Vrijdag 28 Juni 1895. Tiende Jaargang No. 505. Antirevolutionair Orgaan B fil P IN H O e SIG NOV! N CE S T.BOEKH OVE N. FEUILLETON. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. uitgever: Advertentiën van 1 5 rogels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal. Boekaankondiging 5 Cent per regel en maal. Diens taan vragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Advertentie!! worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur. Zacht wat, lezer, we bedoelen met dit opschrift niet die klasse van men- schen eens wat nader te bekijken, die hun „koetjes op het droge' hebben, niet meer behoeven te wer ken voor den kost en die men hier en daar wel eens minachtend ponknippers" hoort noemen. Neen Wij hebben kele menschen, maar op ons geheele volk, dat we niet zoo geheel onjuist een volk van „renteniers" zouden kunnen noemen. ,cou- dat is onze bedoeling niet. het oog niet op en- in de wateren van Marokko Immers een „rentenier' is, ofbe- tevreden hoort althans te wezen, een mensch". Hij heelt aan niets gebrek is behoorljk gehuisvest; maakt het zich nergens druk meê vermoeit zich niet; leelt er goed van, en heeft alleen maar deze zorg, dat zijue effec ten of zijn andere bezittingen hem zóóveel opbrengen, dat hij niet be vreesd behoeft te wezen, dat hij uit zijn rustige rust moet opsprin gen. Alles gaat kalm, maar het moet kalm b 1 j v e n dat is de hoofd zaak. Nu weten we niet of iedereen het met ons eens zal wezen, wan neer we beweren, dat ons volk, als geheel, tamelijk wel op zulk een ren teniersleven schjnt gesteld te zjn. Maar wèl weten we, dat men er hier en daar in het buitenland net zoo over denkt als wij. Ons volk leeft in de wetenschap, dat het een groote erfenis heeft ont vangen. Wel niet in geld, maar in roem. Wj spreken gaarne van „het klei ne land, dat het tegen het machtige Spanje durfde opnemen" slaan in ons vaderlandsch historieboek nog wel eens de bladzijden op, waarin der Oranjes heldenfeiten zjn geschilderd, of de namen van de Ruyter en Tromp ons tegenblinken, en we schudden tevreden het hoofd en zeg gen ja, ja, toen hebben we toch maar heel wat te vertellen gehad. Maar „gehad" is een leelijk woord. Want thans, on dat is erg jammer, hebben we al zoo goed als niets meer in te brengen. Een van onze landgenooten heeft believen te vertellen dat we een „wauwelende'' natie waren, een an der maakte het niet beter door ie verzekeren, dat we „lamlendig" moesten heden, een No. 3 kwam betoogen, dat er hier een Jan Saligeest heerschte, waaruit blijkt, dat als we onze natie bij een rentenier vergel j- ken, wj nog lang niet het ergste vertellen. Rustig teert dan ook ons volk op zijn historisch kapitaal, als een ren tenier, dio zjn pantoffels aantrekt, zjn pjpj3 opsteekt en vast voorne mens is om zich nergens meer mee te bemoeien. Maar Lombok dan! Zeker, wj waardeer en hoog wat op Lombok is geschied, maar heeft dat niet juist bevestigd wat wij be weren. Immers toen de schrikbare mare kwam van den moord op onze troe pen, toen sprong ons volk even op, wreef zich de oogen uit en voelde weer iets van den ouden geest, die in onze vaderen werkte. Met wat een kinderlijke verbazing werd het alom uitgebazuind, dat onze natie nog zulke mannen had, als Vetter en zjn leger, alsof die verbazing niet tevens onze a r m o e op dat stuk helder aan het licht bracht. O, zeker, we hebben nog heel wat waarover we mee kunnen praten. Maar als we dat ook niet meer had den, dan was alles uit. "Dichters, ze zjn er haast niet meer, maar het is dan ook geen tijd om te dichten, In de heldendagen van een volk bloeit zjn poëzie het schoonst; maar toen de Lombok- geestdrift door ons land waaide werd die niet eens door een gespierd lied geuit. Schepen, zelfs om bj de opening van het Noord-Oostzee kanaal geen guur te maken, hebben wj als er in de Middelandsche een Nederlandsch schip wordt zitten we heel kalm een pair maanden te delibereeren over de v aag, hoe we dat nu zul len aanleggen, en geen Nederlandsch schip ontplooit de Hollandsche drie- gek niet Zee gero old, want Nederlandsche schepen zijn er niet. Japan is, door het bezit nemen van Formosa die naam is ook nog een stuk van onze erfenis in de onmiddelijke nabijheid van onze be zittingen gekomen, maar heeft het Nederlandsch Rood-Wit-Blauw nog niet in de buurt ontmoet. Wij rentenierenons druk maken ligt niet meer in ons plwn. Op wetgevend gebied, evenzoo. Een Duitsch blad had dezer da gen de vriendelijkheid te komen ver tellen, dat wij ook op dat gebied het „achterlijkste volk" van Europa zijn. De boodschap is niet aangenaam, maar is zij onjuist? We zitten het heel kalm aan te hooren en zien dat het maar al te waar is. Men beeft onze Staatslieden wel eens „wetgevend onvermogen" verweten, dat wil zeggen, dat zij ons niet aan goede wetten weten te hel pen. Nu de Vermogens- en Bedrijfsbe lasting wat dichterbij gezien en in hun werking aanschouwd zijn, nu zal men er zeker niet hard over roemen. Wij blijven rentenieren, ook op so ciaal gebied. Daar moet gewerkt met alle macht, maar jawel, de pantoffels zitten zoo gemakkelijk en het pijpje is zulk e ;n genot. Des volks nooden wordc-n met den dag dringender maar onze nationale schommelstoel wiegt zoo prettig, en een dutje na den eten bekomt zoo goed. Van alle kanten gaat do bede om hulp op, maar on ze nationale kamerjapon zit zoo ge makkelijk, en immers, het gemak dient den mensch. Raken we aan het praten, dan gaat het over ons „grootsch verle den" over de dagen, dat onze sche pen een bezem voerden in de mast over de tijden dat Europa zonder ons geen woord spreken, geen daad verrichten kon toen we op alle ge bied onze mannen hadden toen men wist waar Boerhave in Europa woon de toen. maar genoeg, een mooie erfenis niet waar En thans? Thans renteniert on ze natie? en als er hier of daar eens een man opstaat, die tot wer ken aanspoort, die op der tijden nood wijst, die tot handelen roept, dan verschuiven we ons huweelen mutsje een weinig, stoppen pijp" en t erg lastig, dat er vinden vele ontevreden menschen zijn tegenwoordig, die maar geen rust schijnen te kennen en die willen, dat wij uit onze gemakkelijke hou ding zullen opslaan en den arbeid eens flink zullen aanvatten. Zulke menschen. die altijd maar weer tot werken roepen cn die nim mer ophouden te waarschuwen dat het zoo niet langer gaat, zulke men schen zijn lastig't is zoo. Maar laat er ons dankbaar voor wezen. ffl pi Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. SOMMMiïLlSMÏïïJK. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan S3M£^B£gS2l Alie stukken voer tie Redaci Renteniers. besfeiml, Advertenties! em verdere Administratie traiscg? toe te zenden nasi fleei Ui I) E OM C U It It E M T. 18) Hoofdstuk XI. (Slot.) Nu heb ik aan van Meerden prijsopgave gevraagd van manufacturen en hem de ljsten gezonden, waarop de kwaliteit vermeld stond. Nu go weet hoe het gaat in den handel bj zulk soort inschrijvin gen en daarom heb ik geschreven, dat zij zich niet zoo precies aan de kwaliteiten behoefden te houden. Met een goede fooi kan men dat wel in orde maken. En wat denkt go dat ik ten antwoord kreeg Een brief vol zedelessen en bjbelspreuken. Ik had altijd gehoord dat het zulke ferme handelslui waren, en daar krjg ik me zoo'n catechisatieles, omdat ik hen tot bedriegen wilde verlok ken, verbeeld eens. Nu dat was dan toch ook zoo, merkte de ander glimlachend op, liet zjn cordate, kloeke handelaars, eerlijk als goud. Zj staan goed aangeschreven in Amsterdam. Aan hunne volharding cn eerlijkheid hebben zj den bloei hunner zaken te danken. Ook voor hunne ondergeschikten zijn zj uitstekend. Nu, ik houd niet van die menschen, die met hun Godsdienst te koop loopen, was het onverschillige antwoord. „Ja maar van Meerden verkoopt zjn Godsdienst niet", was de guitige opmer king, want hj wil ze gaarne zelf bohou- den. Op deze wijze werd het gesprek voort gezet. De magere man in den hoek, had geen woord verloren van het gesprokene. lij werd zoo mogelijk nog bleeker en bedekte later het gezicht met de handen. Eindelijk stoomde de trein het station Amsterdam binnen. De reizigers verstrooiden zich. Ook de bleeke man met den zwaren baard verliet lai gzaam het perron. Plotseling werd er een kreet gehoord, en onder den uitroep „Hendrikvader werd hij door eene vrouw en jongen man omhekd en naar een rijtuig gevoerd. Het waren niemand anders dan Willem van Meerden en zjne moeder, die nu den lang verwachten man en vader huiswaarts brachten Ja, die bleeke reiziger was Hendrik van Meerden, van Mexico wedergekeerd. Toen wj de laatste maal van hem ver namen, had hj nog volstrekt geen plan om naar het vaderland weder te keeren, tenzj dan dat hj rjk kon wederkeeren. Maar daar kwam het niet toe. Verre van daar, want hard moest h j arbeiden om in zjne behoeften te knnnen voorzien. Treurig en somber vloden zjne dagen heen en alleen de briefwisseling met zjne familie gaf hem genot. Overigens werd h j al meer gevoelloos voor hoogere dingen, en werden de pijlen, die door zijne vrouw en kinderen in eenvoud en lietde op zjn gemoed gericht, afgestuit op de vjandscnap zjns harten. God echter had nog een laatste waar schuwing voor hem. De inhcemsche koortsen grepen hem aan en brachten hem aan den rand van het graf. Door vreemden om geld verpleegd, gevoelde hj zich nameloos ongelukkig. Voor sterven was hj bevreesd en tot God roepen om genade dat wilde en kon hj niet. Tegen de verwachting in herstelde hj althans zooverre, dat hj aan den drang zjner familie gehoor geven en het vreemde land verlaten kon. De stoomboot bracht hem tot Antwerpen en vandaar ging do reis per spoor naar Amsterdam, zooais we trouwens reeds zagen. De gemengde gevoelens tebeschrjven die de familie van Meerden b j het weder zien bezielden, zou niet mogelijk zjn. Ook niet, welke gedachte er in het hart van den man omging, toen Van Halm hem als „vader" begroette. Juffrouw van Meerden was als verjongd nu zj haren echtgenoot na zoo lange scheiding weder naast zich zag. Wel temperdezjnzwak en ziekeljk voorkomen de vreugde aanmerkel jk, maar daartegen over stond de hoop, dat goede verzor ging de wankelende gezondheid'verbete- ren zou. Dat het hem vreemd te moede was, te midden van zjne kindoren die hem ontgroeid waren en b j hot aanschouwen zjner schoonkinderen, behoeft geen ver melding. Toch waren zjne gedachten niet aangenaam. Hj gevoelde zich als een schipbreukeling naakt en ellendig aan het strand geworpen en uit medelijden ver pleegd En tegen deze gedachte kwam zjn gansche hart in opstand. Maar zjn lichaam had ook zjno eischen en dwong hem tot zwijgen. Alsof zj wist wat er in haien man onging, dwong de liefhebbende vrouw hem zachtjes om den avond na de vermoeiende reis rustig op zjn kamer door te brengon, terwjl zij zelve bj hem bleef. Van Meerden was haar daarvoor in zjn hart zeer kleur erkenteljk. noodiottigen reden tot klagen Voor het eerst na den dag kon bij weder zijn hart uitlaten en zjn klachten voor een geopend oor uitspreken. En hij meende veel te hebben; De zegeningen van dezen dag, het wederzien van zjne familie, zag hj voorbj. Bittere woorden getuigden van wrevel tegen de maatschappj en heel het menschdom. Zjne vrouw hoorde het met smart aan, maar sluitte den stroom van woorden niet, omdat zj wist dat het zoo'n wel daad voor het gemoed was om al zjne grieven hetzj dan gegronde of ongegronde, aan een vertrouwd persoon mede te kunnen deelen. Wat zou zj er echter voor hebben willen geven als haar Hendrik zichzelve als zondaar voor God en de menschen aangeklaagd had. O, dat er toch nog een3 vrede in zjn hart kwam. Na dezen dag nam alles weder den gewonen loop aan. De zaken van Willem breidden zich al meer en meer uit, zoo wel in het binnen-als buitenland werd zjnen naam met eere genoemd. De schulden van zjnen vader waren geheel door hem betaald, üe oude van Meerden had het vernomen, maar geen woord van dank viel Willem ten deel. Hj begreep niet waartoe het eigcnljk noodig' geweest was. De crediteuren hadden im mers met het gedeelte, dat hen toegelegd was, genoegen genomen Die Willem zal nooit een man van zaken worden", mompelde hij hoofdschuddend. Ondanks dit alles, zegende God den jongen Hoopman konneljk. Nadat van Halm met Lina gehuwd was, had hj het zjno willen bijdragen aan het onderhoud van juffrouw van Meerden. Ten einde deze onderstand in een vorm te brengen die zoo aangenaam mogelijk was, werd haar een aandeel in de zaak gegeven. Toen had zj en bj diens wederkomst ook haar man een zeker recht op de geiden die zj ontvingen. Do liefde, die vindingrijk is had deze list bedacht. Kort nadat zjn vader in het vaderland was teruggekeerd, verlooide Willem met eene Amsterdamsche koopmansdochter, die hj als een Godvreezend meisje had leeren kennen en beminnen. De oude van Meerden bracht rustige dagen door, die, ware hj maar tevreden geweest, gelukkig genoemd hadden kun nen worden. Op het kantoor was hj alt jd wolkom cn mocht hij naar behagen aan den arbeid deelnemen. Veel kwam daar niet van, want ten eerste kon hj met de strikt eerlijke wjze van handelen, die hij kleingeestig noemde, niet meegaan en dan ook nam zjne gezondheid met den dag af. Wat het huiselijk verkeer betreft dan mocht dit tijdperk het gelukkigste van zjn leven heeten. Door de tecderste zorg die liefhebbende harten bedenken en in beoefening bren gen kunnen omringd, gingen de dagen rustig en aangenaam voorbj. Zo waren echter niet vele, na eenige maanden werd hj opgeroepen om to versehjnen voor den rechterstoel van Hem, die ons leven bepaald. Veel hebben we niet meer te schrj ven, de firma ging steeds vooruit zoodat het de grootste van Amsterdam werd. Dat Willem zjn God niet verliet, is hem ten zegen geweest.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1895 | | pagina 1