Vrijdag 27 September 1895. Tiende Jaargang No. 518. mm as isj mm PÜ. De Meineedige. Y Antirevolutionair Orgaan IN HOC SIGN O VIMCES FEULLETON. T.BOEKHOVEN. ML, uitgever: SOMMJEJLSIMIJt.li. 'I B&elang der Historie. i.) i. "ri Deze Courant verschijnt eiken Trijdag. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal. Boekaankondiging 5 Cent per regel en k/3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur. A81e stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën eet verdere Administratie franco toe te eenden aam desa Hits-ever. Lijnrecht tegenover het Cbr. geloof staat de geest onzes tijds, het onge loof, dat gebroken heeft met het bovennatuurlijke en de verklaring van alle verschijnselen vindt alleen in de stoffelijke wereld. Het dient ons het verstand des menschen, de rede als den betrouw baren gids aan in dit ondermaansche. Het verheft het intellect tot een on- feilbaren rechter en al wat in den weegschaal van deze Themis te licht wordt bevonden, neemt de zoon der eeuw niet op in zijne levens- en wereldbeschouwing. Door dit ten troon verheffen van het menschelijk verstand is er sinds de vorige eeuw, eene gansche omkeering gekomen in de wereld der gedachten. Met de aanvaarding van dit beginsel (de souvereiniteit der rede) verliet men den ouden weg en begon men eene geheel nieuwe richting te volgen. En hoe verder men voortschreed, des te duidelijker openbaarde zich het wezen van dit nieuwe lichtdes te driester en onbewimpelder ver kondigde men de theorieën van het ongeloof. Geen God, geen geopen- baarden godsdienst, geen plaats der gelukzaligen, geen eeuwig leven, niets, niets dan de stof. Onder den invloed van deze om wenteling op het gebied van den geest moest de beschouwing over tal van zaken wel aanmerkelijk veran deren. Natuurlijk, het gezichtspunt was een ander en tegengesteld ge worden aan het vorige. En zoo moest ook cp de rollen der historie in het oog van den ongeloovige een gansch ander licht vallen. De historie zelve tengevolge van het leven uit een ander beginsel veel van hare belangrijkheid, haar gewicht inboe ten. In des ongeloovigen historie beschouwing wordt het verheven Christelijk element ten eenenmale gemist. Onder geschiedenis verstaat hij enkel het aaneengeschakeld ver haal van ware en merkwaardige ge beurtenissen, die op den toestand der menschheid een belangrijken in vloed hebben uitgeoefend, (we be doelen hier nat. geschiedenis in al- gem. zin.) En hiermee houdt het op. Yeel inniger band ziet de christen tusschen verleden en heden. Hij ziet in de worsteling der eeuwen een strijd voor en tegen Christus en Zijne ge meente. Hij beschouwt den Zone Gods als het middelpunt der geschiedenis. En in de gebeurtenissen, in het wisse lende lot van volken en machten, in de zich vervormende toestanden voor Zijne komst ziet hij de voor bereiding voor Zijne heerschappij. De Christen ziet met het oog des geloofs op het blad der historie. Yoor hem slingert zich door die rollen een 'gouden draad, door Gods vin ger geweven. Yoor hem spreekt uit het boek der geschiedenis de stemme Gods, en daarom zal bij den Christen, die vasthoudt aan het eeuwig blijvend Woord, de geschiedenis nooit ofte nimmer van haar hoog standpunt dalen. Zoo zijn de velden der historie geen dorre, eenzame steppen, neen maar hier schittert de glans van Gods majesteit, hier „op de paden der his torie hoort ge Jehovah's heiligen voet stap ruischen." Tegenover deze beschouwing valt de koude platvloersche, prozaïsche, in den grond goddelooze opvatting van den ongeloovige geheel weg. Yerhef- fend en bezielend daarentegen werkt de historie, uit het Chr. oogpunt be zien. Dan wordt het oog ontsloten voor de leidingen Gods met volken on per sonen en is het voor ons van veel beteekenis, na te gaan, hoe door Hem, die boven het stot zetelt toomelooze heerschzucht eindelijk paal en perk wordt gesteld. Is het voor ons in hooge mate belangwek kend, to hooren, hoe onderscheidene personen, nietige schepselen, maar steunende op hun God, machtige werktuigen zijn geworden in de hand des Heeren, helden in den vollen zin des woords, die dikwerf de zaak van een verdrukt volk op z;ch namen en zich daardoor eene onvergankelijke eere bij het nage slacht verwierven. De geschiedenis van dit in ons oog alleen juiste standpunt gezien, leert, hoe gerechtigheid een volk verhoogt. Hoe de vreeze des Heeren de levens sappen eener natie vertrischt en ver sterkt. Hoe 't volbrengen van Zijne ordinantiën door overheid en volk de grondslagen van den staat beves tigt en versterkt. Hoe met het weer staan van Gods geboden het verderf de landpalen binnensluipt en de le venskracht verlamt. De geschiedenis leert, hoe de ge reformeerde religie, het Calvinisme in onderscheidene deelen der wereld een krachtig volk heeft gekweekt, een volk, dat in geestkracht en veer kracht vele andere ver overtrof. Het is dus duidelijk, dat onze rich ting, in steê van het belang der his torie gering te schatten, het alleszins wenschelijk acht, dat het volk meer en meer bekend worde met het leven, het woelen en worstelen van vroe gere dagen, ook, opdat de dapperheid van den voorvader den nazaat nog in bezieling brenge en hem prikkele tot krachtige daden. f VOLKEREN AARDE. Aller oogen, zoo schreef het Journal de Bruxelleszijn thans gericht naar de „eeuwige stad", waar het officieële Ita lië zijn zilveren bruiloft viert met Rome de hoofdstad. De 101 kanonschoten, die in den morgen do driekleui begroeten op het kasteel St. Angelo, wekken met kracht de herinnering weer op aan het werk voor 25 jaar volbracht door de artillerie van generaal Cadorna. Is er reden om zooveel drukte te maken over een gebeurtenis, die niets toevoegde aan den roem van het nationale leger, maar een droeve bladzijde vulde in de geschie denis van de „stad des pausen"? Het was Zondag de groote dagen dat hij met grooten luister en veel praal vertoon in Rome werd gevierd, behoeft niet meer gezegd te worden. De tele grammen brengen ons een tamelijk uit voerig relaas van wat er Zondag binnen de muren der hoofdstad voorviel. Hoofdmoment was de onthulling van Garibaldi's standbeeld. Ze werd door meer dan 100,000 menschen bijgewoond. Crispi hield daarbij de lang aangekondigde rede voering, waarin hij sprak over de ver heffing van Rome tot hoofdstad, en ook de verhouding tot den paus aanroerde. Ziehier hoe hij dat deedHij zeide, dat de paus, die vóór 1870 wijken moest voor de vorsten der aarde, thans slechts aan God onderworpenheid is verschul digd dat hij nu onafhankelijk souverein is, boven allen verheven. De roomschen behooren dus Italië nog erkentelijk te zijn voor wat het voor de pauselijke waardigheid heeft gedaan! De Parijsche correspondent der Times ziet in de tegenwoordigheid van prins Lobanoff bij de revue te Hirecourt in IFraisikrifk, een feit van groote be teekenis. De prins, schrijft hij, is werkelijk de vertrouwde van keizer Nikolaas, met wiens toestemming hij de buitenlandsche politiek leidt. Zijn tegenwoordigheid te Mirecourt bewijst, dat de keizer de staat kunde zijns vaders ten opzichte van Frankrijk volgt en geeft getuigenis van diens levendig verlangen, om de Fransch- Russische militaire overeenkomst nader te bevestigen. Ook de correspondent van de Daily Chronicle uit zich in denzelfden zin. De toevoeging van een of twee artikelen aan de militaire overeenkomst tusschen heide Rijken zon wel eens het gevolg kunnen zijn van het verslag van gene raal Dragomiroff over de groote ma noeuvres in Frankrijk, meent deze corres- spondent. De Standard is bepaald ontstemd over dit voortdurend wisselen van vriend schapsbetuigingen tusschen Frankrijk en Rusland en komt tot de slotsom, dat de Engelsehe regeering op deze wijze mis schien nog genoodzaakt zal worden, zich bij het midden-Europeesche verbond aan te sluiten. Yeel waarde hebben soortge lijke beschouwingen vooralsnog niet. Dat te Londen eenige ontevredenheid bestaat over den steun, dien Rusland aan Fran krijk schenkt, is wel verklaarbaar. Men had daar, na den dood van Czaar Alexan der, op een nauwere aansluiting van Rus land bij Brittanje gehoopt, en niemand minder dan de prins van Wales had er voor gewerkt, zoo men zegt. En nu komt daar niets van, maar bl'jft de Regee ring te Petersburg integendeel handjes toesteken aan de Pranschen, die oude benijders van de Britsche natie, 't Is voor John Buil inderdaad niet plei- zierig. Een telegram uit Dom bay meldt het volgende: In Goa (Portugeesch gebied) is een militaire opstand uitgebroken, tengevolge van de weigering van den administra teur, om waarborgen te geven voor de uitbetaling der soldij, die geëischt werd door de troepen, bestemd om naar Afrika te worden ingescheept. Meer dan vijf honderd-man met de officieren, weiger den aan boord te gaan. Zij schoten twee schildwachten dood en trokken met wa pens en ammunitie de provincie Novas Conquistas binnen. Het ontbreekt aan voldoende troepen, om den opstand te onderdrukken. In eene niet onaanzienlijke stad van noordelijk Duitschland, in de nabijheid van den Rijn, leefde op het einde der vorige eeuw, een goed gezeten Jood, Ben Ami genaamd, die om zijne algemeen erkende rechtschapenheid en menschen- liefde de achting van vele christenen genoot. Hjj was, als de meeste zijner geloofsgenooten in dien tijd, van klein at begonnen, en had zich in het eerste tiental jaren zeer armoedig moeten behelpen. Door zijne onvermoeide werkzaamheid en vlijt, gepaard met een zuinig overleg gende wijze van huishouden, had hij een aanzienlijk kapitaal bijeengebracht. Yan toen af kon hij zijne zaken op eene groote schaal voortzetten. Toen nogmaals een tiental jaren verstreken waren, was zijn kapitaal meer dan vertiendubbeld. Hij ging nu met recht voor een rijk man door, en behoefde niet voor vermindering in zijne bezittingen te vreezen, omdat hij zich niet alleen van alle gewaagde speculaties onthield, maar dewijl hij daar bij ongehuwd bleef en met eene oude tante woonde, werd hij niet gekweld door de zorgen en opofferingen aan het huwe lijksleven verbonden. Verkeerde iemand in geldelijke verlegenheidwa3 er ergens hulp en ondersteuning noodig, Ben Ami was altijd bereid te helpen. Ofschoon velen Joodschen geldwisselaars den naam van woekeraar gegeven wordt, Ben Ami maakte in dat opzicht eene uitzondering op den regel. Hij nam slechts door de wet bepaalde en geoorloofde rente, ja vertrouwde zoo vast op het vertrouwen en de eerlijkheid zijner schuldenaren, dat hij zijn geld zelfs nog aan hen leende, die bij anderen geen penning verkrijgen konden, tenzij zij een goeden waarborg gaven. Deze bereidvaardigheid om zijn mede- mensch in nood bij te staan, had wel haar grond in de aangeborene goedheid zijns harten; maar zj werd tevens ge heiligd en ondersteund door zjjne ware godsvrucht. Ben Ami was en bleef met betrekking tot zijn geloof een Jood; hij verwachtte den Messias zijns volk met brandend verlangen hield innig en trouw vast aan de leer des O. T. welke hij als de eenig geldende openbaring hield, doch was vrij van alle Joodsche bekrompen heid. Hij had, wat de zedeleer in het Evangelie betreft, hare in- en uitwendige waarheid in toepassing op het burgerlijk leven, in zijn hart opgenomen. Hij was niet onverschillig. Wel vierde hij de hoofdfeesten van den Israëlitischen gods dienst met zijne oude tante in de stille binnenkamer, maar hij bezocht tevens de godsdienstoefeningen der christenen, zon der bezwaar voor zijn geweten. Het was hem te doen om de preek, waarin hij onderricht zocht en vond. Ben Ami was dan ook algemeen geacht. De aanzienlij ken waren hem genegen. Hij verschafte hun, wanneer zij in geldverlegenheid ver keerde, hetgeen menigmaal gebeurde, de noodige hulp. De armen vonden in hem een beschermer, die in het verborgene goed deed. Op een morgen toen Ben Ami zijn gebed geëindigd had, tiad iemand bij hem binnen, die zich, zoowel door zijne kleeding, als door zijne geheele voorkomen, als een voornaam heer deed kennen. Hij hield den hoed op het hoofd, had vooraf niet aangeklopt en streek zich met wel gevallen over den langen baard. Toch lag er in zijne houding en gebaren iets vriendelijks, want hij achtte het niet beneden zich den Jood de hand te reiken en sprak: „Ben Ami kent gij mij?" „Zeker. Gij zijt de heer Baron von Lanz tot Wettingen" antwoordde hij met bescheidenheid. „Juist, het verheugt mij, dat gij mijn naam en mijn persoon niet vergeten hebt, daar doet gij wel aan. Ik laat mij veel aan u gelegen liggen, Ben Amiwaar ik kan, help ik u voort, ja, ik houd het voor niemand geheim, dat gij onder mijne bescherming staat en daarenboven mijn vriend zijt." „Te veel eer voor een armen Jeod. Het verheugt mij inderdaad, heer Baron! dat menschen van macht en invloed zich mijner aantrekkenhierin is veel waarom ik gerust kan zijndan, mijne wezenlijke gerustheid vind ik in de bewijstheid van Gods bescherming, die zelfs den armen Jood niet te gering acht, hem Zijne genade te bewijzen." „Ja, ja, uwe vroomheid en menschlie- vendheid zijn alom bekend, doch aan uwe waarheidsliefde twijfel ik: reeds tweema len hebt gij u een armen Jood genoemd, terwijl het iedereen bekend is, dat gij de rijken Jood zijt." Ben Ami lachte en zeide: „Zoo heb ik het niet gemeend. Het zou groote zonde zijn jegens den God mijner vaderen, als ik mij arm aan tijdelijke goederen noemde. De Heer heeft groote dingen aan mij gedaan. Hij heeft mijn arbeid in het zweet mijns aangezichts gezegend, ik heb duizendmaal meer dan ik tot mijn onderhoud noodig heb. Al moést ik in kommer en ellende, zooals in mijne jeugd, mijn dagelijksch brood verdienen, zou ik nog tevreden moeten zijn. Evenwel ben ik een arme Jood, arm naar God. Ik ben geringer dan al Zijne trouw en barmhar tigheid aan mij bewezen. Arm ben ik, geen vaderland, geen te huis, men erkent mij ter nauwernood, ja, ik mag tevreden zijn, een plekje op aarde te bewonen, waarop ik het vermoeide hoofd kan neer leggen. Is niet bijna overal de Jood een voorwerp van bespotting, waar hij zich vertoont? Roepen de kinderen mij zelfs niet na: „daar gaat de Jood Ben Ami!" als ware ik een mensch niet gelijk de anderen „Daaraan kunt gij spoedig een einde maken, laat u doopen," zeide de baron op een lichtzinnigen toon. Ben Ami zweeg stil en zag weemoedig voor zich, toen de Baron voortging en zeide: „Ge hebt tegen den Christus veel in te brengen, niet waar?" „Heer Baronweinig of niet tegen Christus maar destemeer tegen de chris tenen." „Zoo, zoo, Jood! Het is niet raadzaam deze uitdrukking tegen iemand anders dan tegen mij te bezigen. Dank zij Gode, ik ben verlicht genoeg om de vooroordee- len en het bijgeloof mijner christelijke medemenschen over het hoofd te zien. Ik heb, ronduit gezegd, mijne bijzondere inzichten over Christus en het christen dom. Maar wat hebt gij tegen de chris tenen in te brengen?" „Laat ons daarover zwijgen, heer Baron! Ik heb berouw over deze uitdrukking, vooral wanneer gij ze op de bewoneis van deze stad zoudt toepassen, van wie ik steeds zooveel liefde en toegenegen heid ontvangen heb. Waaraan heb ik de eer van uw bezoek te danken?" (Wordt vervolgd.) ■H '1 i epwhBHD

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1895 | | pagina 1