Vrijdag 37 Juli 1894.
Antirevo
Negende Jaargang No. 456.
Orgaan
IN HOC SIGN O VINCES
FEUILLETON, i
EET GESTOLEN EIND.
I, HOEVEHAAES VAH LIIïï, Botterdam, Hoofdadres: Binnenrotte 137,
WM 01 W-10S.iL
iff
Deze Courant -verschijnt eiken Yrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij Tooruitbetaiing f 8,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
TBOEKHOVEN
tSOMMELSniJK.
Advertentiën van 1—5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en k/3 maal.
Dienstaanyragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur.
AlSe sfltifUteia voor de Redactie t>estemd, Adverfcuiiai en verdere Administratie franco toe te Kenden aan den Uitgever.
Geen aristocraten-haai.
Door het drukke leven en het wei
nig degelijk onderzoen het begrijpen
van Staatszaken is nu juist geen
kinderwerk vinden vaak allerlei
misbegrippen en onware voorstellin
gen gereedolijk ingang. Zoo o. m.
ook bet vermoeden, dat de antire
volutionairen door hun sympathie
voor finale kiesrechtuitbreiding, het
gemunt zouden hebben op „de hoogere
standen."
Twee zaken worden hier dooreen
gemengd, nl. het eeren van de on
gelijke lotsbedeeling-, zooals God die
in Zijne wijsheid heeft bepaald, èn
het geschikt keuren van de rijksten
en dettigsten voor de functie van
volksvertegenwoordiger.
Deze twee hebben lang niet zoo
veel met elkaar te maken, als het in
onze dagen, nu er zoo weinig bur-
germenschen in de Tweede Kamer
zitting hebben, wel schijnt.
Was G-ods bestel zóó, dat verstand
en doorzicht en diepgaande weten
schap doorgaans het meest waren
toebedeeld aan dezelfde geslachten,
welke het rijkst met stoffelijke goe
deren voorzien zijn of dio krachtens
hun geboorte en omgeving wat fijner
vormen konden aanleeren, o ja, dan
zou het de natuurlijkste zaak der
wereld zijn, dat de volksrepresen
tanten in den regel gekozen werden
uit de geldelijk meer vermogenden,
en dan zou het spreken over vervan
ging, zoo noodig, van enkele dier
grootheden door mannen uit een an
deren stand den reuk van hoovaardij
en onchristelijke aanmatiging met
zich mede voeren.
Doch dat is volstrekt niet het geval.
Somtijds ja, verschijnen er enkele
mannen in de maatschappij, die af
komstig uit een aanzienlijke familie
omgeving, niet alleen in vormen en
tact, maar ook in innerlijke degelijk
heid, in kennis en wijsheid en in
allerlei schoone zedelijke eigenschap
pen uitblinken, en die dan daarbij
ook nog stoffelijken overvloed hebben.
Maar dat zijn uitzonderingen. Yoor
zooveel God ze geeft, willen wij hen
gaarne eeren, maar wij laten ons
niet wijs maken, dat al die voor
treffelijke hoedanigheden waarschijn
lijk het meest of bijna uitsluitend
gevonden worden bij de zonen van
rijke of zeer geëerde ouders.
Niet dat wij alle tamilieverband
in dit opzicht betwisten. Yeeleer
erkennen wij, dat iemands geboorte-
omstandigheden en eerste opvoeding
in huis reeds voor een aanmerkelijk
deel den gang van zijn verder leven
bepalen. Doch de opvoeding doet lang
niet alles, en evenmin als de genade
der wedergeboorte „een erfgoed" is,
evenmin worden verstand en aanleg,
reine zeden en sierlijke eigenschap
pen zoo maar van vader op zoon
gelegateerd. God is en blijft voor elk
mensch, wat zijn zieleleven aangaat
meer nog dan naar het lichaam, in
directen zin de Schepperde gaven
des geestes en de persoonlijke nei
gingen schenkt Hij aan ieder afzon
derlijk naar zijn eigen souvereinen
wil. Aanleg blijft aanleg, en evenmin
als men door de weelderigste voeding
van een bruin kleurig paard een
schimmel kan maken of omgekeerd,
evenmin kan men iemand met min
heldere geestvermogens tot een prac-
tisch, vaardig geleerde maken. Wat
er niet is, kan men niet opkweeken.
Als er in eenig opzicht ongelijkheid
in de schepping is, dan zeker wel
ten aanzien van de aangeboren ziels-
en hersenkracht.
Hieruit alleen is het te verklaren,
dat vele rijken, die allerlei opvoe
dingsmiddelen met veel geld kunnen
koopen, het nochtans nooit ver bren
gen in de wetenschappelijke wereld,
terwijl anderen door allerlei uitwen
dige belemmering weten heen te
dringen om zich tot een hoogere
positie op te werken.
Zoo is het in de handelswereld,
in de ambtenaarswereld, in kerkelijke
kringen, ja in eiken levenskring. Er
is groot verschil van aanleg niet al
leen wat het ver-tand, maar ook wat
de zedelijke geaardheid betreft.
Yan dez lfde ouders is vaak het
eene kind oprecht of ijverig of mensch-
lievend, oi dat alles tegelijk, en het
andere geheel of gedeeltelijk het te
genovergestelde.
Behalve deze 'dagelijksche ver
scheidenheid! zijn er bovendien nog
singulier b.egaaflcn, die zonder veel
opvoeding of voorbereiding, doch ge
dreven door eene buitengewone wijs
heid overal een goed figuur maken,
en hun doel weten te kiezen en te
naderen. Gij vindt hen niet alleen
op kerkelijk gebied (in de Geref.
Kerken worden zij naar art. YIII
van de Dordtsche Kerkenordening
„mannen van art. acht" genoemd;)
maar ook bij handel en nijverheid, in
het leger en op de vloot. De meeste
onzer lezers zullen zich wel voorbeel
den weten te herinneren van zulk
een zeldzame bevoorrechting.
Maar nu, op politiek gebied is het
evenzoo. Ons komt hier uit een lui
mig geschrilt het verhaal voor den
geest van twee Kamerleden, die met
elkaar in de koffiekamer staan te
praten. De een, een rijke graaf, zegt
tot den ander op voornamen toon
„U is vroeger nog hulponderwijzer
geweest, niet waar
„Jawel,
zegt de ander, U zeker niet?
„Neen, natuurlijk niet, hoe zoo?"
vroeg daarop de graaf, alweer op
denzelfden hoogen toon en met een
eenigszins minachtend air. „Wel,
sprak de ondervraagde, als TI hulp
onderwijzer waart geworden, dan
zoudt U het zeker nog wel zijn."
Daargelaten nu, of deze schets
historisch of verzonnen is, ligt er
toch altijd een voor ons doel behar
tigenswaardige wenk in, en wel déze
wenk, dat bij het verkiezen van Ka
merleden de geschiktheid voor dat
ambt op den voorgrond moet staan.
Als het in de maatschappij rustig
is, verflauwt in vele betrekkingen de
ambtelijke ambitie. Yooral in de hoog
ste en meest onafhankelijke betrek
kingen, omdat daar de prikkel der
bestrijding dan weinig gevoeld wordt.
Zoo ging het ook geruimen tijd
met het Kamerlidmaatschap. Het
scheen wel alsof sommige personen
dachten, dat zij enkel op grond van
hun familienaam een zeker recht had
den om in het Parlement te komen
en te blijven.
In onze veelbewogen dagen echter
is het ambt van volksvertegenwoor
diger bijzonder moeielijk. Heusch de
zaken marcheeren niet vanzelf. Wat
is er sedert vele jaren al gepeinsd,
gesproken en geschreven over de
sociale quaestie, en nog is er nie
mand, die zeggen kan door welke
hefboomen er zulk een keer in de
economische toestanden te brengen
is, dat er weer verbroedering, sa
menwerking en geleidelijke welvaart
in geheel het nationaal organisme kan
gaan heerschen.En toch moet er thans
door wettelijke maatregelen wat ge
daan worden om zoowel de ophi oping
van sociale krachten rechts, als de
uitzuiging en wegteering links te
beperken. Ieder die nadenkt ziet in,
dat dit onvermijdelijk noodig is, en
heel de natie staat op den uitkijk
wat er komen zal.
Leveren nu de hoogere standen
in het vervolg mannen, die genoeg
zame kennis van de bestaande toe
standen, en daarbij zooveel talent
voor bondig spreken, zooveel ijver,
liefde en toewijding toonen te bezit
ten, dat zij geacht kunnen worden
inderdaad het volk in zijn geheel te
vertegenwoordigen en hun werk met
kans op eenige vrucht te verrichten,
het spreekt vanzelf dat dan de
antirevolutionairen déze heeren het
eerst zullen blijven candideeren.
Maar als dat niet zoo is, en die
vertegenwoordigers of hun particu
liere vrienden willen hen dan toch
op hun eereplaats handhaven, dan
zijn zij ontrouw aan de antirevolutio
naire beginselen, doch niet de kiezers,
die hen uitwisselen voor bekwamer
tolken, want noch Gods Woord,
noch onze Grondwet, noch het an-
tirev. program legt ons den band
Schoenfabriek Lederhandel.
I. Hoevenaars van Lith.
Schoenmagazijn. En gros Export.
I. Hoevenaars van Lith
Schoenmagazijn.
Schoenmagazijn.
I. Hoevenaars van Lith.
IN HET BOSCH.
Schoenmagazijn.
Schoenmagazijn.
DE VERRASSING.
Schoenmagazijn.
1. Hoevenaars van Lith.
Schoenmagazijn.
I. Hoevenaars van Lith.
Schoen magazijn.
I. Hoevenaars van Lith.
Schoenmagazijn.
I. Hoevenaars van Lith.
UITGEVER:
Binnenrotte 6® en
9e ïjoinbardstraat 45.
Binnenrotte 48 en
9e I-iombardstraat 43.
Binnenrotte 137 en
Oppert 14®.
I. Hoevenaars van Lith.
Scliiedainschedijk 86.
3.) HOOFDSTUK II.
„Jawel, nu dat is goed, en wat geeft ge dan?"
„Wilt ge in eens eon som hebben of allo
maand wat?"
„Alle maand," zei de yrouw.
„Neen, in eens," zei de man, „'t is bost mo-
gnljjk, dat gij ons alle maand niet vinden kunt."
„Zooals ge wilt, als ge bij mij komt zollen
wij den koop sluiten. Hier dit is voor uw koffie
en uw ontbijt; 't heeft goed gesmaakt."
Met deze woorden gaf hij Trijntje een gul
den, beval hun nogmaals zijn adres goed :aan,
en vertrok toen de zon het aardrjjk begon to
verlichten.
„Duizendmaal dank," zei de vrouw, „wil de
jongen ook een eindje meegaan, om u op een
pad te brengen, dat ge niet dwalen kunt.
„Dat 's wel good," antwoordt de goochelaar.
Onderweg doet deze al hot mogelijke om den
jongen hartstocht voor het kermisleven in te
prenten. Frederik luistert aandachtig naar alles
maar éene gedaohte bezielt hem bovon alle an
dere: als ik eens vrij ben om te gaan en te
staan waar ik wil, dan zoek ik mijn eigen
ouders op.
v. d. Bulnstraat 4».
1. Hoevenaars van Lith.
Dit denkbeeld speelt zoo de hoofdrol bij hem
dat hij het niet kan verzwijgen, en waar hij
bemerkt dat de man vertrouwen in hem
stelt en het goed met hem sohijnt te meenen,
daar wordt hij zoo vertrouwdfk om zjno go-
heimen meê te deelen. Ach, hij was niot aan
het rechte kantoor.
„Bemerkt gij wel, mijnheer, dat moedermij wel
missen wil, en dat vader er ook niet veel om geeft
of ik weg ben of niet zoo begon bij do confiden
tie.
„Mij dunkt, dat ik het lioordo."
„'t Is geen wonder, mijnheer. De bezembin
der is mijn vader niet, en zijno vrouw evenmin
mijne moeder. Ze moeten mij YÓor tien jaren
ergens in den omtrek van Aalten hebben opge
daan."
„Welzoo,'zeiden ze u dat?"
„Weineen, maar ik heb bet afgeluisterd. Nu,"
ging hij voort, „zou ik wol willen, dat gij zoo kon-
det goochelen datik mijne ouders weerzag, of mij
de kunst leerdet om hen te leeren kennen."
„Ei, dat is een moeielijlce kunst; maar als ge
leerzaam zijt en voor niets terugdeinst dan zal
het u mogelijk worden. Later zullen wij daar nog
wel eens over spreken. Ga nu naar den bezembin
der terug en kom dan stellig over vier weken."
„Stellig," zei Frederik en gaf den goocbolaai' de
hand. Deze verwijderde zioh terwijl hij in zijn
vuistje lachte.
Fredrik koorde welgemoed naar de spookliut
terug. Onderweg kwam hem een andere Jjongen
tegen, een knaap van zijn leeftijd ongeveer, die
Amsterdam. Banicis Stalpcrlslraat 6®.
I. Hoevenaars van Lith.
eon groote bos hout op den rug droeg.
Waar mootje hoen zei de knaap.
„Dat gaat jou niet aan," antwoordde jFredrik.
„Nou, 'k weet het wol. Je gaatzeker naar de
spookliut. 'k Heb jelui daar gisteren avond wel
gezien. Heb je er goed geslapen Is do duivel van
nacht niot gekomen om je den nek om te draaien?"
„Wat praat je tooh zei Frederik.
-Nou manneke, weetje dan niet, dat er vermoo-
delijk een vermaledeide ketter in die hut gestor
ven is, en dat geen goed Christenmenseh hot er
in uit kan houden?"
„Mallepraat!" riep Frederik, en ging door.
Hij begreep van het een zooveel als van het
ander. Wat is oen goed Christenmenseh? dacht
hij, En wat is een verina.... hoe zei hij ook weer?
oen vermaalde ketter? De duivel heeft ons
niets gedaan vannacht! Maar er moet toch wel
iet3 aan die hutselieelen, dat niemand er wonen wil.
Pioter stond reeds op hem to wachten. Frede
rik deelde hem mode wat de jongen gezegd had.
Hij laehte er om, maar was tooh van oordeel
dat zo hier niet lang meer moesten vertoeven,
daar hun verblijf in de hut bekend scheen te zijn
geworden. Nog éen nacht -en dan moest de reis
weer voortgezet, den kant van Hees en Neerbosoh
uit.
HOOFDSTUK III.
De knaap met zijn talckebos was do zoon van
een ijverig dienaar dor kerk van Rome, een
groot vriend van den priester. De jongen, thuis
Hoogstraat 3®O.
21IBSSIKBKB, Poststraat XEt®.
Bnaraistraat 54.
ÏSIrïjEMEESir. (Eiland Schouwen.)
komende met zijn vracht, deelt aan vador do ont
moeting mede. Begrijp eens, daar is iemand
vermetel genoeg om den vloek, welke op deze
kettersche hut ligt, te trotseeren, om er in te
zitten en te slapen! Dat kan zoo niet;'t crediot
van heeroom zou or bij lijdon als dit straffeloos
gebeuren kon. Daarom zon de man op een mid
del om de nieuwe bewoners to verjagen.
Toen de avond daar was zat Pieter weder bij
het vuur, dat Frederik had i angemaakt. Ook do
vrouw on de deernen waren aanwezig. Dien dag
hadden zij hard gewerkt om klaar te komen
daarom vorbeidden ze nu Blaperig het avondeten.
„Als deze hut een beetje wierd opgeknapt,
was zij zoer goed bewoonbaar," zei de vrouw.
„Zeker," antwoordde haar man, „maar niemand
durft hier komen wonen, ieder is bang voor
deze hut. Do man, die er in woonde, was
zeker kwade vrienden met den pastoor uit do
buurt, men heeft mij verteld, dat deze hem niet
op het kerkhof wilde hebben."
„Dan scheelde er toch zeker wat aan hom!"
„Aan alle mensohon scheelt wat, aan ons ook."
„Ja, maar zoo onverschillig voor den godsdienst
als gij, zijn er ook niet veel hier. Moeder zei
het wel eens, en ze had gelijk."
„Weet je wat, vrouw, ieder moot zijn best doen
om door de wereld te konen. Da pastoor moet
ook wat verdienou, dat weet ik; maar mij krijgt
lij niet onder zjne handen."
„Vader," vroeg Frederik; „wat is oen ketter
daar sprak van morgen die jongen van."
„Ik weet het niet," zei de bezembinder; mis
schien weet jo moeder dat. Zeg, Trijn, wat is een
ketter?"
„Een kotter, datzjt gij zelf, een ver
maledijde ketter. Zoo bulderde een vreese-
ljke basstem door eene opening in den muur
aan don kant van de bedstede, 't Was net of die
stem uit de bedstede zelve kwam.
Do vrouw van den bezembinder sidderdeFre
derik en de meisjes stopten van schrik de vingers
in hunne ooren, en hun vader zag verwonderd
naai' den kant vanwaar het geluid gekomen was.
Ze wisten geen van zessen, dat de man, wiens
zoon met do houtbos Frederik had ontmoet, buiten
do hut staande, hun gesprek had afgeluisterd.
A an hom behoorde die geweldige basstem, welke
zulk eon goed effect maakte als zj' de Grego-
riaansche muziek medezong in de kerk, en nu
zoo donderend klonk waar zj de ketters moest
verjagen.
„Kom, vrouw, is ons avondeten klaar,'t wordt
tijd om te gaan slapen," zei daarop Pioter zich
zoo goed mogeljk houdende, terwijl lij tooh wel
een weinig onthutst was wegens het vreemde
geval.
„Ik lust geen eten moor," was hot antwoord.
„Ik wilde maar dat ik kans zag dit huis te
ontkomen. Stellig, ik doe vannacht geen oog toe."
„Onnoozel schaap, daar ge zijtriep de be
zembinder. Maar op eenmaal klonk do stem weêr
even akelig als te voren:
„Vervloekte kottor, z w j gof ik breek
u don nek!"
„O, vador, pas toch op, de jongen heeft van
.4