Vrijdag 11 Januari 1895. Negende Jaargang No. 481. 1UH Antirevolutionair Orgaan IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON. T. BOEKHOVEN. Alle stulikeis voor de Redactie bestemd, Advertentiën ess verdere Administratie franco toe te zemdess aai: desa Uitgever. Geen landnationalisatie. I. Hoe meer het vraagstuk van de landnationalisatie onderzocht wordt door mannen, die daartoe de kennis en begaafdheid bezitten, des te hel derder komt aan het licht, dat er in dat middel" volstrekt geen her vormende kracht voor onze kranke maatschappij gelegen is. Het dunkt ons goed en noodig om hierop met ernst te wijzen, opdat de kleine burgerij zich in dit opzicht geen ijdele illusiën scheppe, die straks in rook moeten opgaan. Want als de maatschappelijke toestanden toch reeds drukkend zijn, dan vooral maakt het verliezen van zulke (eerst gekoesterde) valsche inbeeldingen der menschen slechts te meer ontevreden met hun levenslot, en wordt het gevaar van op roer, moord en doodslag nog maar grooter. Eigenlijk kunnen de ontwikkelde antirevolutionairen, ook al zijn zij in de staathuishoudkunde weinig ervaren, wel reeds vóóruit weten, dat er geen heil kan gelegen zijn in het overdragen van alle grond aan de Overheid. Hun toch is sinds vele jaren met deugdelijke redenen ge leerd, dat de gewone taak der Regee ring is om het recht te handhaven en de vrije ontwikkeling te bevorde ren van de verschillende levenskrin gen, die door God ingesteld of onder Zijn voorzienige leiding ontstaan zijn. Niet echter om het werk der maat schappij te gaan verrichten en om alle burgers tot staatsambtenaren te maken. Hun is geleerd, dat de Staat geen schoolmeester en geen kerkmees ter, ook geen arm meester of werk meester is van nature, en waarom zou de Staat dan landheer of land bouwer moeten spelen? Och, spreek niet van spelen, zeg gen sommigen, die van nabij bekend zijn met den achteruitgang van den landbouwenden stand en met het nij pend gebrek van een aantal werk lieden in het barre winterseizoen, spreek niet van spelen, de zaak is er te ernstig voor. En zie, dat is het juist, de bijzondere sociale nood doet, evenals bij het ziekbed van een doodkranken patiënt schier alles over wegen en voor 't oogenblik aangrij pen wat door de omstanders als genezing-aanbrengend wordt genoemd Derhalve is het zeer verklaarbaar, dat sommigen het oor leenen aan hen, die beweren in zake het grond gebruik een goede ontdekking gedaan te hebben. Want er komt bij, dat het denk beeld van landnationalisatie met veel talent aan ons volk is voorgedragen. De man, die zich met dit onderwerp veel heeft bezig gehouden en die ook in ons land bij velen invloed schijnt gekregen te hebben, is Henri George, een Amerikaan. Deze schreef reeds meer dan twintig jaren geleden De bedrieger bedrogen. een vlugschrift over den grondeigen dom nu veertien jaren geleden schreef hij een grooter werk, door den heer J. W. Straatman in de Nederlandsche taal overgezet, onder den titel: Vooruitgang en armoede. Toenemend gebrek bij klimmenden rijkdom. Hoe te verklaren? Hoe te genezenYier jaar later herhaalde hij zijne denkbeelden onder den titel „Sociale vraagstukken Hoe bezield en meêslepend Henri George zijne leer uiteen wist te zet ten, kan eenigermate opg°maakt wordne uit hetgeen Mr. G. Heymans er van in de Gids (van 1883, deel II) zeideZiehier een vorm van we tenschappelijk betoog, waarop geen andere aanmerking te maken is dan deze, dat ge telkens gevaar loopt de theorie, hoe klaar en uitvoerig ook uiteengezet, te veronachtzamen, om u te verdiepen in den mensch, die zijn warmst enthousiasme en zijn biiterste verontwaardiging niet terug houdt, om u over te geven aan dht genot, zoo zeldzaam in onze ver draaide eeuwde levende stem te hooren en den warmen blik te ge voelen van iemand, die niet poseert, niet oreert, maar eenvoudig zegt wat hy gevoelt en wenscht, van iemand, intusschen, die juist daardoor uit de diepten van zijn hart uitdruk kingen opgraaft, zooals geen hand boekder welsprekendheid, geen jaren- studie den dorren geleerde lange kunnen doen ontdekken." De vorm van Henri George's schrij ven heeft dus heel wat te beteekenen, maar is het nu ook zoo met den inhoud. Dit mag met recht betwijfeld worden. Hij heeft er de aandacht op gevestigd, dat de grond ten bate van allen is gegeven, en dat de particu lieren er niet gansch willekeurig mede tewerk mogen gaan. Maar bij deze voor ons volk volstrekt niet nieuwe waarheid, verdedigt hy de meening, dat het land zyne waarde gekregen heeft, althans grootendeels, buiten toedoen van hen, die het vroe ger en later in bezit gekregen heb benvoorts, dat de landeigenaars maar geheel willekeurig het bedrag van de pacht bepalen, zijnde volgens hem de rente van een kapitaal, dat hun niet toekomt (omdat zij het land niet produceerdenmaar vonden, en omdat, altijd volgens hem, ieder zich slechts de vrucht van zijn eigen werk mag toeëigenen) en hy komt dan tot de slotsom, dat de Overheid of de Staat zoo spoedig mogelijk het land van alle particuliere bezitters moet opeischen, zonder schadeloosstelling. Ten minste feitelijk komt hy tot dit resultaat. Wel wil hy, om zoo min mogelijk beroering te verwekken, het land op naam van de tegenwoordige bezitters laten staan, en hen als ver pachters laten doorgaandoch om straks hen evenveel belasting te laten opbrengen als zy aan pacht ontvan gen. Dat is dan wel hard, maar de Staat heeft er recht op, en al is het ook nog zoo lang anders geweest, Henri George kent in dit opzicht geen verjaring. Dat er, om den grond te ontginnen en productiet te maken vaak enorm veel inspanning en opof fering van geld noodig isdat vele der tegenwoordige bezitters groote kapitalen hebben uitgegeven om hun land aan te koopen, en dat zij door de bestaande "concurrentie vaak met een zeer geringe pachtsom, dus met een geringe rente van hun kapitaal tevreden moeten zijn, dat alles schynt hij niet in aanmerking te nemen. Dieper doordenkende staatslieden oordeelcn daarom, dat zyn voorslag onpractisch en onbillyk is. Van tweeën één toch: het land wordt volgens zijn bedoeling aan de tegenwoordige bezitters ontnomen, öf de Staat hoopt het op. Geschiedt het eerste, dan wordt de geheele rechtsordening omgekeerd, want ofschoon er in den loop der tijden velerlei verandering in het recht van eigendom plaats greep, bij verschillende volken, zoo is nochtans altijd het particulier recht erkend, en bij het ontstaan van twist over de vraag, wie van zeker goed de eigenaar is, geldt de wetsbepaling, dat ieder die gedurende dertig jaren iets ongestoord heeft bezeten, alle aanspraken van anderen kan afweren. mm m wmmnassm hots mmm Deze Courant verschijnt eiken Yrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. UITGEVEK: Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal. Boekaankondiging 5 Cent per regel en k/3 maal. Dienstaanvragon en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur. In een hotel eener beroemde badplaats bevond zich voor eenige jaren eeneEn- gelsche familie. De opperkellner van het hotel stond bij al de gasten in verdenking, of hij wel eerlijk was. Altijd had hij in de kamers iets te doen wanneer de be woners hunne koffers openden, of hij bood zich aan om te helpen, maar sloeg zijne oogen neer als zij hem aankeken. Zijne betrekking op de Engelsche familie werd weldra zoo innig, dat hij in en buitens hui» allerlei voor haar deed. Op zekeren morgen echter was het hotel in rep en roer, want die genoemde familie miste een kostbaar sieraad, dat ongeveer zes duizend gulden waard was. De rechter der plaat» verscheen, alles werd onder zocht, het personeel werd ondervraagd en algemeen verdacht men den opper kellner. Deze was juist in dien nacht gevangengenomen en wel in het wild park van den hertog, maar ook weder in vrijheid gesteld, omdat hij zich aan stonds van de verdenking van diefstal van wild kon zuiveren, daar hij geheel ongewapend was. Ook hij werd onder vraagd, de rechter hield hem voor schul dig aan den diefstal van het kostbare sieraad, maar moest hem ook op dit punt in vrijheid stellen uit gebrek aan bewijs. Drie jaren gingen voorbij, de zaak was bijna vergeten, toen dezelfde man nog maals in de gevangenis kwam, omdat hij deel had genomen aan een straatoproer. Kellner was hij sedert lang niet meer, maar hij leefde als arbeider in de mar mergroeven en wel zoo armoedig, dat men er in de verste verte niet aan den ken kon, dat hij den diefstal zou hebben gepleegd. Hij werd tot drie maanden gevange nisstraf veroordeeld. Toen deze waren voorbijgegaan en de laatste avond in de gevangenis was aangebroken, had er tus- schen hem en eenen anderen gevangene, die reeds zes jaren zat en voor wien hij bijzondere genegenheid had opgevat, het volgende gesprek plaats :v ji v -- L- y 't „Morgen om dezen tijd ben ik vrij en dan ga ik weg van hier en komt niet weder." „Maar waarheen dan „Ik ga daarheen en daarheen, op Prui sisch gebied." „Op Pruisisch gebied Nu, wees er zeker van, dat men daar nog scherper toeziet dan hier. Ze zullen je spoedig oppakken," „Geen nood, ik trek daarheen met mijn handel in lompen en lucifers, kom onder menschen, leer kennen wie ik gebruiken kan, want ik heb een betrouwbaar por- soon noodig „Luister eens" zoo ging bij weldra voort „ik vertrouw je en kan je gebruiken. Je komt ook weldra vrij, volg mij dan naar H., waar ik mij vestigen wil." Nu verhaalt hij, hoe de door hem gestolen schat sedert drie jaren op een veilige plaats daar en daar geborgen is en dat eindelijk de tijd gekomen is om hem te gebruiken, zonder verdenking te wekken, en daartoe wilde hij zijn medegevangene gebruiken. Wanneer een gedeelte van het kostbare sieraad te gelde gemaakt was om reisgeld te hebben,[ten einde naar Amerika te vertrekken, zouden zij beiden derwaarts gaan en er hun rust en genot van nemen. Het gesprek werd hier afgebroken, want de deur der gevangenis ging open om den medegevangene van den vroegeren kellnner te halen,|die zich te verantwoor den had over nieuwe aanklachten, welke tegen hem ingebracht waren. Ernstig wordt hij vermaand schuld te bekennen. Hij bedenkt zich één oogenblik, ziet geen uitweg meer, en begint voor zich om genade te smeeken onder belofte der ont dekking van een ander misdrijf, name lijk van den beruchten diamantdiefstal waaraan hij ten eenenmale onschuldig was, daar hij destijds gevangen zat. Ja, hij verklaarde zich in staat het sieraad en den dief aan te wijzen. Do rechter beloofde zyne voorspraak bij den vorst, en wat nu volgde, laat zich den ken. Op de aangewezen plaats werd het diamantensieraad gevonden, waaraan let terlijk niets ontbrak. De voormalige kellner werd uit de gevangenis geleid, maar niet om in vrijheid gesteld te worden, neen, om nogmaals verhoord te worden over den diefstal der diamanten. Hij houdt zijne onschuld vol, totdat de rechter een kleed van de tafel wegneemt, waaronder het kostbaar sieraad verborgen lag, en tegelijk mededeelt wat zijne medegevange ne verhaald had. Nu viel er niet meer te loochenen, de dief beleed schuld en werd op levenslange gevangenis veroordeeld. Jaren lang had deze mensch armoede verdragen, ofschoon hij dien schat zich had toegeeigend. Jaren lang had hij met alle kracht aan het verborgen houden van zijn misdrijf gearbeid en toch bracht de Heer het aan het licht. "Wij allen bezitten een schat, die alle ontbering waard is. Is een dief ter wille van een gestolen schat tot groote offers in staat, wat moet een Christen dan niet doen ter wille van dien schat die Christus Jezus hem door zijnen dood heeft aan gebracht

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1895 | | pagina 1