was, maar bespeur, dat gij het
waarlijk in ernst meent en daarom gedoogt
mijne eer als ridder niet langer naar zulk
gesnap te hooren. Goed verstaan Gij be
weert een wissel van mij in handen te heb
ben van tienduizend guldennu luister,
ik mag voor eewig verdoemd zijn, als ik
ooit in mijn leven eene cent van jou ont
vangen heb."
Na het uitspreken van deze woorden
bedekte Ben Ami zijn gelaat met beide
handen eene ijskoude rilling ging hem
door lichaam en ziel, en hij riep uit:
„Heer, mijn God hoor zulke zondige taal
niet. Sluit üwe heilige ooren voor zulk
een gruwel. En nog één woord èèn lastige
vraag, heer Baron! Gij zij t een christen,
gij zult zeker weten, beter dan ik, welke
straf er op den meineed staat. De Heere
heeft door Mozes geboden
Gij z uit den naam des Heer en uws Gods
niet ijdelijk gebruikenwant de Heere zal
niet onschuldig houden, die Zijn naam ijde
lijk gebruikt. Gij zult niet valschelijk
zweeren bij Mijtien naam en den naam van
God ontheiligenIk ben de Heer. Gij zult
uwen naasten geen onrecht doen, noch hen
berooven." Hem den Alomtegenwoordige,
neem ik tot Getuige en vraag u in Zijne
tegenwoordigheid Hebt gij verleden jaar
van mij de som van tienduizend gulden
ontvangen
„Neen, in 's duivels naam, neenbrulde
de Baron, gij zij t gekomen om mij te mis
leiden. Zoo zult ge er niet afkomen! Al
kost het mij duizend gulden, op water en
brood zal ik je in de gevangenis laten zet
ten. Dan zullen we eens zien of de God
Abrahams, Izaiiks en Jakobs je in je be
drog uitkomst zal geven.
Op het hooren van die vreeselijke, gods
lasterlijke taal kromp Ben Ami ineen.
Het was hem, of het oordeel des Ilee-
ren,hetwelk de overmoedige op zich laad
de, over hem zeiven losbarstte.
zei hij: „Heer Baron! ik kan niet gelooven,
dat ge zoo slecht zoudt zijn. Denk aan uwe
arme ziel, aan het oordeel Gods. Menschen
kunnen we misleiden, maar den Almachti-
gen God niet. O spot niet met zijn heil'ge
geboden. Ik wil u niet in het ongeluk stor
ten noch hior, noch hier namaals. Als het
moet, kan ik de som missen, die gij ont
kent van mij te hebben geleend. Krenkt
het uwe eer niet als ridder, dan wil ik ze u
voor eenige jaren leenen; eene gedeeltelij
ke afbetaling is mij ook goed; alles wil
ik doen, elke voorwaarde van u aannemen,
doch neem dat vreeselijk woord terug,
daardoor alleen hervindt ge de vrede voor
uwe ziel."
„Ei, ei, en uwe tienduizend gelogene
guldens, nietwaar? Ge zij t loos, inderdaad!
Ge geeft een glimp of mijne ziel ter har
te ging en hebt uw oog op mijn geld ge
richt."
Ben Ami viel schielijk in „Helaas! het
arme ongelukkige kind van Abraham kan
weinig geloof vinden. De aardsche rechter
slaat geloof aan een voornaam, machtig
christen en bij wien kan de arme Is
raëliet recht krijgen Daarom ben ik niet
bevreesd, heer Baron, nu gij mijne woor
den met spot beantwoordt. O, als gij in
mijn binnenste kondet lezen, het kloppen
van mijn hart om uwentwil, dan geloof
ik toch, dat gij mij en mijn arm volk reéht
zoudt laten wedervaren neen, gij zoudt
mij niet als een verachte hond van u
stooten, maar de waarschuwende stemme
Gods, door middel van een armen Jood
gesproken, opvolgen."
De Baron was gedurende de hartelijke
ontboezeming van den vromen Israëliet
in het eerst in een vermetele uitdagende
houding de kamer op en neer gegaan,
onder het fluiten van zijn lievelings aria:
Jadis regnait en Normandie
(Eertijds heerschte in Normandië.)
Langzamerhand werd het stiller en op
nieuw heerschte eene plechtige stille in
de kamer. Het scheen, alsof de woorden
van den Jood hem hadden getroffen. Op
eens werd die stille afgebroken door eene
liefelijke, zachte stem, de stem van een
kind „Lieve, beste papa de goede God
in den Hemel ziet en hoort alles."
Zijn dochtertje Anna had al dien tijd
in een hoek der kamer alles gehoord.
Zij wist wel niet waarover er eigenlijk
gesproken werd, of haar papa schuldig
of onschuldig was, dit had ze begrepen,
dat hij den godsdienst met spotternij had
behandeld. Haar godvruchtig gemoed
gaf zij lucht, welke de plaatshebbende
stilte haar aanbood. Helaas Juist deze
waarschuwende stem uit den mond van
een kind, van zijn eigen kind, die als
een uitroep van een Engel moest aan
gemerkt worden, maakte op den ongeluk-
kigen bcklagenswaardigen vader een
iegcnovergestelden indruk.
De waarschuwing van het lieve meisje
verhardde zijn hart nog meer.
(Wordt vervolgd.)