Vrijdag 8 Maart 1895. Tiende Jaargang No. 489. Antirevolutionair Orgaan IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON. T.BOEKH O V E N. Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij tooi'uitbetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. SOMMEIjSMJH. Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal. Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur. Alle glaifcfcen voos- tóe ISetóactie bestemd, Atlverteiiiiën en verdere AdsnlnlsSralie franco loe Ie sendesi aast den Uitgrever. Graanrechten. Weldra zal de bekende motie- Dobbelman in de Tweede Kamer aan de orde komen, en natuurlijk zijn de bladen nog druk in de weer m haar beteekenis toe te lichten, en het voor en het tegen te bespro ken. Zooals wij reeds vroeger op merkten, is de quaestie zeer inge wikkeld. Zij die er een bijzondere studie van hebben gemaakt, kunnen nog maar niet tot overeenstemming gerakenen dat is geen wonder, want men heeft deels met twijfel achtige gegevens te rekenen. Over de mate van den druk, waaronder de landbouwers tegenwoordig zuchten en over de gevolgen van een ma tige heffing van graanrecht wordt verschillend geoordeeld, en waaraan deze heffing onvermijdelijk nadeel voor andere verbonden is, slaat de weegschaal bij den een wél, bij den ander ntet naar protectie over, al naar gelang de weger de regelende hulploodjes verhangt. Eerst moet uitgemaakt worden, zegt de Tijd of men met het vrij handelsstelsel in beginsel zal breken. Daarvoor dient de inotie-Dobbelman. Als zij bevestigend beantwoord woidt, dan komt eerst de nadere vraag ter sprake, op ivelke artikelen er invoer rechten moeten geheven worden. Bij de beantwoording van die tweede vraag zullen dan wellicht velen tegenover elkander staan, die thans vereenigd strijden tegen het vrij handelsdogma. Daarom acht de Tijd het verkeerd bij het behandelen der motie-Dobbelman de graanrechten voorop te schuiven, want dan komt de verdeeldheid aan het licht. Deze redeneering van de Tijd zou opgaan, als in deze quaestie in ab- soluten zin één beginsel te handhaven was, doch er werkt hier meer dan één beginsel in. Als volk onder de volken heeft Nederland den vrijen handel met andere natiën te bevor deren maar als aparte natie heeft het toe te zien, dat zijn eigen arbeid niet waardeloos gemaakt wordt door het indringen der buitenlanders. En of nu het eene of het andere oeoo- nomisch stelsel zal gevolgd worden, hangt van de omstandigheden at, waarin handel en nijverheid thans ge komen zijn. Gaat men daaromtrent aan het overleggen, dan komen landbouw en industrie toch noodza kelijk ter sprake, en wat geeft het dan, zoo vraagt ook terecht de Eott. Nederlander in het afge- trokkene het protect ionisme te aan vaarden, als men bij de toepassing van dat beginsel toch weer dadelijk uiteen vliegt, ter wille van de ver schillende belangen, die men bok meent te moeten voorstaan. De Tijcl noemt op dit stuk de toekomstige Regeeringstaak dan ook zeer moeie- lijk, ofschoon niet onmogelijk, liet Centrum onthoudt zich liefst van een oordeel, maar merkt intusschen op, dat volgens de voorbeelden in het buitenland vrij hooge graanrech ten nog geen zekerheid opleveren, dat de landbouwproducten sterk zul len stijgen in prijs. Vooral Duitsch- land's ervaring heeft ons te waar schuwen meent dit blad. Men heeft daar hooge rechten geheven en toch verkeeren de Duitsche boeren in een bedenkelijken toestand. Ookde-Stow- daard, die nu zijn oordeel ten beste »«5 («\C r KttF. V T. Eerste Hoofdstuk. „Wel, wel wat is dat koud buiten" Met deze woorden trad de koopman van Meerden op een Oudejaarsavond zijn huiskamer binnen. „Ja dat heb ik ook gemerkt", gaf zijne vrouw ten antwoord, terwijl zij van hare plaats opstond om hem behulpzaam te zijn bij het uitdoen zijner pelsjas. „Wat kom je laat thuis", vervolgde zij, toen haar echtgenoot in een gemakkelijke stoel bij het vuur zich uitstrekte. „Ge hebt gelijk Marie," sprak hij, op de pendule ziende, „het is al over tienen. Ik had het zoo druk, en kon niet vroeger weg. Slapen de kinderen goed ik vond dat Mina er wat bleek van middag uit zag." „O, ze mankeert gelukkig niets," gaf de huismoeder ten antwoord, terwijl zij een kop koffie inschonk en hem aanbood. Terwijl de heer van Meerden zich daarmede verkwikt, hebben wij gelegen heid eens rond te zien en de personen op te nemen. De beide echtgenooten zijn in de kracht des levens. Zij is blond van haar en blozend van uitzicht, en maakt met hot fijn gevormd gelaat en de vriendelijke, blauwe oogen een aangenamcn indruk. Haar echtgenoot heeft een minder aantrekkelijk voorkomen, Dat ligt niet in de eerste plaats aan het donkere, borstelige haar, maar vooral aan dien trek om den mond, zoo stroef en onte vreden. Men ziet hem dadelijk aan, dat hij halstarrig kan zijn, en prikkelbaar is van humeur. Dat het tusschen de echtgenooten gedurende de tien jaren dat zij gehuwd zjjn, zoo rustig en vreedzaam gebleven is, zal ongetwijfeld hoofdzakelijk aan haar lief en inschikkelijk karakter te wijten zijn. Doch ook in een ander opzicht ver schilden man en vrouw van elkander. In het voornaamste punt van het leven stemden zij niet overeen. Zij toch had het voorrecht den Heere Jezus lief te hebben en door een oprecht geloof zich bewust te zijn, vergeving van zonden ontvangen to hebben. Door hare ouders, in de leer en ver maning des Heeren opgevoed, had het biddend uitgestrooide zaad des Woords wortel geschoten, en de vruchten bleven niet uit. Jammer dat dit ook niet van haren man getuigd kon worden. Ja, hij was ook christelijk opgevoed, en kende den bijbel en daaruit wat hem onontbeerlijk was, opperbest. Maar het had zijn hart koud gelaten. Hij had zich nimmer zondaar gevoeld. Niet dat hij slecht geleefd had. Inte gendeel zijn uitwendig gedrag was onbe rispelijk. Maar de Heere vraagt meer. God gaf, richtte het oog op Duitschland, en kreeg van de Duitsche statistiek wel een eenigzins gunstiger indruk ten opzichte van de graanrechten, maar maakt zich toch ook geen il lusies omtrent de daarvan te wachten voordeelen voor onze landbouwers. „Als algemeen resultaat van de in Duitschland opgedane ervaring" (zoo schrijft de redactie) mag alzoo vast gesteld, dat het buitenland het groo- ter deel van het recht betaald heeft en dat, voor zoover het binnenland dit ten deele meê betaalde, de schade noch voor den consument, noch voor den handel zoo groot ge- weest is als men vreesde. Maar ook. dat juist deswege de verwachte stijging der graanprijzen op verre na niet op leverde wat men verwacht haden dat de landbouwer, in zijne verwach tingen teleurgesteld, thans om nog veel sterker protectie vraagt, zal die protectie afdoende wezen," Overigens wil de Standaardre- dactie, dat men beslist onderschei den zal tusschen een fiscaal graan recht,waarvan zij voorstandster blijft, omdat het geen prijs verhooging van het brood na zich sleept en tevens een bate voor de schatkist geeft, opgebracht door de buitenlandsche teelders en door handel en scheepvaart; en beveelt zij een/t/e protectie van den landbouw aan, dewijl zij de instand houding van den boerenstand een nati onaal belang acht, niet slechts uit oeco- nomisch oogpunt, maar omdat onze geheele natie voor de bewaring van historische type en haar godsdiensti- gen zin hare kracht veel meer op het platte land dan in de steden heeft, Wel behoudt daartegenover ook het veel rijker ontwikkelde stadsleven met zijn handel en indrustie zijn groote beteekenis, maar dit leven heeft een tegenwicht noodig in den stilleren, meer zedigen boerenstand. Het Va derlandantwoordde daarop, dat het om deze beweegreden niet veel geeft, maar voor de antirevolutionairen, die voor tweeërlei Vaderland, het he- melsche en het aardsche ijveren, heeft zij wél waarde, en zooals wij dat van öns hoofdorgaan gewoon zijn, heeft het ook nu bij de bespreking eener stoffelijke quaestie de zedelijke ele menten niet buiten rekening gelaten. Doch zooals wij reeds zeiden, de Standaardveüactie verwacht van een matig graanrecht geen finale uitred ding van den landbouwersstand. Wel meer voordeel verwacht zij van een goede regeling van het pachtcontract, waardoor de boer geen hoogero pacht zou behoeven op te brengen dan zeker percentage van werkelijk behaalde winst. Ook wij wezen herhaaldelijk op de noodzakelijke daling der pacht sommen, zonder welke de kleine land bouwers zich niet staande kunnen houden. De nieuwe sch&eiwets- wij&igmg. Verleden week deelden wij in hoofdtrekken mede, hoe de „Unie"- commissie ons schoolwezen op lager gebied verder zou willen reorgani- seeren. Dit voorloopig plan schijnt menig een overvallen te zijn, en vooral heeft het onder de liberalen opzien gebaard, dat juist de heer JEi. Mackay, de man van de schoolwet van 1889, de nieuwe beweging me- zegt: geef Mij Uw hart, en dat hart wijdde hij geheel aan zijne zaken. Ja, zijne zaken. Reeds als jongeling boeide hem zijn dagelijks werk op het kantoor, waar hij als klerk arbeidde, meer dan eenige andere zaken ter wereld. Van een prijselijken ijver en getrouwe plichtsbetrachting ging het b j van Meer den over in een harstochtelijke begeerte naar handelen en geld verdienen. Terwille zijner ouders bezocht hij vroeger nog de kerk, maar ook dan dacht hij meer aan „zaken" dan aan hetgeen de leeraar verkondigde. Omstreeks dien tijd leerde hij zijne Marie kennen en aangetrokken door hare vele liefelijke hoedanigheden, vroeg hij haar ten huwelijk. Vooral zijne ouders zagen dit met blijdschap, omdat zij van haren invloed op Hendrik, zich veel beloofden. Zij zagen wel dat Marie des Heeren ge tuigenis tot richtsnoer op den weg des levens had. Dit vooral maakte haar een welkome schoondochter, dat zij nimmer veel vertoon met ha,re godsdienst maakte, maar haar geloof in daden trachtte om te zetten. Een jaar voor dat de jongelui huwden, was Hendrik door hare ouders in eene zaak geplaatst. Het was een manufactuurhandel, waar hij inkwam. Als kantoorbediende had hij gelegenheid gehad, om zich in dat vak voldoende te bekwamen. Sinds dien tijd was het hem voorspoe dig gegaankoopman in merg en been, wist hij zijn zaken door onverflauwden arbeid en goed overleg op te werken. De Heere had hem rijk gezegend en een bloeiende zaak gegeven, terwijl zijn huiselijk geluk, dank zij zijne lieve gade en het drietal kinderen dat zij hem ge schonken had, hem ruimschoots stof tot dankbaarheid aanbood. Ja, wel stof tot dankbaarheid, maar werd de erkentelijkheid zelve bij hem ge vonden Luister, en oordeel zelf. „Dat heeft mij verkwikt vrouw", zoi van Meerden, terwijl hij welbehagelijk de laatste teug uit zijn kopje dronk. „De oostenwind maakt zoo door en door koud. Maar", vervolgde hij, zich zeiven in de rede vallende, „maar zoo moet het ook gaan. Nu heb ik kans een goede partij wollen goed kwijt te raken; ofschoon ik geen klagen heb, want ik heb van dezen winter al heel wat goed verkocht," „Ja Hendrik," antwoordde zijn vrouw met ernstig gelaat, „ik dacht van avond nog, hoe mild ons de Heere zegent. Te genover onze zonden en tekortkomingen, stelt Hij Zijn weldaden." „Nu ja, vrouwije, maar luister nu eens. Ik heb er ook hard voor gewerkt, en dat dient ge toch in aanmerking te nemen. Ge weet hoe laat ik iederen avond thuis kom. Ge hebt," was het schertsend besluit, „van dit jaar al heel wat geprotes teerd, dat ge zoo lang alleen moest zitten." „Dus het zou meer aan het hard werken de leidt. En zooals het dan gewoon lijk gaat, zoekt men „vreemde" dingen te verklaren uit gansch bij zondere oorzaken. Nu heeft men er op gevonden, dat het nieuwe voor stel op tafel zou gebracht zijn om de hopelooze verdeeldheid onder de niet-liberalen te bedekken, want als het aankomt op het trekken van geid uit de Staatskas voor een opvoe ding der kinderen overeenkomstig de eigen levensrichting, zoo denkt men, dan schuilen de verschillende .frac ties der katholieken en de protes- tantsche antirevolutionairen allen weer samen. Op zichzelf is dit laatste moeio- lijk tegen te spreken, en dit kan onzerzijds gerust erkend worden, want het is gansch eerlijk. Als de Overheid toch eenmaal het onderwijs op de lagere scholen betaalt, dan is het niet te veel gevergd, als er op rechtsgelijkheid voor alle richtingen wordt aangedrongen. Als iemand het zijne vraagt, behoeft niemand daar laag op neer te zien, of het toe te schrijven aan hebzucht. Veeleer stel len dezulken zich hebzuchtig aan, die voortdurend meer willen vast houden dan hun evenredig deel. Toch is het niet goed, dat in het onderhavig geval de gedachte post vat, dat het vragen van meer „ge lijk recht" voor alle schoolpartijen slechts middel zou zijn voor iets, dat buiten het terrein der opvoeding ligt. Immers, dit berokkent èn aan de algemeene politiek, èn aan do schoolzaak veel kwaad want gezonde denkende staatspartijen behandelen elke quaestie op zichzelfzij roeren niet alles door elkaar, maar zij en dea ijver liggen, dan aan den zegen Gods?" was de zacht verwijtende vraag. „Nu, dat is wat sterk Maria", antwoor- de hijdeels omdat hij voor de uitlegging zijner woorden terugschrok en deels ook omdat hij haar pijnlijke woorden besparen wilde. „Maar hoor eens," vervolgde hij, „ge gelooft toch met mij, dat het bjjna uit sluitend aan de mensc'nen zelf ligt, als ze in de wereld niet vooruitkomen, ofschoon ik," voegde van Meerden er verzachtend aan toe, „wel toe wil geven, dat er ook wat geluk bij moet komen." „Zoo, Hendrik," voerde zij met nadruk -hem tegen, „maar dan denkt ge „Nu wat?" vroeg de aangesprokene, toen zij bleef steken, „spreek maar vrij uit, vrouwtje." „Ja, ziet ge, ik wek niet gaarne treurige herinneringen op, maar zal het nu zeggen. Ik dacht aan uwe ouders. "Wat hebben die al niet getobt en gowerkt. Van den morgen tot den avond niet waar En toch hebben zij, nu ja, wol nimmer gebrek, maar wel altijd een sober bestaan gehad. Neen, vriendlief,"vervolgde sij,hare zachte hand op zijn schouders leggende, „geloof me, vergeefs is het zoo men vroeg opstaat en laat naar bed gaat, als God Zijn zegen aan onzen arbeid onthoudt." (Wordt vervolgd mm m ii uitgeter:

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1895 | | pagina 1