Vrijdag 31 Mei 1895.
Tiende Jaargang No. 501.
Antirevolutionair
Orgaan
Bijvoegsel.
IN HOC SIGNO VINCES
FEUILLETON.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
uitgever:
T.BOEKH OVEN.
SOMMELSMJMi.
Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing.
ASle stukken voor de fiêedactie bestemd,
Advertenties! en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever.
Bij dit nummer behoort een
Gerechtvaardigd.
Toen Dr. Kuyper, nu 20 jaren
geleden, in de Tweede Kamer aan
drong op het tijdig nemen van maat
regelen tot verbetering van de sociale
verhoudingen, bepaaldelijk van die
tusschen patroons en werklieden, viel
zoo goed als niemand hem bij
Men zal wellicht zeggen, dat is
oud nieuws, waarop we reeds zoo
dikwijls onthaald zijn. Oud nieuws,
dat de Liberalen den Groudschen al
gevaardigde alleen lieten staanoud
nieuws, dat van Lynden van San-
den burg den spreker ongeloovig aan
zag; oud nieuws, dat men hem
spottend een schema voor een wet
boek op den arbeid vroeg.
Oud nieuws, zeer zeker. Maar
het kan toch zijn nut hebben, om
er nog eens mede voor den dag te
komen.
En dit wel om twee redenen.
Ten eersteom te laten uitkomen
dat zij die vóór 20 jaren tegen iedere
bemoeiing van den Staat met sociale
aangelegenheden waren, thans er in
beginsel allengs voor zijn geworden.
Men lachte Dr. Kuyper uiten het
blijkt nu dat deze volksvertegenwoor
diger de lachers niet minder dan.
20 jaren vóór was.
In ernst wie verklaart zich
thans nog tegen een sociale wetge
ving Immers niemand. Schier allen
zijn op de lijn gekomen van den
leider onzer partijen slechts hier
over loopt nog verschil, hoe verre
de Staat ten aanzien van die be
moeiing kan of mag gaan.
Yoor ons, anti-revolutionairen, ligt
hierin zeker wel eenige voldoening,
dat n.l. nu blijkt hoe juist onze lei
der voor de toekomst den ernst der
sociale toestanden en de onafwijs
bare taak van den Staat te dezen
opzichte inzag. Maar een voldoening
van zeer gemengden aard. Hoeveel
verder zouden we niet reeds zijn,
indien in 1875 Dr. Kuyper's raad
in ernstige overweging genomen en
opgevolgd was. Thans heeft het al
den schijn, alsof men op zijn lijn is
gekomen, minder uit overtuiging,
gegrond op ernstige studie maar om
dat de strooming niet is te keeren,
omdat men niet bij machte is het
laat-maar-loopen-stelsel vast te hou
den en alzoo vrees voor erger de
prikkel tis die de tegenstrevers van
weleer tot het verlaten van het vroe
gere standpunt dreef.
Was in 1875 een begin gemaakt
met deze ernstige aangelegenheid
zoo zou zeer stellig het sociale- vraag
stuk niet dat bedenkelijke karakter
hebben verkregen, hetwelk het nu
heeft, dan had men op geleidelijke
en rustige wijze de zoo onafwijsbaar
geworden maatregelen kunnen ne
men dan was er ook geen grond
geweest voor bitterheid over de traag
heid onzer wetgeving en de hard
leersheid onzer staatslieden.
Intusschen om nog een andere
reden meenden wij aan 1875 te moe
ten herinneren.
Wat Dr. Kuyper in dat jaar in's
lands Raadzaal ter sprake bracht,
werd beschouwd als een theorie,
waarop geen praktijk kón volgen';
als een illusie, die tot geen verwe
zenlijking kon leiden in één woord
als het opwekken van verwachtin
gen, die nimmer konden worden be
vredigd en waarop dus ontevreden
heid moest volgen Op dien grond
aarzelden velen dan ook niet de
een zacht, de ander luider den
spreker zoo ongeveer als staatsgevaar
lijk voor te stellen.
En ziet diezelfde lieden zijn
thans in mindere of meerdere mate
allen ook staatsgevaarlijk geworden.
Zij allen staan nu voorbemoeiing
van den Staat met het sociale vraag
stuk.
Doch dit niet alleen. Wat vele
jaren lang ook wel in onze krin
gen, gefluisterd of ook wel hard
op gezegd is, dat n.l. Dr. Kuyper
wel verwachtingen kon opwekken,
hoogstens eenige titels voor een wet
boek op den arbeid aan de hand kon
doen, maar dat hij niet in staat was
om één punt uit te werken wordt
nu weêr op treffende wijze op de
kaak gesteld door de hoogst gewich
tige artikelen-reeks over het vraag
stuk der pensionneering in de Stan
daard.
Die serie artikelen geven een re
geling, een stelsel voor pensionnee-
ring aan, waarmede men het wellicht
in enkele details niet eens kan zijn,
maar die toch klaar en duidelijk
aantoonen, dat de theoreticus van
1875 wel in staat is zijn denkbeel
den in een stelsel saam te vatten.
Zelfs kan veilig worden gezegd, dat
in de Ned. pers nog niet een zoo
volledige en klare uiteenzetting van
het pensioen-vraagstuk is gegeven als
thans in het hoofdorgaan van onze
partij is geschied een uiteenzetting,
die een voortreffelijke gelegenheid
aanbiedt voor alle partijen om daarop
nader in te gaan.
En mocht men ons tegenwerpen
dat Dr. Kuyper dan toch 20 jaren
noodig gehad heeft om uit te wer
ken, wat hij ook op dit punt in
1875 wenschte dan zouden wij
kunnen wijzen op zoovele artikelen
in de Standaardvan voor jaren,
waarin in beginsel hetzelfde stelsel
werd bepleit. Dat het niet vroeger
tot een vollediger uitwerking kwam,
ligt overigens, gelijk ieder kan we
ten, aan den schoolstrijd, die ook op
het gebied van de sociale aangele
genheden stilstand gaf, en die door
de liberale partij zoo lang werd vol
gehouden.
Doch hoe dit alles ook zij niet
tegen te spreken is het meer dat het
met den dag duidelijker wordt hoe
juist Dr. Kuyper reeds voor 20 jaren
de zaken inzag en ook, dat hetgeen
onze leider voorstond maar niet
woorden waren zonder zin, maar
denkbeelden die wel degelijk uitvoer
baar blijken.
Zoo gaan we vooruit al is het
helaas wel heel langzaam.
En in ieder gevalde spreker,
die in 1875 werd uitgelachen, is
thans afdoend gerechtvaardigd.
Boodsch
VOLKEREN AARDE.
DE COIVCIIBHE X T.
13)
4S!ff
wm ii i njiii-n uil iïjijs Eiii si mnnssi mluwsi
Deze Courant verschijnt eiken Ylijdag.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur.
De verstandige en overredende proclamatiën
van de Japanschen Mikado sehijnen de bevol
king, nog in den roes der behaalde overwinnin
gen, maar ten deele te hebben overtuigd, en
nog steeds hoort men van uitingen van
ontevredenheid wegens do toegevende houding
der Regeering tegenovor do inmenging der
Europeesche mogendheden. Het schorsen van
dagbladen is een maatregel, daartegenover door
de Regeering nog al eens veel en op groote
schaal in toepassing gebracht.
Wat de tenuitvoerlegging van het vredesver -
drag betreft, gaat deze overigens kalm en stadig
haren gang. Graaf Komatzu is uit Port Arthur
teiug en van de 5 divisiën, die onder zijn bevel
het schiereiland L'iao Tong bezet hielden, blijven
er voorloopig nog maar twee, waarvan nog een
brigade wordt afgenomen voor We: hai Wei.
Op Formosa wordt de toestand steeds ongun
stiger. De inboorlingen kwamen openlijk in
opstand tegen de Chineezen de „gouverneur"
van het eiland is zoo goed als door hen ingesloten
en weigeren tevens het Japansch gezag te
erkennen. Onder aanvoering van een jeugdigen
Chinees, wiens zonderlinge naam Ku Hung KuK
een weinig aan Coxinga doet denkon en die
zioh tot Koning van Noord Formosa deed
uitroepen, maken zij alle aanstalten tot verzet.
In Chineesche bladen wordt als redmiddel al
enzijdigverklaring van het eiland voorgesteld,
ja zelfs nota bene) om het tot een Republiek
te maken. Maar de Japanners zullen hun dat
wel anders leeren. Met Formosa hun eilanden
Rijk te besluiten, was altijd hun droombeeld.
Wat Helgoland voor de Duitsche dichters en
patriottische droomers was, is Formosa voor de
Japansche. Geen wonder dan ook, wanneer
men lee3t, dat de Mikado besloot eeu deel van
de Keizerlijke garde naar Formosa te zenden,
aan welk keurkorps duse hoogstwaarschijnlijk
het herstel der orde aldaar zal worden
opgedragen.
De Japansche gouverneur, Graaf Kabayama,
is al op weg naar zijn post.
De Ministers en de Keizer keeren uit
Hiroshima naar Tokio terug.
Naar the Thim.es uit Tientsin heeft vernomen
heeft een Amerikaansch syndicaat aan China
aangeboden de oorlogsschatting voor te schieten
tegen concessiën op het gebied van spoorwegen,
enz. enz. Maar Frankrijk, Rusland en Duitsch-
land verzetten zich tegen plannen, die den
oenen staat boven den anderen zouden bevoor-
deelen.
Hoofdstuk VII.
Ondanks al die „geoorloofde koop-
manszetten" ging de eenmaal bloeiende
handelszaak achteruit zoo snel als een
paard loopen kan. Van Meerden zag het,
word schier verleerd van nijd en toorn,
kon zich soms bijna de haren uit het
hoofd trekken, raasde dan tegen kantoor
bedienden en knechts, tegen zjjne dochters
en soms wel tegen zijne vrouw maar
bleef doorgaan.
't Was op zekeren middag, dat van
Meerden alleen op zijn kantoor zat, het
hoofd op de armen leunende. Voor hem,
lag een vel papier waarop vele cijfers
stonden. O die cijfers, hoe grimden zij
hem aan. Denk eens daar stond vermeld,
dat den volgenden dag onderscheidene
wissels zouden ter betaling aangeboden
worden. De nietbetaling zou een bankroet
tengevolge hebben, en helaas de geldeljjke
omstandigheden waren zoodanig, dat er
geen kans was om de wissels te voldoen.
Lang had van Meerden door allerlei
kunstgrepen zijne leveranciers kunnen
betalen maar nu wist hij geen raad meer.
De slag lang gevreesd, scheen onver
mijdelijk. Zijn hart kromp in een als hij
er aan dacht. Ha, wat zou Monas zich.
verblijden, dat hij de victorie behaald
had. Als hij nu deze wissels nog maar
kon voldoen dan ja dan zou het
nog gaan.
Af en toe keek hij naar de perdule.
„'t Wordt tijdmompelde hij, „dat
hij komt." Opstaande begon hij het kan
toor over te loopen, heen en weder.
„Als hij het maar niet weigert, als
hij het maar niet weigert, hij heeft van
die vreemde ideën.
Het gaat wonderlijk in de wereld. Hij,
zoo'n boerenman, die van den handel
eigenlijk niets afweet, heeft niet anders
dan voorspoed gehad, en ik, die al most
ik het zelf zeggen, weet wat handelen
is, ik ben totaal op. Totaal op herhaalde
hij bitter. „Ik heb de beste jaren mijns
levens in harden arbeid doorgebracht,
mijn huisgezin verwaarloosd, mijn vrouw
een somber en treurig leven bezorgd,
omdat ik geheel in zaken ben opgegaan
en dat alles voor niet. Mijn vijand trium-
feert en ik ga er onder door. O het is
om waanzinnig te worden. Maar neen
vervolgde hij in zijn alleenspraak, den
moed niet laten zakken, als Paul mij
het geld leent dan kan alles nog terecht
komen. Als hij het wil doenMaar
waarom niet Om mij zou hij het mis
schien niet doen, maar dan toch om zijne
zuster, om Marie. Arme vrouw, wat hebt ge
er al om geleden. Gelukkig dat Willem
goed geborgen is. Zijne zaken gaan goed.
Ja, ik heb hem goed onderricht gegeven.
De gedachte hieraan bracht van Meerden
zelfs nu nog een glimlach op de lippen
Daar ging de deur open en oom Paul
trad binnen. Yan Meerden haastte zich
zjjnen zwager na een vriendelijke be
groeting, een zetel aan te bieden.
„Gij hebt mij verzocht hier te komen
Hendrik", begon Paul, „wat is er gaande?"
Yan Meerden fronsde even de wenk
brauwen. De laatste woorden stonden
hem niet aan.
„Gaande is er niets Paul", was het
luchtige antwoord. „Ik wilde u slechts
verzoeken mij uit een tijdelijke geldver
legenheid te helpen. Ik moet overmorgen
eenige wissels betalen en nu ontbreekt
mij op dit oogenblik een duizend of vier
aan contanten. Zoudt gij die mij niet
voor een maand of drie willen leenen
Oom Paul bleef den vrager ernstig
in de oogen zien zonder antwoord te geven.
Van Meerden ontweek den blik zijner
oogen en trachtte zijne verlegenheid
onder woorden te verbergeD.
„Och ja", vervolgde hij, „Ik heb wat
tegenspoed met de ontvangsten gehad en
daardoor zit ik wat in moeielijkheid.
Of komt het u niet gelegen
„Hendrik", was de plotselinge vraag
van oom Paul, „waarom bedriegt gij mij?"
Van Meerden werd doodsbleek.
„Ik u bedriegen P" stamelde hij.
„Ja gij mij bedriegen. Gij geeft voor
dat ge in tijdelijke ongelegenheid ver
keert en de waarheid is, dat gij totaal
geruineerd zijtGij wilt op sluwe wijze
mij het geld afhandig maken terwijl gij
wel weet dat ge het over drie maanden
niet terug kunt geven."
„Dus gij weigert", sprak van Meerden
met sidderende stem, terwijl hij zich aan
zijn stoel als vastklemde, „Paul denk
aan uw zuster en de kinderen."
„Dat heb ik niet gezegd, maar geloof
mij Hendrik ik heb uwen val zien aan
komen en al de handelaars hier in den
omtrek verwachten dagelijks uw bankroet
te zullen hooren. Maar toch Hendrik ik
wil u helpen, alleen op ééne voorwaarde.
„En die is", was de op gespannen toon
gedane vraag.
„Dat gij breekt met uwe tegenwoor
dige manier van handelen. Totaal breken
met de laffe onwaardige concurrentie,
met de belachlijke, onware adverten tien en
circulaires en met al de dingen die gij
tegenwoordig aanwendt."
„Maar man", riep van Meerden uit,
„dan ga ik in een jaar failliet."
„Welnu, wat zijt ge dan nu was
het onbewimpelde wederantwoord, „en
ik waag mijn geld aan een eerlijken
handel, waarbij ik God om zegen bidden
kan. In de richting waarin gij nu uw
scheepje gestuurd hebt, waag ik mijn
geld niet. Gij hebt rechtstreeks op lager
wal aangestuurd."
"V an Meerden dacht een oogenblik na
Het was een wenk des Heeren om op
den rechten weg weder te keeren. Zou
hij aan die wenk gehoor geven?
Helaas neen. De gedachte aan Monas,
deed het oude vuur opflikkeren. Zou men
niet zeggen dat hij het onderspit gedol
ven had En dan hij, die zooveel jaren
zijn zakeu naar eigen inzichten gedreven
had, zou voortaan zijn zwager, den
boerenman, naar do oogen moeten zien.
Neen, dat nooit
„Neen Paul", stiet hij toornig uA
„neen, dat wil ik niet. En blijf mij als
het u belieft met uw godsdienst van het
lijf. Mijn godsdienst is mijn zaken."
Zoo Hendrik, dat is wel treurig, want
het blijkt nu toch duidelijk, dat uwe
godsdienst u tot een bankroet geleid heeft."
„En de uwe doet u uwe familie aan
schande en ellende ten prooi geven",
beet van Meerden hem toe.
„Ge dwaalt zwager", was het kalme'
antwoord, „want ik heb u gezegd, dat
ik u wel wil helpen. Maar het zou tegen
de wetten van den God, dien ik dien,
strijden, als ik door mijn geld u verder
en verder den verkeerden weg opdreef.
Buitendien, het is een vat zonder bodem,
zoolang gij niet van handelwijze veran
dert. Ik zou diefstal tegenover vrouw
en kind begaan, als ik aan uw verlangen
voldeed."
„Wel zoo", was het ijskoude antwoord,
„nu het spijt mij dat ik u gevraagd heb.
Laat mij nu maar alleen, want ik heb
genoeg van uwe lessen."
Zuchtend nam oom Paul zijn hoed
op. Hij gevoelde dat hier geen spreken
meer hielp.
Een oude boom is niet meer te bui
gen, en het hart van een mensch wordt
met het toenemen der jaren meer en
meer verhard.
„Tot morgen avond houd ik mijn
voerstel staande Hendrik. Denk aan uw
vrouw en kinderen en buig het hoofd."
Met deze woorden vertrok Paul.
(Zie vervolg Bijvoegsel.)